| |
| |
| |
Anjet Daanje
Duizend schonen
Ze kleedde zich uit met de afwezige, onbevangen gebaren van een vrouw die zich onbespied waant. Terwijl ze haar blouse losknoopte, en vervolgens over de rugleuning van de stoel bij het raam hing, liepen haar gedachten wacht rond het huis. Ze inspecteerde de gesloten, donkerrode gordijnen in de woonkamer, de met het nachtslot vergrendelde voordeur, het twee meter hoge tuinhek, de keukendeur met de dievenklemmen. ‘Bas,’ zei ze. Ze kreeg geen antwoord. ‘Bas,’ herhaalde ze harder, ‘heb jij de achterdeur op slot gedaan voordat we naar boven gingen?’
Uit de badkamer kwam een geluid dat het midden hield tussen het mummelen van een tandeloos, oud mannetje en het fantasieloze science-fictiongedrein van de buitenaardse wezens in Spacejourney III, In quest of Centaurus A, het computerspelletje waaraan Jos verslingerd was.
Ze trok haar nachtjapon over haar hoofd en liep in de richting van de badkamer. ‘Wat zeg je?’
Bas haalde de tandenborstel uit zijn mond. Een klodder wit schuim liep vanuit zijn linkermondhoek over zijn kin. ‘Je moet je niet zo druk maken. Die inbreker werkt heus niet systematisch de hele straat af. Het zijn allemaal junks, die doen maar wat.’
‘Hoe weet jij dat nou?’ wierp zij geërgerd tegen. ‘Bij de buren is een antieke broche gestolen. De politie zei dat junks zoiets meestal laten liggen.’
Bas nam een slok water, spoelde zijn mond en spuugde in de wastafel. ‘Liefje,’ zei hij luchtig, ‘de deuren en ramen zitten potdicht, Zorro slaapt beneden op de bank. Je bent volkomen veilig.’
Misschien was het omdat ze hem niet geloofde, misschien was het omdat hij zo naïef overtuigd was van zijn onkwetsbaarheid, misschien was het omdat ze bij het in bed stoppen tegen Marit had gelogen en haar
| |
| |
had beloofd dat er weliswaar deze week drie inbraken in de straat hadden plaatsgevonden, maar dat er bij hen nooit zou worden ingebroken, misschien was het omdat ze Riannes klacht, over het gebrek aan medeleven van de agenten die de inbraak in haar huis hadden afgehandeld, niet serieus had genomen, misschien was het vanwege het gevoel van geborgenheid dat zich ook in haar schuilhield en waarschijnlijk twee weken na de inbraken alweer de overhand zou krijgen, misschien was het ook zomaar. Terwijl het woord ‘veilig van Bas’ lippen rolde, klonk er een dof gebonk boven hun hoofd, alsof er een kudde paarden over het dak galoppeerde.
‘Wat is dát?!’ vroeg ze verschrikt.
Het gebons werd luider en breidde zich als een aanzwellende regenbui over het gehele dak uit. Tientallen stampende voeten repten zich van de nok naar de goot, glijdend, vallend, springend, rollend. Terwijl de eerste lichting zijn wanordelijke weg naar de dakgoot vond, stortten nieuwe lichtingen zich op de pannen en volgden het voorbeeld van hun voorgangers.
Bas zwaaide zijn benen over de rand van het bad, en tuurde omhoog door het dakraam dat je tijdens een ontspannend, warm bad de voorbijtrekkende wolken toonde, en je daarmee het gevoel gaf dat het water waarin je lichaam dreef, stroomde. ‘Er vallen gigantische, gekleurde hagelstenen naar beneden,’ zei hij.
‘Hoe kan dat nou? Ga eens een eindje opzij.’ Ze stapte naast hem in het smalle bad en richtte haar blik op het dakraam.
