Bunker Hill. Jaargang 7 (nrs. 23-28)(2004)– [tijdschrift] Bunker Hill– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Hagar Peeters Kanttekeningen van de muze I Er schemert een zweempje gelukzaligheid door het omslaan van de bladzijden, het uitschoppen van een schoentje, het omhoogduwen van een plooi in een japon wanneer je in gedachten staat te zoenen met die witte monden van papier. Hoeveel avonden waren er niet op te sieren met het magnum opus van één man. Iets apocriefs voor bij het aperitief waarna hij nog één bundel schreef voor bij de kreeft en één voor bij het diner, tot slot wat scherts aan het dessert. Mijn handen zouden zachter zijn, zijn lippen troostender, zijn mond liefkozender, de kaarsen schitterden als sterren op tafel. O, wat zou ik graag de geliefde in de gedichten van de dichters zijn aan wie zij hun ziel opdragen, voor wie zijn hun gemoedsrust weg laten gutsen in een onthutsend slapeloze nacht en zoveel bladzijden met bloed geschreven om bij te zetten aan mijn graf. Hier staat het: zo zijn alle vrouwen. Luister naar de dichters want zij kunnen het weten. Hier staat zoals zij was en u staat paf [pagina 54] [p. 54] II Maar de dichters maakten mij broos. Ik mocht het lieve lenige woordje liefde aflikken als een lolly en daarbij het stokje kokette rondjes laten draaien tussen mijn steelse vingertoppen en schuchter lonkend lichaam zijn als ik maar mysterieus was en steeds van hetzelfde type oermysterie. Met mijn naakte ongrijpbare lipjeslichaamaanschijn werd ik ertoe gedwongen mij verborgen te houden in hun woorden en altijd wuifden mijn haren als bij de meisjes van de karaokebanden. Altijd werd ik gezocht in zielen, in dromen, in herinneringen, in tempels, in doorrookte avonden vol stilte en wijn. Ik mocht er steeds niet zijn. Ik sloop op mijn tenen door hun werkvertrekken om de dichters niet te storen bij hun zoeken naar mij maar zij merkten mij toch op en fluisterden bits tussen hun vingers: ‘sstt, aardse koe, je jaagt haar weg.’ [pagina 55] [p. 55] III Van de lichaamsvergelijkingen zijn er bij de Muze als man helaas wat minder voorhanden: de borsten vallen weg, buik wekt de indruk een bierbuik te zijn, venusheuvel, venusronding, schaamlipjes, billen - billen heeft hij ook, ik moet me niet zo aanstellen en een rug om uitgestrekt op te wildwaterkanoën en benen; dat ze lang zijn is bij hem geen verdienste zijn hals dan, zijn nek? Daarvoor geldt wat bij de rug al stond en wat evengoed over schouders, armen en borstkas kan worden opgemerkt: krachtig en sterk zijn ze, beschermend breed. Dan raken we snel uitgepraat. Niet voor niets is hij zo kort van stof. Om de man terug te brengen tot zijn symbool leent de poëzie zich niet. Een wedstrijdverslag is het beste gedicht dat ik ooit over hem heb gelezen. [pagina 56] [p. 56] IV Leg je hand niet op mijn hand als ik een pen vasthoud. Zelfs als ik geen pen vasthoud omklem ik er een. Het is de lucht tussen mijn vingers die ik koester. Soms streel ik er de wereld mee. Je gekwelde hart is me te bloedig. Het bonst te hard, daar krijg ik hoofdpijn van. Van alle tastbaarheid ontdaan wil ik het. Je geschreven stem is meer welluidend dan de woorden die je dagelijks tot mij spreekt. Bij het zwart op wit verbleekt toch alles. Je mond kan eenvoudigweg niet tippen aan de beschrevenheid van je lippen. Je geest is met te vol, je gedachten passen niet naast de mijne. Alleen op papier vind ik ze verrassend. Een acteur kan werkelijk huilen terwijl hij niets voelt en mijn tranen stollen nog voor ze vallen tot sleetse poses op papier omdat er een schip in mij kapseisde waarvan de zeilen werden gestreken zoals een lijk door een laken wordt afgedekt. Ieder woord is een kruis op elk graf van papier, elke letter een knie die knielt voor het graf, de betekenis een anjer, een anker maar houd me alsjeblieft met echte armen vast. Vorige Volgende