buurt van het viaduct, toren je overal bovenuit. We kunnen iedereen zien die rondom en beneden ons aan het werk is: Joseph, Michel, André, Jean-Jacques en Paul. Soms zijn we er allemaal, ieder op zijn eigen land: het seizoen en het weer zijn voor iedereen gelijk. Hij houdt altijd in de gaten hoe de anderen hun paarden mennen. Sommigen doen dat heel bruut. Ik zal geen namen noemen, maar er woont er één hier vlak in de buurt. Die heeft een paard dat hij niet verdient. Een dier dat niet zo fors gebouwd is en dat zijn volle wilskracht inzet. Meer kun je niet verlangen. Aan alles is een grens en als je een hele middag zware grond omploegt, zoals op die akkers daar, dan zou er in die bovenkamer toch eens een gedachte aan rust moeten opkomen. Over het algemeen gebeurt dat ook, maar bij deze man niet. En mijn paard houdt een oogje in het zeil. Op zo'n middag houdt hij vier of vijf maal stil, heel stipt, je kunt de klok erop gelijk zetten, en hij roept. Alle paarden geven antwoord en staan ook stil. Je kan meppen wat wilt - als je er zo één bent - maar zíj houden rust: dat zijn de orders.’
‘Hij is klaar met drinken.’
‘Hij staat al een tijdje te doen alsof. Hij luistert. Hij weet dat we het over hem hebben. U zult zien dat hij zo weggaat. Hij gaat in zijn eentje terug. Hij is moe. Als wij hem niet stonden te prijzen, dan was hij allang weg geweest. Vanochtend hebben we zes vrachten hooi opgehaald. Hij heeft zijn middagdutje wel verdiend; het zal vandaag niet lang zijn.’
‘Het blijft dreigend weer.’
‘Het is een rare zomer. Dit heb ik nog nooit meegemaakt. Zelfs mijn vader herinnert zich zulk weer niet. Laatst gingen we het gras bovenop de heuvel bekijken, dat nog niet helemaal rijp was. We hadden het koud. Uit de richting van de Provence steeg een nevel op. Het leek wel november.’
‘Heeft u al uw hooi al binnengehaald?’
‘Nog niet eens de helft. Wat het verste weg is heb ik nu binnengehaald. We zouden nog drie dagen zonder regen moeten krijgen. Over zon zal ik het maar niet hebben. Deze sigaret is mijn eerste sinds vier uur vanochtend. We hebben geen minuut gepauzeerd; maar zolang het weer niet tegenzit, is het werk een kleine moeite.’
‘Laten we hopen dat u vanmiddag nog rustig door kunt.’
‘Ik denk het wel.’
‘Maar ja, aan de kant van de Archat pakken de regenwolken zich samen; de pas zit al dicht en de top van de Ferrand is al niet meer te zien. Zonet vielen er een paar druppels en richting Prébois hoorde ik het donderen.’