Een rond, rood object, ter grootte van een tennisbal, stortte zich op het glas en gleed onder achterlating van een smerige smurriestreep naar beneden. Op zijn weg kruiste het een aantal door eerdere hemelse bezoekers achtergelaten crèmeroze overblijfselen. Het waren net de slijmsporen van reusachtige slakken. Een vage angst maakte zich van haar meester. Ze strekte haar arm om het touwtje van de trekschakelaar boven het voeteneinde van het bad te kunnen pakken. Terwijl ze zich vooroverboog, zag ze vluchtig Bas' gezicht. Hij was niet bang, eerder geïntrigeerd en opgewonden alsof hij in gedachten al bezig was het verhaal van deze nacht aan zijn vrienden te vertellen. Ook haar angst had een toekomstcomponent. Ze had het voorgevoel dat ze zichzelf later ontstellend nalatig en onnozel zou vinden, omdat het dan vanzelfsprekend zou zijn geworden dat uit de lucht neerdalende objecten gevaarlijk waren. Maar op het
| |
| |
moment zelf twijfelde ze tussen angst voor de onbekende geschenken uit de hemel en angst om zichzelf belachelijk te maken, en ondernam ze niets. Ze haalde de kinderen niet uit bed, ze verschool zich niet met hen in de gangkast onder de trap, ze draaide niet het alarmnummer. Ze deed alleen het licht uit, zodat de inktzwarte lucht donkerblauw werd met hier en daar een loodgrijze wolk en een halve maan in de rechterbovenhoek van het raam. Als naar beneden suizende meteorieten kwamen er honderden dezelfde ronde, roodgekleurde, met drab gevulde voorwerpen uit de nachthemel vallen. Ze kwamen van zo hoog dat ze eerst niet te zien waren, daarna werden het zwarte puntjes die snel groeiden, om zich uiteindelijk met kwaadaardige opzet op het dak van hun huis te storten.
Bas stapte uit het bad. Hij deed het zo gejaagd dat zijn linkervoet achter de rand bleef hangen, en hij bijna voorover op de tegelvloer kwakte. ‘Pas op!’ zei ze, hoewel hij al was gestruikeld. Het was meer een poging om aan te tonen dat hij bij haar hoorde, dan een waarschuwing.
Hij rende de slaapkamer in, knipte het licht uit, en opende het raam in de dakkapel. Zij kwam naast hem staan. De voorwerpen vielen met zo'n vaart uit de lucht dat ze zich in het grasveld hadden geboord, te pletter waren gevallen op het terras, de planten in de tuin hadden vernield, en het water en de vissen uit de vijver hadden gespat. Aan de overkant van de schutting die hun tuin begrensde waren slechts enkele voorwerpen neergekomen. Het was alsof de hemelreizigers een van tevoren vastgestelde bestemming hadden.
‘Mamma! Pappa!’ Jos stormde, op de voet gevolgd door Marit, de slaapkamer binnen.
Marit verschool zich achter Myrna's benen, en omhelsde haar dijen. ‘Zijn dat de inbrekers, mamma?’ vroeg ze benauwd.
‘Er vallen kauwgomballen uit de lucht,’ verklaarde Jos, terwijl hij zich tussen zijn vader en moeder in wurmde om naar buiten te kunnen kijken.
Myrna legde haar linkerarm om Jos heen, haar rechterarm liet ze achter haar rug verdwijnen zodat ze haar hand geruststellend op Marits hoofd kon laten rusten. Een zacht briesje blies een zoete, vertrouwde geur de slaapkamer in. Myrna kon hem niet benoemen, maar op de een of andere manier herinnerde hij haar aan veilig geluk en aan haar moeder. Zo stonden ze met zijn vieren tien minuten lang stil te kijken naar het bombardement van hun tuin en hun huis. Het was een surrealistische situatie. Gezin slaat zonder verzet de verwoesting van zijn bezittingen gade.
| |
| |
Ineens stak Bas zijn hand uit en ving een hemelobject op dat over de dakkapel rolde en tussen de twee geopende ramen door op weg was naar de dakpannen. Hij staarde naar het half rode, half gele ding in zijn hand. ‘Het is een appel,’ zei hij. Hij lachte.
De benoeming van de voorwerpen was tegelijkertijd geruststellend en buitengewoon merkwaardig. Ze woonden in een rijtjeshuis in een nieuwbouwwijk. In de verre omtrek was geen appelboom te vinden, laat staan een overdadig dragende boomgaard die de honderden of misschien wel duizenden appels kon bevatten die zich inmiddels in hun tuin hadden verzameld. Bovendien vielen de vruchten niet van de takken van een boom, ze kwamen van een enorme hoogte naar beneden suizen, alsof ze afkomstig waren uit een wolk.
