| |
| |
| |
Adam Haslett
Aantekeningen voor mijn biograaf
vertaling: else hoog
Knoop allereerst twee dingen in uw oren: ik haat artsen en ik ben mijn leven lang nooit lid van een praatgroep geweest. Ik ben op mijn drieënzeventigste ook niet van plan daar verandering in te brengen. Het establishment van de geestelijke gezondheidszorg kan wat mij betreft in de stront zakken voor ik het gewauwel van die lui zal slikken of luister naar het visieloze geklets van mannen die half zo oud zijn als ik. Ik heb Duitsers doodgeschoten in de velden van Normandië, heb zesentwintigmaal octrooi aangevraagd, ben getrouwd geweest met drie vrouwen die ik alle drie heb overleefd en ik onderga momenteel een onderzoek door de belastingdienst, die ongeveer evenveel kans op mijn centen maakt als Shylock op zijn pond vlees. Bureaucratieën zijn niet bepaald helder van geest. Ik daarentegen ben bij mijn volle verstand.
Kijk bijvoorbeeld maar eens hoe ik aan de Saab ben gekomen waarin ik op dit moment de vallei van Los Angeles binnenrijd; die heb ik geleend van een nichtje in Scottsdale. Denkt u dat ze hem ooit terug zal zien? Ik dacht het niet. Toen ik hem van haar leende was ik natuurlijk vast van plan hem terug te brengen en misschien denk ik er over een paar dagen of weken weer zo over, maar voorlopig heb ik schoon genoeg van haar en haar man en haar drie kinderen die me over de keukentafel zaten aan te kijken alsof ik een vervelend museumstuk was dat hun ongevraagd was toegezonden. Die kinderen zouden nog het een en ander van me kunnen leren. Ze staan stijf van de Ritalin en bezoeken privéscholen en ze hebben ogen die zeggen: geef me dingen die ik niet heb. Ik wilde ze een boek voorlezen over de geschiedenis van de wereld, de volksverhuizingen, de pestilentiën en de oorlogen, maar de kasten van hun patserige flat waren gevuld met keramiek en biografieën van filmsterren. Het was allemaal dodelijk deprimerend en ik ben blij dat ik er weg ben.
| |
| |
Een week geleden ben ik uit Baltimore vertrokken met de gedachte mijn zoon Graham op te zoeken. Ik denk de laatste tijd veel aan hem, aan de dagen die we in de schuur van het oude huis doorbrachten, aan het feit dat ik in zijn aanwezigheid het ene idee na het andere kreeg; ik weet niet wanneer ik weer de gelegenheid zal krijgen hem te zien. Ik vond dat ik net zo goed onderweg het contact met een paar andere familieleden kon hernieuwen en was van plan bij mijn dochter Linda in Atlanta te beginnen, maar toen ik daar aankwam bleek ze verhuisd te zijn. Ik belde Graham en toen die over de schrik van het horen van mijn stem heen was, zei hij dat Linda me niet wilde zien. Toen mijn jongere broer, Ernie, nadat ik helemaal met de bus naar Houston was gekomen, ook nog volhield dat hij alleen maar met me wilde lunchen, begon het idee bij me te dagen dat zulke sporadische reünies misschien al die moeite niet waard waren. Scottsdale veranderde niets aan mijn mening. Die mensen schijnen te denken dat ze nóg een kans zullen krijgen, dat ik nog een keer zal komen. Maar mijn testament is af, ik heb mijn patentrechten gelegateerd en maak nu alleen een paar aantekeningen voor mijn biograaf, die ze over enkele decennia, als de ware invloed van mijn werk duidelijk wordt, misschien nodig zal hebben om bepaalde punten op te helderen.
• | Franklin Caldwell Singer, geb. 1924, Baltimore, Maryland. |
| |
• | Kind van een Duitse machinist en een bankiersdochter. |
| |
• | Mijn ontslag uit het leger wegens geestelijke instabiliteit na mijn ‘desertie’ in Parijs werd verzonnen door een legerarts in opleiding die me benijdde om mijn superieure kennis van het diagnostisch handboek. Het naaktdans-incident in het Louvre in een zaal vol Rubensen had weken tevoren plaatsgevonden en was van dezelfde aard als andere festiviteiten in die dagen. |
| |
• | Ingenieursexamen, doctorstitel, Johns Hopkins University. |
| |
• | 1952 Eerste en laatste electroshockbehandeling, die ik mijn ouders nooit, nooit, nooit zal vergeven. |
| |
• | 1954 - 1965. Onderzoeker Eastman Kodak Laboratories. Zoals bij zoveel
|
| |
| |
| instanties in dit land namen ze daar aanstoot aan talent. Ik werd ontslagen zodra ik begon te wijzen op gebreken in de structuur van het management. Twee jaar later vroeg ik patent aan op een sluitermechanisme, een vinding die Kodak uiteindelijk wist te doorgronden en in productie nam (de toenmalige onderdirecteur productontwikkeling Arch Vendellini had wel degelijk een verhouding met de beste vriendin van zijn dochter, wat hij u ook vertelt. Let op de manier waarop zijn linkerschouder begint te trillen als hij liegt). |
| |
• | Alle latere diagnoses - en neem maar gerust van me aan dat er nogal wat zijn geweest - zijn het resultaat van twee krachten, beide op hun eigen manier verderfelijk: (1) Het streven van het psychiatrisch establishment in de afgelopen eeuw om excentriciteit als een ziekte te beschouwen, en (2) het verlangen van verschillende gezinsleden uit mijn verleden om me gezeglijk te maken en me zo mogelijk te immobiliseren. |
| |
• | Het concept van het elektrische broodmes is me ontstolen in een wegrestaurant in Chevy Chase, door een man die verkleed was als rendier en van wie ik onmogelijk had kunnen weten dat hij in dienst was van Westinghouse. |
| |
• | Dat ik geen herinneringen heb aan de jaren 1988-1990 en dus tot voor zeer kort geloofde dat Ed Meese nog altijd minister van Justitie was, was geen gevolg van mijn zogenaamde paranoïde black-out maar van het feit dat mijn derde vrouw het nodig vond tranquillizers door mijn koffie te doen. Geloof geen woord van wat u hoort over de scheidingsovereenkomst. |
Als ik aanbel bij Grahams huis in Venice doet een jood open van achter in de twintig met overdreven spierbundels. Hij maakt een nerveuze indruk en zegt: ‘We hadden u pas morgen verwacht,’ en als ik vraag wie we zijn, zegt hij: ‘Graham en ik’, er haastig aan toevoegend: ‘We zijn vrienden, ziet u, alleen maar vrienden. Ik woon hier niet, ik kom hier gewoon de computer gebruiken.’
