Bunker Hill. Jaargang 7 (nrs. 23-28)
(2004)– [tijdschrift] Bunker Hill– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Pieter van den Blink
| |
[pagina 9]
| |
gauw... Marcel Proust’ kwam bij me op, vorig jaar gelezen in een Nederlands blad over Franse cultuur. Dat gaat te ver. Niks tegen Proust maar nuancering moet toch minstens een streven blijven. De huidige generatie Franse romanschrijvers is in ieder geval te verdelen in drie categorieën. De stilisten, die een zo klein mogelijk onderwerp nemen om daar zo mooi mogelijk over te schrijven. Daartegenover de koude beschouwers van dit tijdperk, die zonder bekommernis om de stijl een visie willen geven, en daar tussen in de derde groep die de voor het navelstaren meest bevorderlijke weg bewandelen, die van de ‘autofiction’, waarbij de auteur zelf zijn belangrijkste personage is.Ga naar eindnoot4 De sombere woorden van Milan Kundera drongen zich aan me op: ‘Het grootste deel van de tegenwoordige romanproductie bestaat uit romans die buiten de geschiedenis van de roman staan: bekentenissen in romanvorm, reportages in romanvorm, afrekeningen in romanvorm, autobiografieën in romanvorm, indiscreties in romanvorm, aanklachten in romanvorm, politieke lessen in romanvorm, echtgenotenleed, vaderleed, moederleed in romanvorm, ontmaagdingen in romanvorm, bevallingen in romanvorm, romans ad infinitum, tot het einde der tijden, die niets nieuws uitdrukken, geen enkele esthetische ambitie hebben, geen enkele verandering aanbrengen, noch in ons begrip van de mens, noch in de vorm van de roman, romans die op elkaar lijken, die 's morgens volkomen verteerbaar zijn en 's avonds volkomen wegwerpbaar.’Ga naar eindnoot5 Is het toeval dat Kundera dit in Parijs opschreef? Om mezelf in die stille nacht weer hoop te geven, begon ik te brevieren als een gelovige: Wie aan Franse literatuur denkt, zegt al gauw... Marie Darrieussecq, zegt al gauw... Pierre Mérot, zegt al gauw... Patrick Modiano. Er bleken meer goede boeken te zijn dan voetstappen tot het einde van de straat. Maar zonder gemeenschappelijke noemer en allen tezamen niet in staat de Franse roman een beter aanzien te geven. Ik sloeg een hoek om, en belandde in de Rue Princesse. Dat is het laatste wat ik nog zeker weet. Wie aan Franse literatuur denkt, zegt al gauw... ik moet een beetje in trance geraakt zijn van het herhalen van die zin. Plotseling dreunde een golf muziek vanuit een openslaande deur. Ik stond perplex. Omkaderd door het licht uit de deuropening verscheen een man met een on-Frans, om niet te zeggen onmenselijk postuur. ‘... zegt al gauw... Beig-be-dééé!!!’ riep hij grijnzend. En het was hem. Lang, bleek, lelijk, met zijn neus die, zoals hij zelf geschreven heeft, al- | |
[pagina 10]
| |
leen door die van een Concorde overtroffen wordt. Frédéric Beigbeder, auteur van 99 Francs en Windows on the World. ‘Kom,’ zei hij, ‘volg me, ik weet alles.’ En ik volgde hem door de deur van wat de beroemde nachtclub Castel moest zijn, waarachter alles rood pluche en klatergoud is. Hij leidde me door het restaurantgedeelte op de begane grond, naar de lager gelegen dansvloer. In het voorbijgaan werd ‘Beig’ door velen begroet, geknuffeld, op de schouder geslagen. Geen auteur van de ivoren toren, ging het door me heen. ‘Geef mij liever de catacomben van het nachtleven,’ vulde Beigbeder aan, maar door de muziek waren de woorden die hij in mijn oor schreeuwde nauwelijks hoorbaarder dan mijn onuitgesproken gedachte. Helemaal achterin de zaal verdween hij in een donkere hoek. Alleen zijn grote bleke hand was nog zichtbaar. Die wenkte mij. We gingen een geheime deur door. Daarachter was geen muziek meer, alleen stilte, als in een bibliotheek. ‘Hier wonen ze, allemaal!’ fluisterde Beigbeder. Ze? Hij ging verder: ‘Wie aan Franse literatuur denkt... mmm, niet slecht. Maar ik zou er van maken: “En u? Aan wie denkt u als ik Franse literatuur zeg?” Klinkt beter, hè. En dan de pay-off: Beig-be-dééé! Ja, vroeger zat ik in de reclame, weet je. Nu ben ik zelf mijn best verkochte product. Wie ook maar even aan Franse literatuur denkt tegenwoordig, zal ook aan mij moeten denken.’ Voetgeschuifel kwam naderbij, ik zag een gedaante die leek op een handenwringend oud vrouwtje in negentiende-eeuwse dracht. Zij grijnsde. ‘Zo is het, Frédéric, goed zo! Niemand kan om je heen.’ ‘Dat is Moedertje Rea,’ verklaarde mijn metgezel. ‘Zij is de oudste hier, al wat je verder zult zien stamt van haar af.’ Met een vergoelijkend gebaar zei de oude vrouw: ‘Voluit heet ik Realisme, ik heb Flaubert gekend, Balzac, en al die anderen...’ Beigbeder nam me bij de arm en trok me mee. Omkijkend naar het oude Moedertje Rea hoorde ik haar mompelen: ‘Ja ja, burgermanshersenen en tijgerinnenkittelaars, gebakken in rinocerosboter.’Ga naar eindnoot6 Mijn gids grinnikte ‘Moordwijf’, en stak een kaars aan. ‘Om mij kan niemand meer heen, ikzelf ook niet. In Parijs gaan alle deuren voor mij open, mensen bieden mij zelfs geld om op hun vernissages, partouzes of premières te komen.’ Ik was er al bangvoor: een partouze. Maar Beigbeder ging verder. ‘Dankzij mijn ongebreidelde fantasie en de enorme hoeveelheden drugs die ik vroeger consumeerde, heb ik ook toegang tot andere werelden. Wij bevinden ons nu in het Huis der Stromingen. Stel je voor! | |
[pagina 11]
| |
Alle literaire stromingen die enig boek van literair belang hebben voortgebracht, leven hier, onder de Castel, in vrouwengedaanten. Ze dromen van schrijvers of schrijfsters die zich aan hen geven. Wat je buiten alleen in handboeken kan lezen, zie je hier voor je ogen dansen. Ah, daar hebben we Exis.’ Een nimf in maoïstische coltrui en met zwart beschaduwde ogen blies sigarettenrook in onze richting. ‘Ik walg van je, Beig, materialistische hoerenloper,’ sprak ze. Beigbeder leek niet beledigd: ‘Ik ben rijk en beroemd maar ik haat mijzelf. Over die samenloop van omstandigheden schrijf ik boeken. Mijn enige ware obsessie is de literatuur, Exis, ik heb meer over hoeren geschreven dan er werkelijk bovenop gelegen. En ik walg ook van mezelf, ik doe niet anders.’ En tegen mij: ‘Zij was het die Sartre en Camus verleidde.’ Dus de zwartogige die alweer hoestend verder liep, was het Existentialisme in eigen persoon geweest? Rochelend verdween ze in het schemerduister. ‘Ik ben geboren en getogen in de duurste wijken van Parijs,’ vervolgde Beigbeder, ‘nooit heb ik mij voor iets anders hoeven interesseren dan voor mijzelf. Toen ik ging werken verdiende ik direct het grote geld. Met het bedenken van reclameteksten voor damesondergoed, laat Exis het niet horen. Ik zat mezelf te haten en verveelde me, als ik tenminste niet onder de coke of de pillen zat.’ Ik knikte, het verhaal is bekend. 99 Francs, het boek dat Beigbeder over zijn reclameleven schreef, leidde tot zijn ontslag bij Young & Rubicam, 's werelds grootste reclamebureau. Met steun van Houellebecq, die er terecht op wees hoe zeldzaam het is dat een element uit het bedrijfsleven als onderwerp van een roman fungeert, werd 99 Francs een enorm succes. Sindsdien is Beigbeders leven erg veranderd. Hij werd hoofdredacteur bij de chique uitgever Flammarion, de drugs zijn verleden tijd. En hij schreef een nieuw boek, Windows on the World.Ga naar eindnoot7 De titel verwijst naar het restaurant van die naam op de 107e verdieping van toren nummer 1 van het World Trade Center. Wat moeten zij die sterven gingen gevoeld en gedacht hebben op 11 september 2001 tussen 8.30 (de inslag van het eerste vliegtuig) en 10.29 (het instorten van de toren)? Beigbeder schreef het boek bovenin de Tour Montparnasse, in de jaren zeventig gebouwd als Parijse evenknie van de Twin Towers. Behalve een aangrijpende evocatie van die laatste uren, is Windows on the World een reflectie op de Franse literatuur, en Beigbeders eigen plaats daarin. ‘Ik heb er genoeg van om romans te | |
