Bzzlletin. Jaargang 5
(1976-1977)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermdOver Arthur v. Schendel en zijn roman ‘Een Hollands Drama’ / Ir. J. LeupenMijn vader (geboren in 1871 te Haarlem) telde onder zijn talrijke schoolvriendjes de wat jongere Arthur van Schendel die evenals hij in het begin van de tachtiger jaren de z.g. ‘jongeheren-school’Ga naar voetnoot1 in de Jacobijnenstraat bezocht.Ga naar voetnoot2 De oude pakhuizen van mijn grootvader, die voor een groot deel uit de 17de en 18de eeuw dateerden, waren voor de schoolvriendjes van mijn vader een ideaal speelterrein. Het was een doolhof van zolders, vol romantische hoeken en gaten, trapjes en gangetjes, kortom het leende zich voortreffelijk tot allerlei spelletjes, waarbij de jongens de heerlijkste rovers- en indianen-fantasiën konden uitleven, ook de jonge Arthur deed hier enthousiast aan mee.
Het zal zo in het begin van de dertiger jaren zijn geweest toen mijn vader onverwacht bezoek kreeg van iemand met een wilde grijzende haardos, die zeide graag eens een praatje te willen maken met een oude schoolvriend van de school in de Jacobijnenstraat. Het gesprek begon niet onvermakelijk. Toen van Schendel zich presenteerde als oude schoolmakker, vroeg mijn vader, die zijn naam niet goed had verstaan: ‘Wel, en wat doe jij tegenwoordig zo voor de kost?’ waarop van Schendel antwoordde: ‘Nu, ik schrijf zo af en toe wel eens wat!’ Bij mijn vader ging toen plotseling een licht op en riposteerde: ‘Wel, dan ben jij Arthur, je bent een groot schrijver geworden!’ Van Schendel vertelde toen, dat hij een nieuwe roman op stapel had staan, die in Haarlem zou spelen, en waarvoor het woonhuis en de gebouwen, waarin indertijd mijn grootvader zijn gruttersbedrijf en zijn groothandel in granen en zaden had uitgeoefend, door hem als plaats van handeling waren uitverkoren. De roman zou spelen in de tijd toen hij zelf in Haarlem woonde. Van Schendel wilde daarom graag dat oude familiebezit en zijn omgeving terug zien om iets van de sfeer van toen te herbeleven en verder met zijn oude schoolmakker de herinneringen uit die jaren nog eens ophalen. Hij bezocht toen enige keren mijn vader, die hem ook documentatiemateriaal uit het familiearchief, oude paperassen van mijn grootvader en wat oude vergeelde foto's ter inzage medegaf. | |
[pagina 32]
| |
In 1935 voltooide van Schendel ‘Een Hollands drama’, dat tot een van zijn beste romans mag worden gerekend. Toen ik later met de weduwe van Arthur van Schendel over het contact, dat haar man met mijn vader in de dertiger jaren had gehad, sprak, vertelde zij mij, dat zij zich heel goed herinnerde, dat het bezoek aan mijn vader, en de confrontatie met al die oude beelden uit zijn korte en trieste Haarlemse periode, waarin hij zijn vader had verloren, een diepe indruk bij hem had achtergelaten. De trieste gemoedsgesteldheid van toen spiegelde zich af in de uitzichtsloze noodlotssfeer, die ‘Een Hollands drama’ vanaf de eerste tot de laatste bladzijde zozeer beheerst. Het boek eindigt tragisch met de catastrophale brand, waarin de bijbelvaste, van zondebesef doordrongen Gerbrand en de met zijn onontkoombaar fatum worstelende neef Floris beide zouden omkomen. Het is niet ondenkbaar, dat van Schendel bij de karakterbeschrijving van de Godvrezende Gerbrand gedacht heeft aan de stichtelijke regels, die ooit de pui van het voorhuis hebben gesierd: De seghen des Heeren
op mijn hanteeren
ick hier verwaght.
Hij sal regeeren
te Sijner eere
bij dagh ende nacht.
Dat inderdaad ooit een hevige brand het grote woonhuis heeft geteisterd, zal mijn vader hem wel hebben verteld. Deze brand moet vroeger gedateerd worden en wel in de 18de eeuw. Met het herstel na de brand werden de twee oorspronkelijke percelen aan de Grote Houtstraat tot een geheel saamgevoegd met één monumentale zesvensters-brede voorgevel, zoals die thans nog bestaat. Dit woonhuis is mijn geboortehuis. Ons gezin heeft er tot 1911 of 1912 gewoond. Eén van de grote zolderruimten was toen als linnenkamer in gebruik, met houten droogrekken, de enorme vouwtafel, de houten mangelbakken, al deze zaken in een sereen cobaltblauw geschilderd, en verder de ouderwetse rolmangel. De vloer was met wit zilverzand blank geschuurd. Als kind, maakten de zwartgeblakerde plekken op enkele kapspanten, die nog aan de grote brand deden herinneren, diepe indruk op mij.
Enige maanden geleden pakte ik ‘Een Hollands drama’ uit de boekenkast. Ik heb het nog eens herlezen. Van Schendel voert mij dan weer door het voormalig ouderlijk huis, door de oude pakhuizen en door de naaste omgeving, plekken, die ik als kind zo goed heb gekend en die van Schendel ook zo gezien moet hebben in de tachtiger jaren. Nu is veel veranderd, gedurende de laatste decennia meer dan in anderhalve eeuw daarvoor.
De Domiaatjes, waardoor Frans Werendonk altijd zo werd gefascineerd, laten zich heden ten dage in de avondlijke uren nog altijd horen, al worden hun lichte klanken steeds meer door het stadsrumoer overstemd. Op heel stille, koude winteravonden met een Oostelijke vrieswind kan het gebeuren, dat ik in mijn studeerkamer op ‘Randduin’ in Overveen hun zilveren klanken kan beluisteren. Het komt dan naar mij toe als een mij vertrouwd signaal uit een heel ver verleden, uit een andere tijd, uit een andere wereld, waaraan ik ooit eens deel heb gehad. Een geluksgevoel, zoals ik dat als kind beleefde, bevangt mij dan. Van Schendel projecteerde in Floris veel van zijn eigen onrust en twijfel, zoals hij die in zijn eigen geugdjaren moet hebben ervaren. Maar ik herken het wezenlijke in van Schendel meer in de dromer Frans. In die figuur voel ik mijzelf ook met van Schendel verwant.
juli 1976 Aanricht gevel Groote Houlstraat
Een v de oude voorraadzolders
|