Het totale pakket aangekomen en bewaarde brieven omvat er 19 van van Nijlen(uit België: Brussel), thans bij de erven van Schendel, en 22 van van Schendel (uit Italië: Sestri Levante), thans in het Letterkundig Museum, geschreven tussen October '39 en januari '46. Uit de brieven van van Schendel zijn veel fragmenten geciteerd door G.H. 's-Gravesande (‘A.v.S., Zijn leven en werk’ - Meulenhoff, A'dam 1949) en door F.W. van Heerikhuizen (‘Het werk van A.v.S. - Meulenhoff, A'dam, 1961). Van de brieven van van Nijlen is echter tot heden nog niets gepubliceerd.
De hier gepubliceerde brieven zijn door mij gekozen niet omdat ze uitzonderlijk zijn binnen het totaal der correspondentie, maar juist omdat ze een goed voorbeeld zijn van de toon in alle brieven. Het zijn - door de omstandigheden afgedwongen- schriftelijke bewijzen van waardering en verwantschap tussen twee mensen die voordien gewend waren aan een voornamelijk mondelinge uitwisseling (met weinig woorden!), meestal in Brussel op lange wandelingen of in een café, elk bezig met zijn onafscheidelijke pijp en met een biertje voor zich. De figuur van mijn vader wordt in dit blad door anderen belicht, van Nijlen -die ik zelf helaas te zelden heb ontmoet - stel ik u voor in een ‘portretje’ van hem door Jan Greshoff (‘Dichters in het koffyhuis’ - Herinneringen door Otto P. Reys (pseudoniem voor Gr.) 1925):
‘Jan van Nijlen is, zonder twijfel, een van de fraaiste en sierlijkst gestoffeerde geesten van Vlaanderen. Hij heeft een omvangrijke belezenheid, máár, wat meer waard is, een vasten, zuiveren smaak. Hij heeft intuïtie, een scherp gewet analytisch vermogen, en hij is, bovenal, een man van karakter. Op zijn vrienden en eenige jonge bewonderaars heeft hij een grooten invloed, door de klaarheid van zijn oordeel, den solieden bouw van zijn moreele wezen en de waardigheid van zijn leven.
Als criticus schreef hij twee essays, over Ch. Péguy en Fr. Jammes (....), benevens, gedurende vele jaren reeds, een kroniek der Fransche letteren in “Groot Nederland”. Deze is in zijn duidelijke, positieve en toch nóoit pedante formuleering, elken keer weer, een lust om te lezen. En, (....), deze schrijver heeft zich nog nimmer vergist: wat hij prijst is waard om geprezen te worden, wat hij laakt verdient blaam. Jan van Nijlen is zeer fel in zijne overtuigingen, maar daarbij redelijk, rustig en mild in zijn oordeel. Hij is onontvankelijk voor alle mode-grillen en voor alle invloeden van buiten: in zich zelve zoekt en vindt hij een betrouwbaren maatstaf voor zijn waarderingen. Daarenboven is iedere zelfzucht, ieder verlangen naar baat of roem hem vreemd............Wanneer een goede geest van Nijlen kan bewegen om een keurbundel uit zijn vrij omvangrijke poëtische werken samen te stellen.......dan zullen de liefhebbers eerst zien welk een puur en zangerig natuurdichter hij is’ (De Verzamelde gedichten van van Nijlen verschenen voor het eerst in 1938).
vervolg pag 38
brief van Jan van Nijlen aan Arthur van Schendel, goedgekeurd middels een blauwe krijtstreep door de censor
14 maart 1943 antwoordde Van Schendel:
‘Je brief van 8 februari, door een belangstellend lezer fraai versierd met blauw krijt, een soort hieroglyphen, heeft er langer over gedaan dan de gewoonte, maar hij is dan toch goed aangekomen’