Bunker Hill. Jaargang 7 (nrs. 23-28)(2004)– [tijdschrift] Bunker Hill– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Erik Bindervoet De dichter op vakantie (Ongeschreven regels (ugly fragment)) Mediterrane automobilisten karren af en aan Dwars door de met met geluid verzwaarde lucht gevulde hitte. Ze scheuren de hoek om Zonder richting- Aanwijzer maar met -sgevoel. Daarachter rijdt een betonmolen waarin noga wordt gemengd. Dit speelt zich af op Malta. We zijn op vakantie, Maar ik ben toch aan het werk, Zoals u ziet. We, dat ben ik dus, de toerist, Dat is mijn vrouw, moeder de vrouw, Die net een opblaasbare frisbee heeft leeg laten lopen En dat is Rinus, 3 jaar, onze jongste, Die nu ligt te slapen op de bank Onder een van zijn bed gehaald laken En met een fles appelsap in zijn mond. Hij slaapt trouwens niet Maar ligt naar het plafond te kijken Maar waar hij aan denkt Weet ik niet Maar misschien bereiken we ooit zo'n staat van intelligentie Dat we gedachten kunnen lezen Maar zover is het nog niet Maar wie weet. Hij moest net poepen Maar wou het niet zeggen. Ik neem even een banaan Of wat er nog van over is En zo meteen misschien een aspirientje. Een rustpuntje. [pagina 32] [p. 32] De rook van de laatste sigaret van mijn vrouw In mijn neusgaten. Gezoem van bizarre tweeledige insecten In mijn oren. Of zijn het gewoon vliegen? Het zijn gewoon vliegen. Maar ze zoemen wel En er bungelen Betrekkelijk gigantische legboren aan hun onderlijven. Nu neem ik een aspirientje en lees ik De informatie in de bijsluiter goed door. Een staartloze hagedis (Het is dus toch waar) Bij het schoteltje melk voor de zwerfkatten (Alle mannen zijn zwerfkatten zegt ze). De ventilator baant zich een weg door de warme lucht En het geluid dat daarbij hoort niet te vergeten: Een op hol geslagen klok Die de tijd vergeten is, Wat het is en hoe laat, bedoel ik. Wat heb je vergeten? Te veel om op te noemen! Maar niet de lichtgele lichtgevende hagedis Met zwarte stippen en zuignappen Van gisteravond. Mooi was die. En God wat is je vrouw mooi terwijl ze In haar rozerood bebloemde gele bikini en rode T-shirtje Met een tonicflesje tussen haar benen Een enkelbandje zit te knopen In de kleuren rood, geel & oranje. Om te zoenen gewoon! Ze heeft een bad vol laten lopen En gaat zo even lekker in bad. [pagina 33] [p. 33] Misschien ga ik er dan wel even bij zitten In het gezellige water Met ons rode dampende vlees tegen elkaar aan In het pure dampende badwater Met een hoed van water En mijn hoofd zonder wespen Geurend naar Imperial Leatherzeep Die weer ruikt naar de propere onberispelijkheid Van Berkhout en mijn tante Annie aldaar. En haar Plantamargarine. En cacaoboter. Er staat een zuchtje wind. De rook van de tweede laatste sigaret kringelt op En verwaait mee met het zand van de sirocco, Terwijl zij over haar hele lijf kippenvel krijgt Van het nummer Down to the river to pray Van Alison Krauss, in de discman, Een draagbare jogproof cd-speler, Gekocht op het vliegveld. De gouden haartjes op haar armen staan recht overeind. Roze bloemen, wat zijn het, een soort rozen, Maar dan met langwerpige bladeren en zonder doorns, Buigen sloom, loom, bekaf naar moeder Aarde. Zij slaapt op haar zij, deze dame, Onder een palm, op een blauwe badhanddoek, op een groen bankje, Haar boodschappentasje op de grond Naast haar gebloemde slippers. O zondaars laten wij gaan O zondaars laten wij gaan Om te zonnen in de zon En te bruinen onder het blauw. Laaglandige automobilist slaat met autodeur En legt lankmoedig uit aan zijn vriendin: [pagina 34] [p. 34] [pagina 35] [p. 35] - Dat is gewoon het mechanisme van een klok. Ook de andere autodeur slaat dicht. Rinus wordt wakker. De jongste ontwaakt. Hij heeft van een klein in toiletpapier ingepakt poppetje gedroomd En die wou zijn Dustposter opeten. - Het was eng want ik was er bang mee. - Wil jij een omelet? vraagt zij mij. - Wie wil dat nou niet? zeg ik denkend aan Het feest van Sint Joris de Megalomartelaar Waarbij onder daverend Gozitaans applaus, Veelkoppig Gozitaans gezang, Gozitaans kerkklokkengebeier En schelle Gozitaanse fanfare Zijn gelijknamige beeld de kerk uit wordt gezeuld Toegewapperd door palmbladeren En bedolven onder serpentines, papieren sterretjes En kleurige A-viertjes van de plaatselijke Copyrette. Maar zover is het nog niet. We zitten op ons terras in het Ulyssesdorp Dat uitkijkt op een uit de kluiten gewassen uitgegroeide ananas, Nog meer groen dat komt buurten, Een rots, Zo hard als een steenpiemeltje, Waarlijk pomskizillieus, zou een man Lear genaamd zeggen, En daarachter de sterk verdunde faecaliënsoep die de Middellandse Zee eigenlijk is. (Shit! Had ik nou maar een reisbeurs aangevraagd! Maar dat moet 3 maanden van tevoren En wie denkt daar nu aan Als ie op vakantie gaat!) Vorige Volgende