Myrna nam de appel van Bas over, en rook eraan. Ze durfde er geen hap van te nemen. Maar zo te zien was het een gewone, enigszins gebutste, rode appel.
Marit liet haar moeders benen los en kwam naast haar staan om naar de vrucht te kijken. ‘Moeten we nu iedere dag een appel eten?’ vroeg ze, ‘net als oma?’
Met de appel in haar hand liep Myrna achter Bas en de kinderen de trap af. Beneden werd het geluid van het bonzen op het dak gedempt tot een continu gedonder, alsof ze achter de duinen de zee hoorden. Op de begane grond werd pas goed duidelijk hoe onvoorstelbaar veel appels er uit de lucht vielen. Er hing een ondoordringbaar vruchtengordijn voor de ramen aan de voor- en de achterzijde van het huis. De appels dansten over de vensterbanken, ze kaatsten tegen elkaar door de tuin, ze braken de takken van de kastanjeboom, ze sloegen tot moes op de schutting, ze verduisterden de halve maansikkel.
Even plotseling als het vallen der appels veertig minuten geleden was begonnen, stopte het ook weer. Er buitelden nog een paar rood-gele vruchten van het dak het terras op, en toen was het zo stil als het nog nooit leek te zijn geweest. Het was alsof de hele wereld was geplet en gestorven en alleen zij vieren de aanval hadden overleefd.
Ze gingen achter Bas aan de keuken in. Hij probeerde de achterdeur te openen, maar die liep vast in de appels. Myrna moest hem helpen. Ze zetten hun schouders tegen de deur en duwden hem met geweld door de appelberg. Bas deed een stap het terras op. De grond onder zijn voeten
| |
| |
rolde weg, en hij viel bijna. ‘De vissen...’ zei hij. Het had geen zin. Hij zou ze nooit kunnen bereiken, laat staan vinden en redden.
De ravage was enorm. Er was niets van de tuin over, alleen een heuvelachtig, rood-geel tapijt dat in de buurt van de muren van het huis en de schutting omhoog glooide als sneeuw na een sneeuwstorm. Bas raapte hulpeloos een paar appels op, bekeek ze en gooide ze met een boogje in de richting van het voor de helft bedolven schuurtje. Zorro wrong zich langs Myrna's benen naar buiten. Met kortstondige verbazing aanschouwde hij de metamorfose die de tuin had ondergaan. Hij snuffelde aan de indringers, en nam er een in zijn bek alsof het een bal was. Hij kauwde erop, maar besloot dat het ding niet eetbaar was en liet het weer vallen. De kinderen waagden zich ook op het terras. Ze begonnen lacherig tussen de vruchten te balanceren, te kruipen en er mee te gooien.
Aan de andere kant van de schutting hoorden ze de buren roepen. Pepijn haalde een trapje uit de schuur, klom erop en keek in hun tuin. ‘Jezus!’ zei hij. Zijn hoofd verdween weer en dat van Rianne verscheen. ‘Waar is dat vandaan gekomen?’ vroeg ze alsof ze Myrna en Bas persoonlijk verantwoordelijk hield.
Bas maakte een gebaar naar de hemel. ‘Een zegen van boven.’
Rianne begon de paar appels die in haar tuin waren terechtgekomen over de schutting te gooien alsof die bij Myrna en Bas thuishoorden.
‘Houd daar onmiddellijk mee op!’ zei Myrna hard. Ze schrok van haar eigen belachelijke boosheid, want wat waren nu elf appels meer of minder.
Rianne bleef onhandig met twee appels in haar hand staan en liet ze uiteindelijk aan haar eigen kant van de schutting vallen. ‘Sorry,’ verontschuldigde ze zich.
Hoewel ze dwaas genoeg zin had om Rianne haar elf appels in het gezicht te smijten, en te schreeuwen dat zij gisteren toch ook niet hun huis was komen inspecteren om te zien hoe hardhandig de inbrekers te werk waren gegaan, lachte Myrna verzoenend. ‘Ik weet niet wat ik met al die appels aanmoet,’ rechtvaardigde ze haar uitval. ‘Het zijn er te veel.’
‘Ik kom je helpen,’ bood Rianne aan. Ze verdween. Myrna hoorde haar voetstappen op de tegels, en vervolgens het dichtslaan van de keukendeur.
