Bunker Hill. Jaargang 7 (nrs. 23-28)(2004)– [tijdschrift] Bunker Hill– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] Alfred Schaffer De beschrijving laat nog veel te wensen over Het was een klaarlichte dag, na veel vertraging kon ik me eindelijk concentreren. Aan ons bestaan is geen gehoor gegeven, zoals voorspeld, de lucht boven de stad was stroperig, licht ontvlambaar, pluisjes zweefden laag boven de grond. Meer schiet me niet te binnen. Wat is níet onopgemerkt gebleven. In een moment van onschuld leek het einde zelfs in zicht. Kijk ik naar buiten, zie ik hoe een vliegtuigje laag over de huizen scheert en plotseling een scherpe draai maakt, alsof het onze vraag begrepen heeft. Elk antwoord komt nu als geroepen. We bereiden ons voor op het uur van de waarheid, het stadspark ligt te wachten als een eiland, een groene oase, de bomen strak en stevig als pilaren, trams en bussen, fietsers en voetgangers, zo is ons toegezegd - de terugweg was gehuld in zwijgen, dit was wat we vonden. [pagina 81] [p. 81] Het sentiment ligt goed in ons gehoor Gaat het weer een beetje? Je gezicht ziet zo blauw, ik vertrouw dit zaakje niet. Laat je niets wijsmaken, de duizeling is denkbeeldig maar geen enkel bewijs is afdoende of grondig genoeg. Het is nu belangrijk de rust te bewaren en geen domme dingen te doen. Kijk eens wat ik voor je heb gevangen! Hier ben je veilig, immers een bacterie, uitgekleed en doorgelicht. Toegejuicht. Dat zou jou toch moeten aanspreken, vredestichter die je bent. Een tocht door je bloedvaten, profetische woorden: kleine slokjes, voorzichtig. Mijn ijskoude handen, met geen mogelijkheid ze te warmen, maar laten we het eens over jou hebben, ik krijg je naam nog steeds niet over m'n lippen en dat maakt me razend, razend en bang, zo bang als een opgejaagd dier - je moet dan vooral denken aan kleinere dieren. [pagina 82] [p. 82] De toonomvang van haar karakter Het aftellen kan beginnen. ‘Ik heb ook van jou gedroomd.’ Diep in je oor zwijmelt de zangeres, ze heft haar ogen naar de hemel op. Een nieuwe reeks ontmoetingen: juist wanneer je dacht dat er niets meer viel te zeggen maakt haar opgewonden stem zich kenbaar. Later op de avond zal ze naar huis proberen te bellen, de lijn blijft bezet, de wind rammelt stevig aan de ramen van het theatertje. Bouwjaar negentien zoveel. De hal met foto's waarop zij handen schudt, lachend de eerste steen legt - zo kleden mensen zich niet meer. Ze ligt graag in bad en ooit was ze plotseling verdwenen, dagen achtereen, maar is zo'n voorstelling van zaken nog geloofwaardig? Rotspartijen, watervallen, duizenden sterren boven haar hoofd, een zonsverduistering. Om zuiver geschiedkundige redenen. [pagina 83] [p. 83] De gelijkenis als overlast Tot besluit. Het luchtruim is opengesteld, de is nacht weer van ons, als de herinnering aan de dag. Er werd melding gemaakt van omslachtige manoeuvres, van een grote schoonmaak, maar alles bleek onafwendbaar af te stevenen op dit ene moment, op ons samenzijn dat nu ontdooit. Ik wil dat je een goede dag hebt gehad. De lakens liggen wit en glad, strak als de zeilen van een schip, lokkend als een droom waarin de buitendeur nog openstaat en niets terug te draaien is. Natuurlijk, dit is allemaal gelogen, een pasklaar antwoord op een uitgebleven vraag, maar de zwenkende dialog komt onze weloverwogen gebaren ten goede. En dan gaat de stekker eruit, wat volgt hebben we elders en beter gezien: de blindheid, de klamme handen. Hier brengt geen woord verandering. Een slakkengang. Een slavengang. Maar zo zou ik het nu niet meer zeggen. Hoe dan wel is een andere vraag. Vorige Volgende