Bunker Hill. Jaargang 7 (nrs. 23-28)
(2004)– [tijdschrift] Bunker Hill– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Ansichten1
Toen ik je gordijnen opende Mustafa
zag ik water je wanden indringen.
Ik zag ook een tijdschrift geheel aan Vaandrager gewijd.
Eind 1973 werd hij opgenomen in het Wilhelmina Gasthuis,
paviljoen 3.
Psychiaters en verplegend personeel kochten overhaast zijn
roman, De reus
van Rotterdam. Hij moest als iedereen naar bezigheidstherapie.
Als een mysticus met zonnebril rookte hij de ene na de andere joint.
Dat mocht niet. Maar als je over zijn werk sprak klaarde hij op.
Ik op mijn beurt was bang voor hem.
2
De Dageraad gebeld. Morgenochtend komen ze kijken.
Jan Arends!
Een man die kon treiteren als geen ander. Was in die tijd
ook van de partij. Sloeg iedereen om de oren. Toen zijn bril
en kunstgebit in orde waren vertrok hij met zijn uitgever.
Zijn gedichten een langwerpig snoer van sobere woorden zijn
afrekeningen.
De meeste personen weten dat.
3
De Dageraad heeft de loden kier van balkon 2 vastgemaakt met kit.
Het ergste moet nu over zijn. Hans en Annelies zeggen dat ze hier
niet lang meer zullen wonen. Dan zal 1 hoog spoedig vrijkomen.
| |
[pagina 37]
| |
4
Teleac School-tv belde voor sfeershots
i.v.m. aanvulling op het interview
hoe een dichter werkt. Nog wat lopen,
op een bankje zitten,
in een schrift schrijven.
Ze nemen contact met je op als je terugbent.
5
A. Moonen was meen ik twee maal te gast in het amc.
Geniaal was hij met woorden, we konden vreselijk lachen.
Depressief schold hij iedereen verrot.
Van een oudere collega kreeg hij met zijn verjaardag
een paars kanten broekje (Hema).
Daar was hij heel blij mee.
6
Je koelkast heb ik een paar dagen geleden ontdooid.
Het pakje boter staat nu bij mij.
Er zat veel onzichtbaar ijs in.
7
Hoop dat je een mooie vakantie hebt gehad.
Na zo'n lange reis dacht ik moet je wel trek hebben in koffie.
Toen viel het deksel van een fraaie suikerpot uit mijn oude
handen (sorry). Later meer hierover...
Rust goed uit. Groeten, je
bovenbuurvrouw.
| |
[pagina 38]
| |
[pagina 39]
| |
Aan Semira Soms besluit een vrouw op bed te gaan liggen
en op te staan wanneer zij weet wat er scheelt,
onder woorden heeft gebracht wat haar
aan het onthechten is, waar
waar een kloof ontstaat.
Soms staat de vrouw na een minuut op. Blijft ze liggen,
een uur. Soms een halve dag.
Soms komt een reiziger aan in een stad
die hem om een of andere reden verbijstert.
De zeden van haar inwoners, de praal, lichtval,
het ritme voedsel is het de tongval er is iets dat alles
op een bepaalde manier bestemmingloos maakt -
de reiziger besluit de stad pas te verlaten wanneer hij
de stad begrijpt. Dit kan jaren duren. Soms komt hij
er nooit meer uit.
Soms besluit een kind naar foto's te kijken van zijn moeder
net zo lang tot het weet wat voor vrouw en waarom.
Een schilder en zijn model. Een mysticus en zijn god.
De schilder vindt een manier om het zwijgend te vertellen
of wordt waanzinnig. Jaren later treft een
herder het stoffelijk overschot aan van de mysticus.
| |
[pagina 40]
| |
Anton
Links een tenger en goudblond godinnetje, keurde me
geen blik waardig. Maar het deed me niets: sinds
elf september ligt een Arabier nu eenmaal slecht
in de markt. Rechts
een stelletje; zij, reuzin, pokdalige kop,
paarsfluwelen avondjurk, ik vond het
wel wat hebben. Dus toen haar vriend even
verdween raakten we in gesprek; ze werkte, vertelde ze,
voor een castingbureau; die middag had ze,
voor een nieuwe Nederlandse dramaserie,
nsb'ers gecast - ach,
mijn joodse verloofde en ik, zienderogen
worden we ouder en dikker samen,
scheppen steeds meer behagen in eten
en slapen. Toen haar vriend weer opdook
kuste hij haar blote schouder en keek mij
ondertussen strak aan. De slanke blondine
links van mij, zag ik nu, had op de achterkant
van haar nek, over de volle breedte, een tatoeage:
Anton
stond er,
in schoonschrift, tussen twee
hartjes in.
|
|