Mevr. A.v. Schendel Rapallo, Febr. '23 Foto: J. Greshoff
De liefste waarheid voor ieder schepsel is dat ieder moet geven uit zijn liefde gelijk ieder ontvangt uit de liefde waar al het levende uit geboren wordt. De warmte van zijn wezen is zijn liefde, de warmte in zijn handen zoowel als in zijn oogen, en dat deze van hem stralen moet is even zeker als dat zijn verschijning zichtbaar is.
De behoefte om te geven, in daad of in gedachte, is gemakkelijk te voldoen, immers het dier brengt eenvoudig zijn jongen voort, de boom zijn vruchten. Maar het menschelijk geweten vraagt naar het hoe en vindt daarin zijn moeiten, of het beter is den Schepper te geven of de schepping. Zijn aard neigt tot de wereld zijner broederen of tot den hemel zijns vaders, zijn geweten moet kiezen welke neiging hij volgen zal.
Wie met het geweten in het zuivere van zijn ziel schouwt ziet den weg dien hij moet gaan. De eene of de andere der twee mogelijke wegen ligt voor hem open: die tot het natuurlijke, die tot het bereikbare of die tot het onbereikbare, die tot het ideaal of die tot God. Zijn geweten zal naar waarheid kiezen gelijk de aard van zijn wezen eischt voor het wereldsch heil of voor het hemelsch.
Hemel en wereld echter zijn niet strijdig, voor het een kiezende stelt de mensch zich niet tegen het ander. De wereld immers is uit den Schepper voortgekomen en kan dus met den hemel niet strijdig zijn. De strijd heeft hij tegen zijn eigen gebrekkigheid.
Het geschapene is onvolmaakt en zoekt zijn verbetering, het onvolmaakte is behoeftig en zoekt zijn behoeften te voldoen. Wie de wereld wil, wil zijn eigen baat, wie naar de leer van den goddelijken Mensch den hemel wil, wil de gave Gods ter liefde Gods ontvangen.
Daar echter iedere mensch behoeftig is, en daar de gave des hemels de wereldsche behoefte niet voldoet, zal hij die den hemelschen weg kiest in de wereld onvoldaan zijn en de heerlijkheid der Schepping zal hij niet kennen.
Wie de wereld wil streeft naar het ideaal het beeld der bewuste begeerte. Hij wil de hoogste menschelijke mogelijkheid die bereikbaar is. Wie zich tot den hemel richt wil het doel van alle zielsverlangen. Hij geeft zijn liefde aan God zonder de begeerte iets te bereiken, hij leeft in den aderen der liefde.
Wie weinig liefde heeft ontvangen kan weinig geven, wie slechts genoeg heeft om zijn behoefte te bevredigen kan niet geven zonder te begeren.
Maar de liefde is in ieder schepsel en wie zich daaraan overgeeft ontdekt de grootheid zijner liefde. In de warmte der liefde geve de mensch zich over aan haar wijsheid en zij zal de oogen openen voor het innerlijk gezicht. De liefde baart het innerlijk weten, dat is het geloof en het geloof is de leidstar van het evenwichtig leven.
Fam. v. Schendel, Rapallo, Sept. '22 Foto: J. Greshoff
Want uit het geloof, de kennis Gods, komt de kennis der schepping die de vreugde des levens geeft. Geloof in God immers is ook geloof in de godeheid van zijn werk.
De mensch die zijn liefde bloeien laat ter liefde Gods leert hem kennen, en wie God kent bevat hem binnen zijn aardsche grenzen.
En de zaligheid Gods bevattende tot de uiterste grenzen die hem gesteld zijn zal de mensch ook het geluk der schepping deelen. Want God heeft zijn maaksel lief en wie zijn liefde in zich draagt heeft de zuivere liefde tot het geschapene.
De volmaaktheid is daarbuiten, hierbinnen is de liefde met al haar vruchten. Geen enkele vrucht der liefde kan volmaakt zijn.
Gansch en al naar het hier genegen is geen enkel, gelijk geen enkel gansch en al daarginder zoekt. De onvolmaaktheid en de zucht naar het volmaakte zijn tezamen in ieder ding. Met zijn bestaan aanvaardt de mensch zijn onvolmaaktheid zoowel als zijn verlangen.
En het geweten vraagt wat meer is: de onvolmaaktheid te verbeteren of in de onvolmaaktheid de liefde alleen te geven aan het volmaakte. Want het geweten ziet dat een weg de rechte en de beste is en dat het de rechte kiezen moet.
Al wordt iedere behoefte ook bevredigd, er komen steeds nieuwe voort, en lang is de weg der aardsche bevrediging. De andere echter, die der overgave aan het zielsverlangen, voert tot de kennis die de liefde vermeerdert en verhoogt.
Beide wegen voeren tot het eender doel, maar die door de wereld gaat is die waar veel genomen wordt, en die door het geloof is die waar veel gegeven wordt. Nemen is verliezen en geven is ontvangen. Wie van de wereld neemt verliest den hemel en wie den hemel geeft ontvangt de wereld. Het is dan wijsheid voor den mensch zijn liefde den hemel te geven, gelijk zijn ziel verlangt zich aan haar schepper over te geven, en zoolang zijn aardsche neiging duurt des hemels maaksel te aanvaarden.
Want om het geluk te vinden wil hij weten, en wie het vindt is de wijze mensch die de aardsche wijsheid heeft.