Bas grinnikte. ‘Dat kunnen ze wel zeggen, maar ze kunnen onze voordeur niet bereiken.’
| |
| |
Myrna ging naar de woonkamer. Ook de voortuin en de straat waren bedolven onder een vracht appels. In het oranje neonlicht van de lantaarns leken ze donkerbruin. Ze keek met leedvermaak toe hoe Pepijn en Rianne zich door het appeloverschot in de richting van haar voordeur trachtten te werken. Na korte tijd kregen ze hulp van de andere buren, en vervolgens van de overburen, en daarna van de hele straat. De politie arriveerde met twee auto's en een oorverdovende sirene. Blijkbaar had de meldcentrale het voorval geclassificeerd als een overval.
Hoewel mensen met sneeuwruimers, harken en schoppen bezig waren een pad door de appels vrij te maken, kon voorlopig niemand het huis van Myrna en Bas bereiken. Tijdens het vallen der appels had Myrna niets liever gehad dan advies van de hele straat en steun van de politie, maar nu wilde ze met rust worden gelaten. Ze hoopte in stilte dat er een nieuwe lading appels op de hoofden van de gestaag groeiende menigte zou neerdalen. Mensen renden heen en weer om hun kennissen en buren te wekken zodat ook zij het ongewone schouwspel niet zouden missen. Ze belden elkaar met hun mobiele telefoons om het nieuwtje door te geven. Ze fotografeerden en filmden, ze poseerden in ochtendjas en op pantoffels voor de appelheuvels, ze schreeuwden en lachten alsof ze op de kermis waren. De politie had de handen vol aan het terugdringen van de nieuwsgierigen. Een van de agenten spande een roodwit geblokt lint rond de appels alsof het de plaats van een misdaad was, en bewaakte zorgvuldig de enige vrije doorgang tot het natuurfenomeen. Een andere agent zette een megafoon aan zijn mond en richtte zich tot de bewoners van nummer zesenvijftig, zoals hij hen noemde. ‘U hoeft niet bang te zijn. Wij komen u zo gauw mogelijk bevrijden. Blijf tot die tijd vooral kalm.’
Bas grinnikte, Myrna giechelde, Jos en Marit proesten. Alleen Zorro nam de raad van de agent serieus en ging op de bank liggen.
Na bijna een halfuur bereikte de ruimploeg de voordeur. Bas liet twee agenten binnen. Ze stapten plechtig over de drempel, alsof het tuinpad dat omringd werd door twee muren van appels die boven hun hoofd uittorenden, een rode loper was. ‘Kunt u ons vertellen wat er is gebeurd?’ vroeg een blonde agent.
Bas en Myrna probeerden uit te leggen wat hen was overkomen. Er waren niet veel woorden voor nodig, maar om een reden die ze zelf ook niet begrepen, voelden ze zich geroepen er een echt verhaal van te
| |
| |
maken, met uitgebreide beschrijvingen, dramatische gevoelens, en allerlei handelingen waarvan ze het idee hadden dat ze normaal waren in zo'n situatie, maar die ze nooit hadden uitgevoerd. Myrna had het idee dat de agenten hen ondanks, of misschien dankzij, hun uitgebreide relaas, niet helemaal serieus namen. Ze keken door de nog steeds geopende keukendeur in de achtertuin. ‘Nog meer appels,’ merkte de agent met een bruine snor op, alsof hij moe was van een rondleiding in een saai museum. ‘Ze liggen alleen in uw tuin, weet u dat?’
‘Wij hebben er ook niet om gevraagd,’ zei Myrna bits.
De agent richtte zijn bij zijn snor kleurende ogen onderzoekend op haar, en zweeg veelbetekenend.
‘Als u aangifte wilt doen, kunt u morgen bellen voor een afspraak,’ legde de blonde agent uit. ‘Dan kunt u zich overmorgen op het bureau vervoegen om een proces-verbaal te laten opmaken.’
De twee agenten gaven hun beiden een hand, eerst aan Bas daarna aan Myrna, de blonde agent zei ‘hoi’ tegen Jos die verlegen en toch nieuwsgierig poolshoogte kwam nemen, en toen trokken ze de deur achter zich dicht.