Ik kan alleen maar hopen dat deze vent hier niet zit om als acteur aan de bak te komen, want ik heb meteen door dat mijn zoon homo is en deze knaap met zijn duuruitziende bril naait. Dat zag je in het leger veel en ik
| |
| |
heb al jong geleerd dat ze in alle soorten en maten bestaan, niet alleen die nichterige types die je er zo uithaalt. Toch ben ik een ogenblik geschokt bij de gedachte dat mijn negenentwintigjarige kind het nooit nodig heeft gevonden mij te vertellen dat hij - excusez le mot - een mietje is, en ik besluit hem hierop aan te spreken zodra ik hem zie. Marlon Brando overwint zijn verbijstering, pakt mijn koffer uit de auto en voert me langs een bloeiende citroenboom mee door de achtertuin, naar een tuinhuisje met één kamer en een wastafel en veel licht, waar ik het meteen naar mijn zin heb.
‘Dit is gezellig,’ zeg ik, en dan vraag ik hem: ‘Hoe lang ga je al met mijn zoon naar bed?’ Hij denkt kennelijk dat ik zo'n seniele homohater ben die klaarstaat om als een vrome schoolmeester van leer te trekken maar als ik die verschrikte-hertjesblik zie, laat ik me vermurwen en help hem uit de droom. Ik heb vrouwen door tanks zien overrijden. Ik ben niet van plan me op te winden over het vooruitzicht van minder kleinkinderen. Als ik hem uitleg dat sociale vooroordelen op welk gebied ook in strijd zijn met mijn Verlichtingsidealen - idealen die bezoedeld zijn doordat ze eeuwenlang slechts gedeeltelijk zijn toegepast - wordt het me duidelijk dat Graham hem de familieroddel heeft verteld. Zijn gezicht krijgt iets geduldigs en in zijn glimlach begint het medeleven der onwetenden door te sijpelen: zielige ouwe kerel die zijn leven lang al geestelijke problemen heeft, de ene maand up, de volgende maand down, een vent die hoogdravende ideeën spuit die als zand door zijn vingers glippen, waarop ik altijd zeg: zoek jij de naam Frank Singer maar eens op bij het octrooibureau. Deze flapdrol denkt trouwens vast dat de Verlichting een reclamecampagne van General Electric is; ik bespaar hem het college dat ik makkelijk zou kunnen geven en zeg: ‘Luister, als jullie samen het bed delen, vind ik dat best.’
‘U zult wel uitgeput zijn na die reis,’ zegt hij hoopvol. ‘Wilt u niet een tijdje rusten?’
Ik zeg tegen hem dat ik een ketting aan de Saab van mijn nichtje zou kunnen bevestigen en hem naar de eindstreep van een marathon zou kunnen slepen. Daar staat hij van te kijken. We lopen samen terug door de tuin, de keuken van de bungalow binnen. Ik vraag om pen, papier en een rekenmachine en begin een idee te schetsen dat me zojuist is ingevallen - ik voel Grahams nabijheid nu al - voor een fiets die de energie die heuvelaf gegenereerd wordt kan opslaan in een kleine batterij en deze naar behoefte via een instrumentje op het stuur weer loslaat als je heuvelop rijdt - een potentiële goudmijn, gezien het feit dat de bevolking vergrijst
| |
| |
en dat mensen steeds meer vrije tijd hebben ten gevolge van vervroegde pensionering. Ik heb vier pagina's met specificaties en de kostenberekening van een prototype klaar als Graham twee uur later arriveert. Hij loopt de keuken binnen, gekleed in een blauw linnen pak, een aktentas tegen zijn borst geklemd, en als hij me aan tafel ziet zitten verstijft hij als een plank. Ik heb hem vijf jaar niet gezien en het eerste wat me opvalt zijn de wallen onder zijn ogen. Als ik mijn armen spreid om hem te omhelzen doet hij een stap achteruit.
