Bunker Hill. Jaargang 7 (nrs. 23-28)(2004)– [tijdschrift] Bunker Hill– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Hans Dekkers Banjoman yet all the while ‘neath his banner you did stand ‘neath the shadow of his wing do you remember sorrow stands near an’ close at hand sorrow stands an’ in sorrow's hand the burning ember 16 horsepower, ‘cinder alley’ I Zie hoe de paarden komen in het opdwarrelende stof. Knallende zwepen. Een kalkwitte horizon, uitgebeten, rafelig, meedogenloos. De ruiters, schimmen uit een roekeloze toekomst. Ik hoor roepen, kijk om, tuur over het verre land, maar er is niemand. Dan word ik door een tunnel de tijd in gezogen en verliest alles zijn autoriteit. [pagina 27] [p. 27] II Op de achterbank van de Cadillac, met mijn neus in de bekleding, daar lig ik. Doodziek van de drank. Ik ben hier met jou geweest. Jij met je leren vest, je tatoeage van een schorpioen. De geur van skai, van nicotine. De wereld is dof en de wereld is grijs, daarbuiten. Water, zweet en glinsterende geest. De lege fles rolt over de achterbank. Ik lik het zout van de zitting, kreun jouw naam. Wat heeft ons bijeengebracht en jaagt ons nu weer uit elkaar? Over het erf sleept een manke kip zich voort. III Ik poets je zadel met spuug. Nu vallen we samen, met de nacht, met elkaar, jij banjoman en ik aanroeper van de banjoman. In de deuropening van een caravan wenkt een vrouw in hotpants. De melkweg schittert in haar diepe oog. Huilerig doorsnijdt je nasale stem de vlakte. Sluwe vos en vriend en vijand, je zingt je lied voor iedereen. En plots word je onzichtbaar, al staat op elk aanplakbiljet je zoveelste gezicht. Dead or alive. Een flauwe theologengrap. [pagina 28] [p. 28] IV Ik val voor dieren in het donker, het droge knakken van de botten in een klem. Toon mij je tanden en je oogwit, geel van haat. Lik je gescheurde vlees. In regens van haat doemt mijn bestemming op. Een vunzige motelkamer met muren van kraakbeen, walmend naar fosfor. Een idioot kind staart me aan en heeft mijn ogen. Ik heb me losgesneden en ben Amerikaan. Ik ben een cowboy in de prairie. Gewichtloos stijg ik, mijn armen ten hemel gestrekt. Een Christus zonder kruis, bevrijd van alle oude smetten. Boetseer me naar jouw voorbeeld: een centaur met een Stetson. Want als ik hem niet kan zijn, ben ik liever een druppel in de oceaan. V Ver, tussen ijsplaneten en Maegelhaanse Wolken, daar klinkt jouw stem, jouw banjo. Mijn laars tikt mee op Bad Moon Risin' en ik bespeel de mondharmonica. Kijk toch hoe de mannen zich warmen aan het vuur. Hoe de rook steeds hoger stijgt. Kijk hoe het brandmerk gloeit en gloeit. [pagina 29] [p. 29] VI Als een bloem komt het beest uit de aarde. De vrouw toont haar tekens, maar haar plaag ben ik. Het Babylonische bloed spreekt in de beerput op het erf een kwade taal. In het maanlicht danst de manke kip haar voodoodans. Jij bent de aanjager van elke automaat. Een perspectivische ziel. Vangst en worp tegelijk met een handschoen van buffelleer. Ik zie kraters in het landschap. Geweld is de gewaarwording van een binnenwereld. Lieve Carol Sue. Vergeef me de whisky. Vergeef me de ontrouw. Ze steken als een visgraat in mijn keel. Ik eet de kip. Ik eet het bot. Ik eet de banjoman. [pagina 30] [p. 30] Vorige Volgende