Die nacht sliepen ze niet. Ze zagen de zon oranjerood opkomen boven de rood-gele appels. Tegen halfnegen kwam de gementereinigingsdienst. Met de strooiwagen waarmee gewoonlijk wegen sneeuwvrij werden gemaakt, werden de appels van de straat op het trottoir geschoven. Vier mannen maakten met harken en schoppen de helft van de stoep weer begaanbaar. Toen verdwenen ze.
De buren die hun auto's tegenover het huis van Myrna en Bas hadden geparkeerd omdat er verderop geen plaats was geweest, veegden de appels van hun auto, inspecteerden de butsen in het dak en de motorkap, en vertrokken morrend naar hun werk. Bas nam een dag vrij. Hij hoefde niet eens uit te leggen wat de reden voor zijn verzuim was. Zijn baas had het al in de ochtendkrant gelezen. Er waren appels op Bas zijn huis gevallen. ‘Je laat ze toch wel liggen?’ vroeg de baas bezorgd, want hij wilde in de middagpauze even langskomen om naar het fenomeen te kijken. De krant had het laten voorkomen alsof Bas en zijn familie een eigentijds wonder was overkomen.
Ook de kinderen bleven die dag thuis. Het hoofd van de basisschool had er alle begrip voor. Ook zij had het in de krant gelezen. ‘Misschien
| |
| |
kan Jos er een spreekbeurt over houden,’ opperde zij gedienstig.
‘Dat lijkt me niet,’ zei Myrna afgemeten.
Hoe verder de ochtend vorderde, hoe meer mensen er naar hun met appels gevulde voortuin kwamen kijken. De nog interessantere achtertuin zouden ze gelukkig alleen door het huis van Myrna en Bas kunnen bereiken. Sommige mensen namen appels als souvenir mee. Andere wilden dat ook graag, maar meenden dat het wel zo beleefd was om daar eerst toestemming voor te komen vragen. Om de tien minuten ging de bel, en moesten Myrna of Bas weer een belangstellende te woord staan en over het vallen der appels vertellen. Iedere keer dat Myrna gedwongen werd de wonderlijke nacht te herhalen, kreeg ze sterker het gevoel te hebben gefaald. Wanneer ze uitlegde dat ze de eerste twintig minuten niet hadden doorgehad dat het om vallende appels ging, veronderstelden bijna alle nieuwsgierigen dat Myrna de kinderen had beschermd, dat ze met hen in de kelder was gaan zitten, of ze onder het bed had gestopt, of op zijn minst de politie had gebeld. Zij beaamde dan snel dat ze inderdaad met de kinderen in de kast onder de trap was gaan zitten totdat Bas hen was komen halen met de mededeling dat het maar appels waren. Na twintig keer aan wildvreemden verantwoording te hebben afgelegd, schaamde Myrna zich zo voor haar inadequate reactie op het fruitbombardement dat ze Bas verder het woord liet doen.
Omdat Bas de bezoekers aan de deur afwimpelde, moest Myrna de telefoon voor haar rekening nemen. De eerste journalist die belde en om een interview verzocht, legde ze nog omstandig uit dat ze vanwege de kinderen en uit privacyoverwegingen geen behoefte had haar verhaal aan de pers te vertellen, tegen de tiende journalist was ze al minder voorkomend, bij de twintigste ledge ze eenvoudig de hoorn op de haak, en bij de vijfentwintigste trok ze de stekker eruit. Tot hun verbazing zagen ze 's avonds Rianne en Pepijn op het journaal, ze vertelden over het vallen der appels alsof ze op hun huis waren neergedaald. Bas kon er wel om lachen. ‘Laten zij onze pr maar doen,’ zei hij, ‘dan zijn wij er vanaf.’
Myrna was woedend. Ze opende de keukendeur, raapte een paar appels op en smeet ze hard over de schutting. Ze hoorde ze tegen het schuurtje van Pepijn en Rianne slaan.
‘Kom,’ suste Bas, ‘zo erg is het toch niet?’
Myrna schudde afwerend haar hoofd. Ze wist dat ze onredelijk was. Maar ze kon niet verdragen dat mensen geloofden dat haar en haar gezin
| |
| |
iets prachtigs was overkomen, zo prachtig dat ze zelfs jaloers op hen waren. Ze wilde behandeld worden zoals de straatgenoten bij wie was ingebroken. Met zachtzinnig medelijden en geduldig begrip.