‘Wat is er?’ vraag ik. Mijn eigen kind is hier in een vreemde keuken in Californië beducht voor me, terwijl de as van zijn moeder lang geleden is uitgestrooid boven de Potomac en de voorwerpen van ons gezamenlijke leven in dozen zijn opgeslagen of verkocht.
‘Je bent echt gekomen,’ zegt hij.
‘Ik heb een nieuwe fiets uitgevonden,’ zeg ik, maar dat komt bij hem aan als het nieuws dat er zojuist iemand is overleden. Eric omarmt Graham waar ik bij sta. Ik kijk toe terwijl mijn zoon zijn hoofd tegen de schouder van die vent laat rusten als een vermoeide soldaat in een trein. ‘Hij krijgt een zelfopladende batterij,’ zeg ik, en ga weer aan tafel zitten om mijn schetsen nog eens te bekijken.
Nu Graham er is, raakt mijn idee in een stroomversnelling en terwijl hij een douche neemt, pak ik mijn bagage uit, verschuif het meubilair van het tuinhuis en prik mijn tekeningen aan de muur. Als ik in het huis terugkom, vraag ik Eric of ik de telefoon mag gebruiken en hij zegt prima en dan vertelt hij me: ‘Graham slaapt de laatste tijd niet best, maar ik weet dat hij u echt graag wil zien.’
‘Natuurlijk, geeft niks, prima.’
‘Hij heeft de laatste tijd veel aan zijn hoofd. Misschien kunt u over sommige dingen met hem praten... en ik vind dat u -’
‘Natuurlijk, natuurlijk, geeft niks,’ en dan bel ik mijn advocaat, mijn ingenieur, mijn modelbouwer, drie reclamebureaus waarvan ik de nummers in de gele gids vind, de Amerikaanse Bond van Gepensioneerden - dat zal de belangrijkste markt zijn - een oude studievriend van wie ik me herinner dat hij me eens vertelde dat hij had meegereden in de Tour de France, omdat ik denk dat hij wel een invalshoek naar de fietsenindustrie zal weten, de directeur van mijn bank om over financiering te praten, het octrooibureau, het natuurkundelab van CalTech, de vrouw die ik de week
| |
| |
voor mijn vertrek uit Baltimore mee uit eten heb genomen, en drie plaatselijke drankwinkels voordat ik er een vind die bereid is een krat Dom Pérignon te bezorgen.
‘Dat zal voor mij zijn!’ roep ik tegen Graham als hij uit de slaapkamer komt om, slechts minuten later lijkt het, de deur open te doen. Hij beweegt langzaam en lijkt uitgeput.
‘Wat is dit?’
‘We hebben iets te vieren! Er staat een nieuw project op stapel!’
Graham tuurt naar de rekening alsof hij die niet kan lezen. Ten slotte zegt hij: ‘Dat is twaalfhonderd dollar. Dit doen we niet.’
Ik vertel hem dat Schwinn dat aan donuts voor de vertegenwoordigers zal uitgeven als ik klaar ben met dit ontwerp, dat Oprah Winfrey deze fiets zal berijden in de pauzeshow van de Super Bowl.
‘Dit is een vergissing,’ zegt hij tegen de bezorger.
Uiteindelijk moet ik naar buiten gaan en door het raampje van de vrachtwagen afrekenen met de creditcard die de man in zijn naïviteit accepteert, en ik draag de krat zelf terug naar het huis.
‘Wat moet ik doen?’ hoor ik Graham fluisteren.
Ik sla de hoek naar de keuken om en ze zwijgen abrupt. Samen vormen ze een mooi stel zoals ze daar in het wazige, stervende avondlicht staan. In de tijd dat ik geboren werd, waren ze strafbaar als ze elkaar zoenden. Er volgt een woordenwisseling waaraan ik op een halfslachtige manier deelneem, over de champagne en over mijn enthousiasme, een verhaal dat hij woordelijk van zijn moeder heeft geleerd; hij drukt op play en de onder conventionalisme lijdende minderheid van zijn voorouders praat door zijn mond als een buikspreker: Dat-idee-van-je-is-onzinnig-kalmeer-dit-wordt-je-ondergang-medicatie-medicatie-medicatie. Hij heeft een goed verstand, mijn zoon, altijd gehad, en ergens de stoutmoedigheid om het te gebruiken, om middelmatigheid door te prikken, maar in een wereld die dat in het geheel niet aanmoedigt wordt de nieuwsgierige knaap de zorgelijke man. Hij gaat natuurlijk gebukt onder dat hechten aan uiterlijkheden waaraan zijn familie lijdt. Triest. Ik begin dit met diamantscherpe precisie te verwoorden, wat de situatie alleen maar lijkt te verergeren.
‘Als we eens een glaasje champagne namen?’ komt Eric tussenbeide. ‘Jullie kunnen dit aan tafel wel bespreken.’
Een voortreffelijke suggestie. Ik pak drie glazen uit de kast, haal een
| |
| |
fles uit de krat, laat de kurk knallen, vul de glazen en breng een dronk uit op hun gezondheid.
