Kiki Coumans
Rêverieën van Colette en Marcel Proust
In Parijse literaire kringen deed aan het begin van de twintigste eeuw een anekdote de ronde over de ontmoeting van Marcel Proust en Colette, toen beiden begin twintig waren. In een salon richtte Proust enkele hoogdravende zinnen tot Colette, in de trant van: ‘Ach, uw dagdroom is die van het kind Narcissus; het is zijn ziel, vervuld van zinnelijkheid en verbittering...’ waarop Colette hem onderbrak: ‘Monsieur, u raaskalt. Mijn ziel is slechts vervuld van bruine bonen en spekjes.’
De dialoog tussen de twee prille schrijvers die zouden uitgroeien tot twee van de grootste Franse stilisten is misschien typerend voor het verschil in temperament tussen intuïtieve, aardse Colette en de meer analytische en reflectieve Proust. Toch vertoont het werk van beide auteurs - die het later uitstekend met elkaar konden vinden en elkaars werk wederzijds bewonderden - ook een opmerkelijke verwantschap. Deze komt naar voren zowel in de thematiek (de terugkeer naar de jeugd en analyses van (homoseksuele) relaties), als in hun scherpe observatievermogen en de afwisseling van beeldende beschrijvingen met abstracte ideeën.
In de hier gepubliceerde teksten, voor het eerst in het Nederlands vertaald, kan iets van deze verwantschap, maar ook van de verschillen, zichtbaar worden. Het zijn rêveries (‘dromerijen’), een typisch Franse tekstsoort. Het zijn dromerige tekstjes tussen prozagedicht en verhaal in; vertellender dan een gedicht maar ‘stilstaander’ dan een verhaal.
De tekstjes van Proust zijn afkomstig uit Les plaisirs et les jours (1896), zijn debuut, dat verscheen in de tijd dat hij aan het onvoltooid gebleven Jean Santeuil begon, een vingeroefening voor zijn hoofdwerk A la recherche du temps perdu. In Les plaisirs et les jours staan uiteenlopende teksten, waaronder korte verhalen, novellen en een aantal gedichten op componisten en schilders (onder wie Paulus Potter en Albert Cuyp - Proust was