Op de tweede dag na het vallen der appels, ging Bas weer aan het werk, en bracht Myrna de kinderen naar school. Ze werden op het schoolplein door tientallen scholieren begroet die meer over het appelavontuur wilden weten. Myrna bleef naar hen kijken totdat de bel ging en ze door onderwijzers tegen al te onstuimige interesse zouden worden beschermd.
Thuis belde Myrna de gemeente om te vragen of de plantsoenendienst of de gemeentereiniging haar kon helpen bij het appelvrij maken van haar voor- en achtertuin. Het inwilligen van haar verzoek scheen echter onmogelijk te zijn. De gemeente hield zich alleen bezig met de openbare ruimte, niet met particuliere bezittingen.
‘Maar de gemeentereiniging heeft gisteren zelf de appels die op de straat en de stoep lagen in mijn voortuin geschoven,’ protesteerde Myrna.
‘Dat was in het belang van de publieke veiligheid,’ wist de gemeentevrouw.
‘Komt u ze wel opruimen als ik ze weer op de weg kieper?’
‘Dan krijgt u een boete wegens illegale vuilstort.’
Myrna gooide met een snibbig ‘dag mevrouw’ de hoorn op de haak.
Omdat het gereedschap in het schuurtje in de tuin lag, en dus onbereikbaar was, ging ze naar de dichtstbijzijnde doe-het-zelfzaak, kocht daar een balk, een plank, een kwast en rode verf, en maakte daarmee een bord dat ze in de voortuin zette. Er stond op te lezen: Neem gerust een paar appels mee naar huis, wij hebben er genoeg. Na die aanmoediging verdwenen er honderden appels in de fietstassen, handtassen, jaszakken en kofferbakken van souvenirjagers. Toen hij thuiskwam, meende Bas zelfs te kunnen zien dat de appelberg was geslonken. Hij leende de kruiwagen van de overburen, schepte hem een paar maal vol in de achtertuin, reed de wagenladingen door de gang, en stortte ze in de voortuin in de buurt van het bord.
Op de derde dag werd er ondanks het bord in de voortuin aangebeld. Toen Myrna niet opendeed, drukte de bezoeker nog eens lang en drin- | |
| |
gend op de bel. Myrna opende de deur. ‘Ja?’ vroeg ze zo onvriendelijk mogelijk.
Maar ze had van doen met een beleefde man. Hij had een van de appels uit de voortuin in zijn hand. ‘Ik ben fruitteler,’ verklaarde hij, ‘al bijna dertig jaar. Het ergert mij buitengewoon dat de pers het over “appels” heeft, alsof er maar één soort is. Dit is niet zo maar een appel.’ Hij bewoog zijn rechterhand met de rood-gele vrucht erin tot neushoogte, alsof het buitgemaakte hemelgeschenk een exquise geur verspreidde. ‘Dit is een Schone van Boskoop, om preciezer te zijn een Rode Boskoop.’
Myrna liet de fruitteler binnen, zodat hij ook de achtertuin kon bekijken. Hij kwam tot de conclusie dat alle neergekomen appels tot hetzelfde ras behoorden. Ze waren bijna rijp, de aangeraden pluktijd begon over twee weken. ‘Vindt u het goed als ik een tweede bord naast het uwe neerzet?’ vroeg hij, ‘om de pers en het publiek te onderwijzen?’
Na een uurtje keerde hij terug met een bord dat hij in de voortuin in de grond sloeg. Myrna ging naar buiten om het te lezen. De tekst luidde: deze appels behoren tot het ras schone van boskoop-rode boskoop. onbeschadigde exemplaren en tevens appels van andere rassen zijn te verkrijgen bij: j.b. zwegers, fruitteler, parallelweg 15, bergheide. De reclameboodschap schilderde Myrna met rode verfweg. De eerste zin liet ze staan.