Op weg naar het eten haalt de Saab van mijn nichtje moeiteloos honderdveertig. Met het dak naar beneden en doordat de smog door mijn haar blaast, kan ik Graham, die iets zit te schreeuwen op de passagiersstoel, nauwelijks horen. Waarschijnlijk is hij bang voor een bekeuring, die ik voor de kick van deze rit met liefde dubbel zou betalen, met een fooi voor de agent toe. Terwijl ik over de autoweg zweef zie ik in gedachten een strook met fietsen voor me die geruisloos de energie recirculeren die ooit tijdens het simpele trappen verloren ging. We zullen de milieubeweging erbij moeten betrekken, wat overheidsgeld voor research zou kunnen betekenen en een lobby om eventuele problemen met de wetgeving te omzeilen. Als we de fiets in L.A. uittesten zal dat de kans op sponsoring door beroemdheden vergroten en waarschijnlijk zal ik een boek moeten maken over het ontstaan van het idee, tegelijk te verschijnen met de eerste productiegolf. Begin volgend jaar, schat ik. De reclameslogan valt me in als we onder een viaduct door zoeven: Elke omwenteling telt.
Er staat een rij bij het restaurant; als ik de gerant een briefje van twintig probeer toe te stoppen houdt Graham me tegen.
‘Pap,’ zegt hij, ‘dat kun je niet doen.’
‘Weet je nog, die keer dat ik je meenam naar het Ritz en dat je me vertelde dat de kip in je sandwich taai was en dat ik toen met de directie heb gesproken en we de hele maaltijd voor niets kregen? En jij maakte een tekening van het boomhuis dat je wilde hebben en toen kwam ik op een idee voor opslagcontainers.’
Hij knikt.
‘Vooruit, kun je niet meer lachen?’
Ik loop naar de gerant toe, maar als ik hem mijn twintigje geef kijkt hij me vreemd aan en ik zeg dat hij een lamlul is omdat hij doet alsof hij boven dat soort dingen staat. ‘Had je soms liever een honderdje gehad?’ vraag ik en ik sta op het punt hem nog duidelijker te vertellen hoe ik over hem denk, als Graham me naar zich toe trekt en zegt: ‘Doe dat alsjeblieft niet.’
‘Wat voor werk doe je?’ vraag ik hem.
‘Pap,’ zegt hij, ‘rustig nu maar.’ Zijn stem klinkt zo zacht, zo bedeesd.
‘Ik vroeg wat voor werk je doet.’
‘Ik werk op een makelaarskantoor.’
Een makelaarskantoor! Wat ik die jongen niet allemaal geleerd heb!
| |
| |
‘Wat doe je daar?’
‘Aandelen. Luister pap, we moeten -’
‘Aandelen!’ zeg ik. ‘Christus! Je moeder zou zich omdraaien in haar graf, als ze er een had.’
‘Bedankt,’ zegt hij binnensmonds.
‘Wat zei je?’ vraag ik.
‘Laat maar.’
Op dat moment merk ik dat iedereen in de hal ons aanstaart. Ze zien er allemaal uit alsof ze twintig jaar geleden op de televisie zijn geweest, de mannen gekleed in Robert Wagner-coltrui en blazer. Een vrouw in lila hotpants met een schoudertas ter grootte van haar bovenlijf kijkt extra afkeurend en zelfgenoegzaam en ik heb zin haar te vragen wat zij dan wel doet om het lot van de mensheid te verbeteren. ‘Over drie jaar rijdt u op mijn fiets,’ zeg ik tegen haar. Ze deinst achteruit alsof ik een rat op het tapijt heb gegooid.
Als we eenmaal zitten, duurt het tien minuten voor we brood en water op tafel krijgen en omdat ik voorvoel dat we slecht bediend gaan worden, begin ik op een servetje de tijd van al onze verzoeken en het tijdstip van aankomst neer te krabbelen. Ook valt me het volgende in:
• | Verchroomd hol frame met batterij boven achterband gemonteerd, verbonden met machinehuis achterwiel, verbonden met bedieningsapparaat op stuur annex met duim te bedienen versneller. Waarschuwing voor fietser wat betreft grotere snelheid krukas tijdens hergebruik van opgeslagen omwentelingen. Rembekrachtiging? |
| |
• | Dossier biograaf: Graham als mijn muze, hoe mysterieus dat is; zie opslagcontainer, pannenkoekenpers, driewielermotor, vliegende teddybeer, verbouwing schuur zodat hij er kon spelen, powerbike. |
Graham maakt bezwaar als ik een tweede fles wijn terug wil sturen, kennelijk in de veronderstelling dat je bedorven waar dient te accepteren om niemand te kwetsen. Dit komt mij voor als overdreven sentimenteel, maar ik laat het zo ter wille van de harmonie. Er is iets in hem veranderd. Het duurt een schrikbarende negentien minuten voordat het voorgerecht op tafel staat.
‘Je moet er maar eens over gaan denken om je baan op te zeggen,’ zeg
| |
| |
ik. ‘Ik heb besloten dat ik ditmaal niet aan de kant blijf staan. Deze powerbike wordt een paradepaardje, iets waar een heel bedrijf op kan draaien. We kunnen hier een fortuin mee verdienen, Graham, en ik kan je erbij helpen.’ Vanuit de nis naast de onze kijkt een van de Robert Wagners reikhalzend naar me.
