‘Uitstekend,’ zei Luis.
Pascual overhandigde hem het geld en Luis bedankte hem.
‘Tot uw dienst,’ zei Pascual.
Luis verroerde zich echter niet. Het duurde een paar seconden voor hij de woorden had gevonden die hij zocht.
‘Mag ik u een vraag stellen?’ zei hij.
De ander knikte schijnbaar onverschillig.
‘Ik begrijp niet waarom u het doet...’ vervolgde hij. ‘Ik begrijp niet waarom u zonder een kik te geven al die machines van me koopt. U probeert zelfs niet af te dingen. Waarom doet u het? Vanwege de handel? Nee, u en ik weten dat dat niet...’
Pascual maakte een gebaar dat vele dingen kon betekenen maar niets in het bijzonder.
‘Uit verzamelwoede? Je hebt zulke mensen, maar u bent niet zo...’
Pascual maakte opnieuw datzelfde gebaar.
‘Waarom?’ drong Luis aan.
Ten slotte besloot Pascual te praten: ‘Sinds... wanneer was het? Sinds enige maanden komt u met een zekere regelmaat in mijn winkel. Ik zal niet ontkennen dat u mijn enige klant bent, als ik het zo mag noemen.’
Hij pauzeerde even.
‘En?’ spoorde Luis hem aan.
‘Wat ik u wil zeggen is dat als u niet weet waarom ik het doe er niemand is die het weet.’
Dat was wat hij zei.
‘En nu, als u mij zou willen verontschuldigen...’ voegde hij er vervolgens nog aan toe.
Luis knikte en liep richting de uitgang. Hij opende de deur, de winkelbel klingelde. Toen hij zo goed als buiten was, bracht de stem van Pascual hem tot staan.
‘Nog één ding. Als u hier wilt blijven komen om schrijfmachines te verkopen, moet u dat doen. Maar onthoudt u zich alstublieft van dit soort vragen.’
Dat was de laatste keer dat Luis hem een schrijfmachine probeerde te verkopen. Vanaf die dag wilde hij niet alleen niet meer terug naar Het Schrijfpaleis, maar vermeed hij het zelfs naar binnen te kijken wanneer hij langsliep, alsof daarbinnen iets was wat hem diep beschaamde of in hem een herinnering aan iets onaangenaams opwekte.