Op de vierde dag woonden Bas en Myrna ineens in Het huis van de duizend schonen. Het was niet te achterhalen wie de naam had bedacht, maar alle appelbezoekers wisten ervan, en de benaming was ook tot de pers doorgedrongen. Door de hele stad markeerden provisorische wegwijzers de route naar Het huis van de duizend schonen. Die waren de vorige avond ongetwijfeld door Rianne en Pepijn neergezet, want zij hadden ontdekt dat de appelbedevaartgangers ook de achtertuin vol met duizend schonen wilden zien. Ze hieven twee euro entree en lieten de appelnieuwsgierigen in hun tuin op het keukentrapje klimmen zodat ze over de schutting naar het enorme appeltapijt van de buren konden kijken. Terwijl Myrna in de keuken bezig was, of de planten in de achterkamer water gaf, werd ze begluurd, sommige mensen maakten zelfs foto's van haar. In de voorkamer was ze al vier dagen niet veilig voor lenzen en blikken die haar als de wonderlijke mevrouw van de duizend schonen zagen. Alleen op de wc of de bovenverdieping werd ze niet achtervolgd door de
| |
| |
appels, en kon ze nog gewoon Myrna zijn die alles onder controle had en die haar leven voor dat van haar kinderen zou geven.
Ze kreeg bezoek van een hoogleraar natuurkunde. Hij bekeek de appelravage aandachtig, vooral de inslagkratertjes in het grasveld interesseerden hem. Aan de hand van de diepte van de gaten schatte hij dat de appels met een snelheid van vijfhonderd kilometer per uur de grond hadden geraakt, en dus van ongeveer één kilometer hoogte afkomstig waren. Hij vroeg Myrna of ze tijdens het vallen der duizend schonen het gebrom van een vliegtuigmotor had gehoord, en toen ze dat ontkennend moest beantwoorden, wilde hij weten of het dan misschien had gewaaid, maar het was juist bladstil geweest. Hij vertrok weer. Het was een aardige man, want voordat hij met de pers sprak, belde hij haar 's avonds op om te vertellen dat hij het luchtvaartverkeer rond de tijd van het vallen der appels was nagegaan. Er was geen vliegtuig of ballon in de buurt van hun huis geweest. Ook had hij het weerrapport van de bewuste nacht bekeken. Er was geen wervelwind gemeld die de vruchten van een complete boomgaard in de lucht had kunnen tillen en weer boven hun huis had kunnen laten vallen. ‘Het is een onverklaarbaar natuurverschijnsel,’ besloot hij berustend, ‘zo zijn er wel meer, zelfs in deze tijd.’
Die opzienbarende conclusie van een onafhankelijk, wetenschappelijk deskundige was tot andere specialisten doorgedrongen. Op dag vijf kwam er een parapsycholoog langs die beweerde dat smijten met appels typisch het gedrag van een poltergeist was. Kinderen fungeerden vaak als katalysator bij dat soort fenomenen. ‘U suggereert dat het de schuld van mijn zoon of mijn dochter is?’ begreep Myrna. Ze opende uitnodigend de buitendeur en gooide hem met een smak weer achter de man dicht.
De volgende deskundigen liet ze voor een dichte deur staan. Dat bleek een wijze beslissing te zijn. In de loop der dagen vond ze in de brievenbus respectievelijk een tijdschrift van een vereniging die zich de Welkomstbereiders voor Buitenaards Leven op Aarde noemde, en waarin onder andere een artikel stond over reusachtige, door buitenaardse wezens gemaakte tekeningen in de woestijn, een boek over wonderen, verschijningen en visioenen door de eeuwen heen, een proefschrift over de symboliek van vruchten in de religie, het visitekaartje van een therapeut die gespecialiseerd was in het genezen van posttraumatic stress syndrom, de Wachttoren, een rozenkrans, en een visitekaartje van een filmregisseur
| |
| |
die er in een vrijwel onleesbaar handschrift achterop had gekrabbeld dat hij het vallen der duizend schonen in scène wilde zetten en daarbij het liefst het originele huis zou gebruiken.