‘Ja, jij wil natuurlijk graag een graantje meepikken, vriend,’ zeg ik, zodat hij zich schielijk weer over zijn lofsla buigt. Graham luistert terwijl ik het zakelijk plan ontvouw: je hebt startfinanciering, waarvoor we makkelijk risicodragend kapitaal kunnen aantrekken, de lokatie van de fabriek moet worden uitgekozen - daar moet je voorzichtig mee zijn in verband met staatsverordeningen - er moeten directeuren in dienst worden genomen, ontwerpers die onder mij moeten werken, een verkoopteam, accountants, financiële dekking, bureaus, telefoons, werkplaatsen, betalingen, belastingen, computers, kopieerapparaten, aankleding, waterkoelers, deurmatten, parkeerplaatsen, elektriciteitsrekeningen. Misschien een luchtbevochtiger. Veel om over na te denken. Terwijl ik dit uiteenzet, valt het me op dat anderen in het restaurant zich omdraaien om mee te luisteren. Meestal zie ik dat vanuit mijn ooghoek en mensen weten het goed te verbergen, zetten hun eigen gesprekken voort in wat huns inziens waarschijnlijk een overtuigende pantomime is. Ik denk ineens aan het rendier van Westinghouse. Wat was dat vindingrijk van ze, wetend hoe ik op het kerstsprookje gesteld ben, om hem in dat restaurant neer te planten waar ik elke vrijdagochtend at, om zo mijn intellectuele eigendom te stelen.
• | Betreft Chevy Chase-voorval. Ga ook na of ik al dan niet de autoreversetaperecorder heb uitgevonden en dus ook of Sony of ge een pand bezat naast mijn woning in Baltimore - herrie, afleidingstactieken, schijnwegwerkzaamheden, etc. en ook aanwezigheid Schwinn, Raleigh, etc. tijdens bezoek Los Angeles. |
‘Kunnen we over iets anders praten?’ vraagt Graham.
‘Zoals je wilt,’ zeg ik, en deel de kelner vervolgens mee dat ons hoofdgerecht zesentwintig minuten onderweg is geweest. Mijn vis blijkt zo taai als leer te zijn. De kelner is nauwelijks vertrokken als ik al met mijn vingers moet knippen om hem terug te roepen.
‘Hou daarmee op!’ zegt Graham. Ik heb schoon genoeg van zijn pas- | |
| |
siviteit en negeer hem openlijk. Hij buigt zich over de tafel om mijn arm omlaag te meppen. Dan komt de man terug.
‘Is er iets mis?’
‘Mijn schelvis is gortdroog.’
De jongeman met het sikje kijkt achterdochtig naar mijn gerecht alsof ik het oorspronkelijke bord heb vervangen door een duplicaathoofdgerecht dat ik uit een tas onder tafel heb gehaald.
‘Ik wil een nieuwe.’
‘Nee, dat wil hij niet,’ zegt Graham meteen.
De kelner zwijgt even, aarzelend op wiens gezag hij moet handelen.
‘Hebt u iets met fietsen te maken?’ vraag ik hem.
‘Wat bedoelt u?’ vraagt hij.
‘Beroepshalve.’
De jongeman kijkt de zaal door naar de gerant, die hem een gecodeerd knikje geeft.
‘Nu is het genoeg. We gaan weg,’ zeg ik, terwijl ik een paar broodjes meegraai.
‘Ga zitten,’ zegt Graham streng.
Maar het is al te laat. Ik weet dat dit restaurant is vergeven van leidinggevenden uit de mountainbike-industrie. ‘Denk je dat ik zal toestaan dat een zootje ritselaars uit de industrie een idee gaat pikken dat verandering zal brengen in de manier waarop iedere Amerikaan, en ooit ieder mens op deze aardkloot, een fiets bekijkt? Besef je wat fietsen voor mensen betekenen? Fietsen zijn als roomijs of als sprookjes, het zijn oerobjecten die met onze vroegste herinneringen zijn verweven, om nog maar te zwijgen van onze diepe verbondenheid met het wiel zelf, een uitvinding die het begin was van de reusachtige groei van de menselijke kennis die ons via drukpersen, religieuze veranderingen, onvoorstelbare snelheid, naar de maan heeft gebracht. Als je een fiets berijdt ben je deel van een lange traditie van menselijke inspanning die terugvoert tot met steenblokken zeulende Egyptische boeren, en ik sta op het punt om die uitvinding op een hoger plan te brengen, om zijn haast mythische kracht op te slaan. Jij hebt de kans om dat samen met mij te doen - gelijk de stoere Cortez, toen met ad'laarsoog / Hij tuurde naar de Stille Oceaan - en al zijn mannen / Wild gissend elkaar aanblikten - / Zwijgend, op een top in Darien. Wat wij niet allemaal zullen beleven!’
Omdat ik inmiddels ben gaan staan voelt een meerderheid van de gas- | |
| |
ten zich door me aangesproken en hoewel ik een foutje heb gemaakt door ze een research-tip te geven zie ik aan hun eerbiedige uitdrukking dat ze net zo goed als ik weten dat niet iedereen de hoge blanke toppen van het ware uitvinden kan beklimmen. Sommigen - zoals deze mensen - moeten vertoeven in de laaglanden waar het wemelt van halve maatregelen en waar dromen sterven aan willoosheid. Ja! Dat is zo.
