‘Jij kan heel mooi praten,’ zei Jezus.
‘Maar ik kan niet mooi zingen,’ zei ik.
‘Jij moet verder,’ zei Jezus. ‘Verder het leven in.’
‘Het leven, wat is dat?’
‘Als ik wist wat dat precies was,’ zei Jezus, ‘dan...’
‘Dan wat?’
‘Laat maar,’ en hij zuchtte. Met zijn duim drukt hij een streepje in het houtwerk van mijn bed. ‘Zo, die gaat niet meer weg,’ zei Jezus.
‘Prima,’ zei ik.
‘Begrijp je wat dat betekent?’
Ik knikte van nee en zuchtte, net zoals Jezus had gedaan.
‘Dat betekent dat ik weg ga.’
Mijn zucht was terecht, ik stikte bijna in mijn zucht. ‘Nee, Jezus mag niet weg gaan. Nooit!’
Je ouders maken zich zorgen en ik wil niet altijd de hand boven je hoofd houden.
‘Wat is je hand boven het hoofd houden,’ vroeg ik.
‘Dat is dit,’ en Jezus hield zijn hand boven mij hoofd.
Ik snapte het. Ik dacht aan het vliegtuig.
‘Je zult nog veel meemaken, maar niet samen met mij. Je zult een belangrijk man worden. Misschien wel een uitvinder.’
‘Wat is dat, een vlinder.’
‘Ik weet niet wat dat is,’ zei Jezus. ‘Wist ik het maar.’
‘Wanneer zie ik je weer,’ zei ik.
Jezus schraapte zijn keel.
‘Dat ligt helemaal van jezelf af, natuurlijk. Maar als je wilt en goed kijkt, dan zul je me zien, op de meeste onverwachte momenten, op de meest onverwachte plekken, als je me niet verwacht.’
‘Jij bent de beste Jezus in de wereld,’ zei ik, ‘Alleen jij kan zulke dingen zeggen. Jij bent de nummer een Jezus.’
‘Dank je,’ zei hij, ‘en nu ga ik, ik ben moe.’
‘Tot ziens,’ zei ik.
‘Niet zo snel,’ zei Jezus. ‘Je moet me helpen.’
‘Waarmee?’
‘Met mijn vertrek.’
‘Dat is goed.’
‘Je moet me kapot slaan. Net als het vliegtuig.’