twee jaar, vanuit Soerabaja, weer te voorschijn. W. Versluys, uitgever te Amsterdam, bleek bereid het uit te geven. Dat gebeurde in november 1896, in een fraai bandje en verlucht met vier tekeningetjes van Marius Bauer.
Prijzende recensies volgden van Diepenbrock en van Willem Kloos, misprijzende o.a. van Lodewijk van Deijssel.
De eerste, en tevens wellicht de beste kritiek was die van Alphons Diepenbrock in de ‘Kroniek’ van december '94. Ze is thans weer bereikbaar want deze is afgedrukt in het essay-bundeltje dat het Verzameld Werk van Van Schendel begeleid.
De kritiek van Diepenbrock werd door van Schendel gewaardeerd. Is de brief die hij in reactie erop aan Diepenbrock schreef al teloor gegaan, zo weten wij het toch uit de brief die hierboven afgedrukt staat, en uit het gegeven dat van Schendel deze kritiek vooraf schikte aan de enigste herdruk die ‘Drogon’ mocht beleven, die door Meulenhoff, Amsterdam 1935.
Tien jaar eerder schrijft hij, in zijn brief van 17 juni 1925 aan Jan Greshoff: ‘“Drogon” was een prul, dat weet ik wel, maar het was onafhankelijk van de stroomingen in dien tijd. Diepenbrock wees daarop in de Kroniek. Eigenlijk is dat de eenige verdienste van al mijn dingen, dat zij aangeven dat in een verhaal niet alleen over de jassen van de menschen verteld behoeft te worden.’
Inderdaad dat waren de beide hoofdthemata der recensie van Diepenbrock. ‘Drogon’ stond buiten het dan literair gangbare, de beweging van tachtig, het naturalisme, het impressionisme, en het vergenoegde zich niet met het weergeven van een werkelijkheid, maar trachtte daarenboven een ‘idee’ gestalte te geven. ‘De heer van Schendel’, schrijft Diepenbrock, ‘schijnt van deze zware levensproblemen te beseffen dat ze bestaan, hij toont daarover met ernst en hartstocht te hebben gedacht en het is het (wellicht nog vage) resultaat dezer gedachten dat hij verkondigen wil en betogen. De auteur van dit bescheiden boekje wil niet in de eerste plaats tonen dat hij “gezien” heeft met zijn ogen, en dat dit zien van hem zo bijzonder oorspronkelijk en “artistiek” was. Met zeer waardeerbare natuurlijkheid spreekt hij ondanks zichzelve door zijn boekje de waarheid uit dat de idee (sensatie) hoger is dan de impressie, omdat de eerste vanzelf de tweede in zich bevat en niet omgekeerd.’
Van Schendel, als gezegd, was blij met deze recensie, en schreef een instemmend antwoord aan Diepenbrock - de brief die zoek raakte -, waarop Diepenbrock zijn hierboven afgedrukt antwoord gaf. Hoogstwaarschijnlijk is het daarbij gebleven, althans van enig verder kontakt tussen beide is mij niets bekend.
De brief is weergegeven precies zoals hij geschreven is, waarbij men opmerke hoe Diepenbrock komma's en punten of door elkaar gooit, of geheel weg laat; ook soms zinnen maakt die niet juist geconstrueerd zijn. Eén keer (.) voegde ik een punt toe.