Dit lijkt Graham ervan te overtuigen dat we nodig moeten opstappen. Hij gooit wat kleingeld op tafel en voert me aan mijn arm mee het restaurant uit. We lopen langzaam over de boulevard. Graham heeft iets slooms, met zijn hangende schouders en zijn gebogen hoofd.
‘Kijk, daar is een Japans restaurant waar we sushi en teriyaki kunnen krijgen, en misschien kogelvis. Dan kan ik alles horen over het makelaarskantoor en misschien kunnen we zelfs overwegen om jouw bedrijf de aandelenuitgifte te laten doen in die fietsonderneming, dat zou voordelig kunnen zijn -’
Hij schudt zijn hoofd en loopt verder de straat door, waarvan één kenmerk een waarlijk opvallende overvloed aan welgevormde vrouwen is, wat me doet denken aan de genietingen van het vrijgezellendom, blikken en lachjes om zonder schuldgevoel van te genieten, en trouwens waarom niet de daad zelf? Misschien past het een man van drieënzeventig niet om over erecties te praten, maar o, wat heb ik die vaak! Ik loop hierover te mijmeren als we langs de foyer van een luxe hotel-congrescentrumachtig gebouw komen en natuurlijk denk ik meteen aan presentaties en hoe lang van tevoren je die moet bespreken, dus ik ga naar binnen en na een kort protest gaat Graham mee; ik zeg dat ik naar de wc moet.
‘Ik wil graag de evenementenmanager spreken,’ zeg ik tegen het meisje aan de balie.
‘Die is er helaas alleen overdag, meneer,’ antwoordt ze met een dodelijke klantenservice-glimlach, alsof ze me precies vertelt wat ik wil horen.
‘Nou, dat is gewoon geweldig,’ zeg ik, en ze schijnt het met me eens te zijn dat het, ja, geweldig is, geweldig dat de evenementenmanager van het Continental Royale er zulke geregelde werktijden op na houdt, alsof dat de bevestiging is van een weldadige rangschikking van de natuur.
‘Ik denk dat ik in dat geval maar een suite neem, dan spreek ik hem morgenochtend wel. Mijn zoon en ik zullen een intiem dinertje gebruiken op de kamer, waar we geen last hebben van haaien om ons heen!’
| |
| |
Een lichte bezorgdheid verduistert het gezicht van het meisje terwijl ze op haar toetsenbord tikt.
‘De Hoover-suite op de achttiende is nog vrij. Die kost zeshonderdtachtig dollar per nacht. Is dat goed?’
‘Perfect.’
Als ik de sleutels heb bemachtigd, loop ik naar de bank waar Graham zit.
‘Meneer kan aan tafel,’ zeg ik met een buiging.
‘Waar heb je het over?’
‘Ik heb een suite voor ons genomen,’ zeg ik, rammelend met de sleutels.
Graham rolt met zijn ogen en balt zijn vuisten.
‘Pap!’ Er klinkt wanhoop in zijn stem door.
‘Wat!’
‘Hou op! Hou nou eens op! Je bent in de war. Waarom denk je dat Linda en Ernie je niet willen zien, pappa, waarom denk je? Is dat zo verbazingwekkend? Ze kunnen dit niet aan! Mamma kon het niet aan! Begrijp je dat niet? Het is egoïstisch van je om niet naar een dokter te gaan!’ schreeuwt hij, terwijl hij met zijn vuisten op zijn dijen bonkt. ‘Het is egoïstisch om je medicijnen niet in te nemen. Egoïstisch!’
Het schelle licht in de hal heeft zijn gezicht van kleur beroofd en rond zijn starende ogen zie ik de omtrek van wat eens tekenen van ouderdom zullen zijn. En dan ligt ineens het dode lichaam van mijn zoon voor me, terwijl de jaren sinds we elkaar voor het laatst hebben gezien zich als een oneindige tunnel voor me uitstrekken, en ik hoor er het fluisteren van een dodelijke eenzaamheid in, alsof het totaal van alle smartelijke minuten in alle onbenutte uren van elk jaar in één enkele ademtocht wordt samengeperst en vastgehouden in dit stervensmoment. Tranen wellen op in mijn ogen. Ik ben overmand.
Graham staat op van de bank, geschrokken van de kracht van zijn eigen woorden.
Ik rammel met de sleutels. ‘We gaan ons vermaken.’
‘Die moet je aan de balie teruggeven.’
Bij zijn schouders pak ik hem, mijn grootste uitvinding. ‘We kunnen het zoveel beter hebben,’ zeg ik. Ik pak hem bij zijn pols en voer hem mee naar de lift terwijl ik achter ons de stem van zijn moeder hoor, die me eraan herinnert dat ik moet zorgen dat hij niet in de regen loopt. ‘Goed,’ mompel ik, ‘goed.’
Robert Wagner staat in de lift met Natalie Wood, maar ze zijn niet mooi
| |
| |
oud geworden en niet langer innemend. Zij kauwt op kauwgum en ziet er ongemakkelijk uit in haar strakke kleren. Zijn coltrui is versleten. Maar ik neem aan dat ze het een en ander weten, ze zijn hier al zo lang. Dus ik zeg tegen hem: ‘Neem me niet kwalijk, weet u toevallig welk nummer ik moet bellen voor een paar meisjes? Of eigenlijk een meisje en een jongeman, mijn zoon hier is namelijk homo.’