[pagina 12]
| |
schrijven die op niets uitlopen. Genoeg van de vruchteloze postexistentialistische dwaaltochten (...) Ik zou een nieuw genre willen uitvinden, de autosatire.’ Le Monde schreef: ‘Iedereen die zich ergert aan Beigbeders pose (en dat zijn er velen) had zin om zijn boek niet goed te vinden’, om vervolgens te concluderen dat Windows on the World een meesterwerk was.Ga naar eindnoot8 Dat tout Paris het boek graag had willen afbranden heeft met de persoon van de schrijver te maken. Snob, poseur, zelfverklaard leeghoofd, een mondaine engerd - en schatrijk. Ik zag Structuralisme, Oulipo, Situationisme, ik hoorde Déprimisme kreunen, kaarsrecht tegen de muur stond Perpendiculairtje, nooit een echte stroming geworden doordat Houellebecq haar vroegtijdig verliet. Beigbeder kreeg een kushand toegeworpen van een mooie vrouw, zij het van een ongrijpbaar soort schoonheid. ‘Dat is Nouveau Roman,’ lichtte hij toe. Wat kon ik anders doen dan een buiging maken? In de jaren vijftig van de vorige eeuw deed deze stroming haar schrijvers voor het eerst breken met de realistische traditie. Zij heeft de Franse roman een nieuwe, l'art pour l'art-achtige richting opgestuurd. Nathalie Sarraute, Claude Simon, Alain Robbe-Grillet waren haar misdienaars. Beigbeder beantwoordde de kushand en fluisterde mij toe: ‘Laat gaan, ik flirt tegenwoordig met haar dochter.’ We liepen door, achter ons hoorden we Nouveau Roman brommen: ‘De baas, dat ben ik. De baas dat ben ik. De baas dat ben ik de baas... de baas... de baas...’Ga naar eindnoot9 Beigbeder beende voort. Het leek alsof hij neuriede maar nee, hij riep iemand: ‘Noe-Noe, Noe-Noe!’ Er verscheen een bruisende schoonheid zoals ik ze op de dansvloer van Castel niet gezien had. Nadat Beigbeder haar omhelsd had, zei hij: ‘Mag ik je voorstellen, dit is Nouveau Nouveau Roman, ik geloof in haar.’ ‘... omdat ik de jongste ben,’ glimlachte zij. ‘Nee, echt, ik geloof in je.’ ‘Ja, voor zolang als het duurt...’ Er viel een stilte. ‘De jongste?’ vroeg ik. ‘Met alle respect, dat zal toch niet waar zijn?’ Beigbeder en Nouveau Nouveau keken me aan. ‘Jérôme LindonGa naar eindnoot10 sprak in 1983 al over u, mevrouw. Dat is toch een generatie geleden? Is er nadien werkelijk geen stroming meer geweest?’ Er schoot me een uitvlucht te binnen. ‘De moins que rien, Philippe Delerm, | |
[pagina 13]
| |
van De eerste slok bier en andere kleine genoegens, of Eric Holder. Hebben die hier niet hun vertegenwoordigster?’ Nouveau Nouveau Roman grijnsde minzaam: ‘Moins que rienneke kwam niet langs de portiers van Castel. Te jong.’ ‘Ja, en ze stonk te veel naar de provincie,’ verklaarde Beigbeder en de twee vielen schaterlachend terug in elkaars armen. Het is waar dat de groep schrijvers die in 1998 het predikaat ‘Minder dan niets’ aanvaardden, inzet van het laatste echt felle literaire debat in Frankrijk, uitmunten in ‘grasrijke onderwerpen’.Ga naar eindnoot11 Parijs mijden ze als de pest. Een boek van de Moins que rien verkwikt de lezer zoals een strandwandeling op zondagochtend, maar niet meer dan dat. Beigbeder streelde Noe-Noetje. Deed zijn best haar te doen vergeten hoe oud ze was. Hij componeerde een lofzang op haar, die eindigde met de woorden: ‘De taak van de Nouveau Nouveau Roman is om binnen te gaan in verboden gebied, om woorden te vinden voor wat iedereen verzwijgt.’Ga naar eindnoot12 Het klonk als een vage allusie op Kundera, maar een antwoord op mijn vraag wat er mis is met de Franse roman was het niet. ‘Wat er mis is?’ riep Beigbeder nog voordat ik mijn gedachte had uitgesproken, ‘wat er mís is? Kijk naar mij, dan zie je wat er mis is met de Franse roman. Zie je, de roman wil het over de wereld hebben, maar ik kom altijd weer uit bij mezelf. De autofictie, die grote pest van de Franse letteren, heeft ons allemaal te pakken. Ik ben geen haar beter dan Camille Laurens.’ ‘Zeg dat niet!’ riepen Noe-Noe en ik in koor.Ga naar eindnoot13 ‘Jawel. Ik buit de slachtoffers van 11 september uit, het is niet anders. In het boek dat ik over hen schrijf, wijd ik precies de helft van de hoofdstukken toch weer aan... Beig-be-dééé! Houellebecq geeft zijn boeken als gemeenschappelijke ondertitel mee: Au milieu du Monde, ik noem mijn boek Windows on the World, maar het schijnt niet te mogen. We blijven navelstaren, waar we ook kijken.’ ‘En als je te lang naar je navel staart, glijdt de blik vanzelf tussen de benen?’ ‘Zo is het, helaas.’ ‘Hoe is het zover gekomen?’ ‘Het is nauwelijks een excuus maar ik denk dat de Nouveau Roman ons zo ver van het realisme heeft afgedreven, dat we het verleerd zijn om gewoon een verhaal te vertellen. We vergaten de stelregel van Schopenhauer | |
[pagina 14]
| |
dat de eerste - en eigenlijk de enige - voorwaarde voor een goede stijl is dat je iets te zeggen hebt.’Ga naar eindnoot14 ‘Hebben de Minuit-auteurs de roman om zeep geholpen, zoals Raphaël Meltz zich afvraagt?’Ga naar eindnoot15 Noe-Noe, die nog steeds op Beigbeders knie zat, kwam in het geweer. ‘Mijn moeder, Nouveau Roman, en ikzelf, wij kwamen allebei aan onze trekken bij uitgeverij Minuit. Het gaat om twee verschillende generaties.’ ‘Wat doet het ertoe,’ verzuchtte Beigbeder. ‘Het leed is geschied. We willen terug naar de personages, het plot, maar het enige personage dat we nog kunnen bedenken zijn we zelf.’ ‘Waarom wilde u mij rondleiden in het Huis der Stromingen?’ ‘Houellebecq! Mijn vriend, mijn voorbeeld en, sinds ik bij Flammarion werk mijn auteur Houellebecq draagt ons op: ‘Heb uw verleden lief of haat het, maar houd het altijd voor ogen.’Ga naar eindnoot16 Typisch Frans, die zin. Niet de toekomst, zelfs niet het heden, maar het verleden moet de bron zijn. Het idee dat je iets van jezelf voor ogen moet houden om te kunnen schrijven, in plaats van je blik op de wereld te richten, of je fantasie geheel en al de vrije loop te laten. Het leek me dat een kleine afdaling in die geschiedenis een verhelderend licht kon werpen op de vraag wat er mis is met de Franse roman. Maar als ik eerlijk ben, deed ik het ook om te laten zien dat de dames mij zo welgezind zijn.’ ‘Bedoelt u die op de dansvloer van Castel of die hier beneden?’ ‘Beide. Overal. Arrgh, verlos mij van mijn ijdelheid.’ Hoe ik thuisgekomen ben weet ik niet. De volgende avond zag ik Frédéric Beigbeder op de televisie. Zoals bijna elke avond. Hij babbelde. Ik zette het geluid uit en las in Windows on the World: ‘Sommige critici zeggen van de film dat het een “venster op de wereld” is. Anderen zeggen hetzelfde van de roman. De kunst is een Window on the World. Zoals de spiegelende ruiten van de glazen torens, waarin ik mijn reflectie zie, een groot gebogen silhouet in zwarte jas, een gebrilde reiger die met grote passen rondstapt. Ik vlucht voor dit beeld door mijn pas te versnellen, maar het achtervolgt me als een roofvogel. Een autobiografische roman schrijven, niet om jezelf bloot te geven maar om te verdwijnen. De roman is een doorkijkspiegel, waarachter ik me verstop om te zien zonder gezien te worden. De spiegel waarin ik mezelf bekijk, houd ik ten slotte aan anderen voor.’ Het hoofd op het scherm lacht, de Concorde gaat op en neer. Frédéric Beigbeder belichaamt de Franse roman op dit moment. Zowel de impasse | |
[pagina 15]
| |
waarin die verkeert, als de enige uitweg die rest. Het eerste doordat hij niet uitgekeken raakt op zichzelf, en niet op kan houden daarover te leuteren. Het tweede doordat hij pogingen onderneemt tot het vertellen van een verhaal over de tijd waarin hij leeft. Er zijn op dit moment te weinig Franse auteurs die daarin slagen. |
|