Barbaar in Aziē
Margaretha Ferguson
Het getuigt van een sympathieke instelling, deze titel, maar op waarheid berusten doet hij niet. Ten eerste gedraagt Henri Michaux zich in Azië allerminst als een barbaar, althans dat blijkt niet uit het boek en dat is het enige waarmee we te maken hebben, en ten tweede beziet hij zichzelf tijdens zijn reis door Azië ook niet met de ogen van de Aziaten, die hem naar hij kennelijk veronderstelt wèl als een barbaar beschouwen. Het is een belangrijke vaststelling dat Michaux zichzelf niet bekijkt met de ogen van zijn subjecten. Hij blijft nl. geheel zichzelf, een erg opmerkzame, geestige Fransman die uiterst puntig en intelligent en soms poëtisch verslag doet van wat hij waarneemt, zonder ook maar één moment in de huid van de ander te kruipen. Zijn observaties zijn helder en eerlijk; er is geen sprake van vereenzelviging, maar dit hoeft nu, goddank, een niet te betekenen dat er ook maar een zweem van de zo vertrouwde westerse arrogantie, superioriteitswaan of onvermogen tot waardering van ‘het andere’ aan de orde zou komen.
Henri Michaux, schilder, tekenaar, experimenteel met verdovende middelen (zo staat het op de flaptekst), schrijver, reisde in 1931 door Azië. Hij belandde daar in een heel duidelijk voor hem zeer vreemde, andersoortige wereld. Met betrekkelijk weinig kritiek, het andersoortige aanvaardend met diepe belangstelling, verwondering en vertedering, doet hij verslag van zijn ervaringen. Hij doet dit zo gecomprimeerd dat navertellen geen zin heeft, en een enkel citaat moet dan maar dienen als animator om dit boek zelf aan te schaffen. Hier is er één:
‘Nooit zal ik eraan wennen dat ze voor mij buigen. ...Doe gewoon, vraag ik jullie, ik heb niets buitengewoons, noch jullie, noch ik, het is niet de moeite waard om je ter aarde te werpen...Bedienden heb ik altijd verschrikkelijk pijnlijk gevonden. Wanneer ik er een zie, word ik door wanhoop overmand. Dan schijnt het mij toe dat ik zelf de bediende ben. Hoe onderdaniger hij is, des te onderdaniger maakt hij mij.
O! Ze kunnen er zich erop beroemen, de brahmanen, dat zij mooi werk hebben gedaan. Gedurende meer dan tweeduizend jaar zijn zij erin geslaagd om tweehonderdvijftigmiljoen mensen te verlagen, te vernederen.’
Verreweg het grootste deel van het boek gaat over India, dat reikt ook het diepst. Maar het hoofdstuk Een barbaar in China bevat ook tal van originele vaststellingen en humoristische opmerkingen. Japan, Maleisië, en Indonesië (heel even) komen eveneens aan de beurt.
Het meeste van wat Michaux opmerkt is herkenbaar, zo zelfs dat ik in het begin een enkele keer het gevoel kreeg niets meer te lezen dan een reeks vriendelijke cliché's van de westerling over de oosterling. Het oorspronkelijke echter ligt vooral in de manier waarop de elementen van het oosterse leven (uiterlijk en bewegingen van de mensen, godsdienst, cultuur) onder woorden worden gebracht. Soms is het of je