‘Pappa!’ schreeuwt Graham. ‘Het spijt me,’ zegt hij tegen het stel, dat terugdeinst tegen de muur alsof ik een gangster ben in een van hun waardeloze B-films. ‘Hij heeft gewoon veel gedronken.’
‘Onzin. Hebt u er een probleem mee dat mijn zoon homo is?’ De liftdeur gaat open en ze schieten als insecten weg over het tapijt.
De Hoover-suite is toepasselijk vernoemd naar een man die duizenden mensen heeft zien verhongeren en er geen moer aan deed. Er zijn fruitmanden, een goed gevulde ijskast, een volle bar, imitatie-rococoschilderijen boven de bedden, luxueus beklede stoelen en tapijten die blote voeten eisen vanwege het pure genot om ze te voelen.
‘We kunnen hier niet blijven,’ zegt Graham terwijl ik mijn schoenen door de kamer keil.
Zijn stem klinkt mistroostig. Hij lijkt zijn levendigheid van daarnet kwijt te zijn, iets wat ik me mijns inziens op dit moment niet kan veroorloven: de uitzettingsbevelen in Baltimore, de incassobureaus, de lucht in dat appartement. ‘Dit is nog maar het begin,’ zeg ik snel.
Graham zit in een fauteuil aan de andere kant van de kamer en terwijl hij zijn hoofd buigt, stel ik me voor dat hij zit te bidden dat alles anders zal zijn als hij weer opkijkt. Als kind bracht hij me cadeautjes in mijn studeerkamer op de dagen dat ik op reis ging, en dan vroeg hij me om niet weg te gaan. Het waren boeken die hij in de kast had gevonden en in kerstpapier had verpakt.
Ik pak de telefoon van het nachtkastje en bel de receptie. ‘U spreekt met de Hoover-suite. Ik wil het nummer van een bureau dat ons een jongeman kan leveren, een intelligente, aantrekkelijke man -’
Graham rukt de telefoon uit mijn hand.
‘Wat is er?’ zeg ik. Zijn moeder moedigde me voortdurend aan hem vragen te stellen. ‘Hoe voelt het om homo te zijn, Graham? Waarom heb je het me nooit verteld?’
Hij staart me verbijsterd aan.
‘Wat? Wat?’ zeg ik.
| |
| |
‘Hoe kun je me dat na al die tijd vragen?’
‘Ik wil het begrijpen. Ben je verliefd op die Eric?’
‘Ik dacht dat je dood was~ Heb je eigenlijk wel enig idee? Ik dacht dat mijn eigen vader dood was. Je hebt vier jaar niet gebeld, maar ik kon het niet verdragen om het uit te zoeken, ik kon de gedachte niet verdragen dat ik jou ergens dood zou vinden, dus het was net alsof ik weer een kind was en ik hoopte alleen maar dat er een verklaring was. Vier jaar, pap, en nu kom je zomaar opdagen en je wilt weten hoe het voelt om homo te zijn?’
Ik hol naar de koelkast, waarin onder meer een behoorlijke Chardonnay staat, en met behulp van een kurkentrekker die ik bij het gootsteentje vind, schenk ik twee glazen in. Graham schijnt het zijne niet te willen maar ik zet het toch naast hem neer.
‘O, Graham. Dat telefoonbedrijf in Baltimore is een ramp.’
Hij begint te huilen. Hij ziet er zo jong uit terwijl hij huilt, net als op de oprijlaan van het oude huis op die middag toen ik hem leerde fietsen, het stof van de oprit dat op zijn betraande wang en vochtige wimpers neerdaalde en dat later afgespoeld werd in het warme water van het bad, terwijl de schemering over het veld viel en we samen luisterden naar het geluid van zijn moeder die in de keuken de kraan liet lopen, het gemurmel van de radio en de stilte van een avond op het platteland, en hoe hij alles net zo goed scheen te begrijpen als ik.
‘Weet je wat het is, Graham, ze sturen voortdurend veel te hoge rekeningen en als ze de telefoon eenmaal hebben afgesloten, is het net zo moeilijk om die weer aangesloten te krijgen als om de wateren van de Rode Zee te scheiden, maar over een paar weken, als het octrooi van die fiets er is, ligt dat achter ons, dan gaan we, jij en Linda en Ernie en ik, met zijn allen naar Londen, dan logeren we in het Connaught en dan zal ik je Regent's Park laten zien waar je moeder en ik op onze huwelijksreis geroeid hebben, om dat kleine eilandje heen waar de eenden zich verzamelen en waar het eigenlijk een beetje vies was, bij nader inzien, hoewel niemand eenden als vieze beesten beschouwt, ze zien er zo sierlijk uit op het water, maar in feite -’ Plotseling geloof ik het zelf niet en kan ik mijn eigen stem in de kamer horen, die droge klank, en ik kan mijn gedachten niet ordenen en zie telkens de tuin voor me waar Graham met zijn vriendjes speelde bij de paarse sering, en de appelboom met de knoestige takken die de planken droegen van het boomhuis dat ik hem zo graag gunde omdat ik er zelf nooit een had gehad. Hij wist toen zelfs in mijn moedigste
| |
| |
momenten wat er door me heen ging, als zijn moeder en zijn broertjes en zusjes bang waren voor wat ze niet begrepen; hij zat in de bouwvallige schuur op de kruk naar me te kijken terwijl ik het schoolbord vol tekende dat tegen de bumper van de kapotte Studebaker stond, een wereld van denkbare dingen schetsend, de zonnevoertuigen en de opklapbare huizen, ons hele tijdperk teruggebracht tot zijn meest essentiële vormen, en 's avonds, met zijn benen wijd liggend op de vloer van zijn kamer, tekende hij met tengere handen na wat hij zich herinnerde van mijn ontwerp.
Nu zie ik diezelfde handen, gespreid op zijn dijen, afgekloven nagels, gescheurde nagelriemen.
Ik kan slecht afscheid nemen.
In het dorp Saint-Sever zorgde een oude vrouw de hele nacht voor mijn stervende vriend. Toen de dag aanbrak, kuste ik hem op zijn koude voorhoofd en marcheerde verder.
In de tuin van het oude huis ritselt de appelboom nog altijd in de avondwind.
‘Graham.’
‘Je wilt weten hoe het voelt?’ zegt hij. ‘Dat zal ik je vertellen. Ik maak me voortdurend zorgen dat hij op een dag bij me weg zal gaan. En wil je weten waarom? Het heeft niets met mijn homoseksualiteit te maken. Het komt omdat mamma bij jóú is weggegaan. Ik zeg dat het egoïstisch van je is om die pillen niet in te nemen, omdat ik weet dat het zo is. Omdat ik ze zelf inneem. Begrijp je, pap? Ik heb het ook. Ik wil niet dat Eric me midden in de nacht in mijn pyjama op een parkeerplaats in gesprek aantreft met een vreemde, zoals mamma is overkomen. Ik wil niet dat hij me vindt nadat ik me verhangen heb. Vroeger waren er weken dat ik vuur kon laten spuiten uit mijn vingertoppen zodat alles op mijn weg verbrandde en het was allemaal vooruitgang en het was allemaal ongelooflijk, ongelooflijk mooi. En er waren ook weken dat ik mijn haar niet kon kammen. Maar nu gebruik ik die medicijnen en we zijn nog niet door mijn schuld failliet gegaan en ik wil momenteel geen zelfmoord plegen. Ik neem ze in en denk aan Eric. Zo voelt het.’
‘Maar het vuur, Graham? Waar is het vuur gebleven?’
In zijn ogen ligt genoeg triestheid om ons allebei te doden.
‘Weet je nog dat je vroeger altijd keek als ik in de schuur zat te schetsen?’
Hij knikt; tranen lopen over zijn wangen.
‘Ik zal je iets laten zien,’ zeg ik. Aan de andere kant van de kamer vind
| |
| |
ik in de la van het bureau een markeerstift. Ik begrijp het nu, hij kan zien wat ik zie, dat heeft hij altijd gekund. Misschien hoeft het niet afgelopen te zijn. Ik haal een schilderij van de muur en zet het op de grond. Op het gele behang teken ik de omtrek van een deur op ware grootte, twee meter tien bij een meter tien.
‘Kijk Graham, er komen vier knoppen. De lijnen ertussen zullen een kruis vormen en elke knop zal verbonden zijn met een paar wieltjes in de deur zelf, en er komen vier paar scharnieren, aan elke kant een paar maar alleen aan de deur bevestigd, niet aan de deurlijst.’ Ik arceer die erin. Graham huilt. ‘Iemand zal de knop zo gebruiken dat hij de deur naar believen kan openen - links of rechts, aan zijn voeten of boven zijn hoofd. Als er een knop wordt omgedraaid, worden de schroeven van de deur in de scharnieren geduwd. Mensen kunnen deuren naast ramen openen zonder het ochtend- of avondlicht tegen te houden, ze kunnen meubels naar binnen en naar buiten dragen terwijl de deur boven hun hoofd hangt, zonder de verf te beschadigen, en als ze de hemel willen zien kunnen ze hem gewoon bovenaan op een kiertje zetten.’ Op de muur maak ik kleinere tekeningen van de verschillende standen van de deur, tot de vilten punt van de stift gaat rafelen. ‘Dit is een cadeau voor jou, deze deur. Het spijt me dat hij niet echt is. Je kunt je indenken dat mensen het leuk zullen vinden om te kiezen hoe ze erdoorheen zullen lopen. Er zullen patronen ontstaan, gezinnen zullen hun eigen gewoontes hebben.’
‘Ik wilde een vader.’
‘Zeg dat niet, Graham.’ Hij huilt nog steeds en ik kan het niet verdragen.
‘He is de waarheid.’
Ik loop terug naar het bureau, ga op mijn knieën liggen, en krabbel een briefje. De pen is bijna kapot en het is moeilijk om de woorden te vormen. Het schrijven kost tijd.
• | Hoewel sommigen me van verwaarlozing zullen beschuldigen, ben ik consequent geweest in de raad die ik mijn kinderen altijd gaf: maak nooit iets af dat je verveelt. Sommige kinderen verveelden me helaas. Graham nooit. Hij kan dit bevestigen. Hij is de enige die iets voor me heeft betekend. |
‘Graham,’ zeg ik, als ik enkele minuten later de kamer door loop om hem het vel papier te laten zien, om hem de waarheid te laten zien.
| |
| |
|
|