Een redelijk denkend mens zou veronderstellen dat na vijf dagen de belangstelling voor de gevallen schonen wel was afgenomen. Het tegenovergestelde bleek het geval te zijn, het stroomde iedere dag meer publiek. Vanwege ernstige parkeerproblemen in de wijk werden alle nieuwsgierigen die met de auto naar de appels kwamen kijken naar een braakliggend terrein buiten de stad gedirigeerd, vanwaar ze met bussen naar Het huis van de duizend schonen werden vervoerd. Door mensen, die de pers minachtend thrillseekers noemde maar waartoe ook een tiental journalisten behoorde, werd iedere nacht gepatrouilleerd in de hoop dat er opnieuw appels zouden vallen en zij erbij zouden zijn. Omdat ze op de ongelukkigste tijdstippen bij huizen in de hele straat aanbelden om te vragen of ze de wc mochten gebruiken, kwam de gemeente op de ochtend van dag zes een chemisch toilet brengen. Het zwaaide aan een hijskraan boven de appels, en werd uiteindelijk voor het huis van Pepijn en Rianne neergezet.
Alsof het verschijnen van de kanariegele wc het spreekwoordelijke eerste schaap over de dam was, stond er een uur later een kraampje van de plaatselijke banketbakker naast. Er waren allerlei soorten vruchtentaarten, waaronder natuurlijk appeltaarten, te krijgen, appelflappen, appelbollen, appelkoeken, appelmuffins, appelbeignets, en appelcarrés. Aan het begin van de middag werd het banketbakkerskraampje geflankeerd door een verkooppunt van de plaatselijke supermarkt die zijn appelproducten uit de schappen aan de man trachtte te brengen: appels, appelstroop, appelsap, appelmoes, zelfrijzend bakmeel om thuis een duizend schonentaart te kunnen bakken, yoghurt met boomgaardfruit, en zelfs aardappels. Op dag zeven volgden een kopieerzaak die T-shirts met uit de lucht vallende appels erop trachtte te verkopen, een boekwinkel met een groot assortiment mystieke boeken, en een drogisterij die al naar gelang de weersomstandigheden paraplu's of zonnebrandolie probeerde te slijten. Hoewel de kraamhouders geen van allen de benodigde vergunning hadden, liet de politie de commerciële activiteiten oogluikend toe. Myrna zag agenten appelmuffins eten terwijl ze de orde bewaarden, en twee poseerden zelfs met een jongetje in een appel T-shirt dat graag met hen op de foto wilde.
| |
| |
In de loop van de tijd waren steeds meer dieren op de enorme appelvoorraad afgekomen. Het krioelde in de tuin van de mieren, oorwurmen, muizen en konijnen, het zoemde van de wespen, de vlinders, de vliegen en de fruitvliegjes, en ook vogels, vooral merels en lijsters, toonden interesse. Myrna moest de ramen en deuren angstvallig dichthouden, anders was binnen een paar minuten het huis vergeven van de wespen en de vliegen, en als ze de kans kregen, waagden ook de muizen zich brutaal in de keuken. Wanneer ze 's ochtends de gordijnen in de slaapkamer openschoof en de tuin inkeek, zag ze een kruipend, fladderend, ruziënd, pikkend geheel, dat als in een balletchoreografie ritmisch tot de randen van de tuin uitdijde, om zich op de volgende tel in verschillende los van elkaar staande, grillige figuren te herschikken die alle naar het midden stroomden en daar ineenkrompen.
Omdat de appelvoorraad in de voortuin sneller slonk dan ooit, reed Bas iedere avond een stuk of twintig kruiwagens van de achtertuin, door de gang, om ze in de buurt van het trottoir weer te legen. Na dag vijf kon hij de schop en de kruiwagen alleen hanteren als hij werkhandschoenen droeg en een bij de nek goed sluitende jas. Voordat hij de zoemende massa vruchten de keuken in reed, dekte hij de lading met een vuilniszak af, zodat de wespen niet in het huis terechtkwamen.
Ook de nieuwsgierigen werden steeds meer geplaagd door de wespen. Vooral de souvenirjagers die een paar duizend schonen mee naar huis wilden nemen, leden eronder. De apotheek zette een kraampje op tussen de banketbakker en de mystieke boekhandel, en verkocht daar middelen tegen wespensteken, en zette en passant ook nog wat pleisters, aspirientjes en tampons af. Bij het supermarktkraampje werd azijn aangeprezen als het beste middel om de pijn van een wespensteek te verlichten.
Op dag acht werd een klein meisje door een wesp in haar nek gestoken. Haar lippen en oogleden zwollen op en ze kreeg een ernstige aanval van benauwdheid. Een ambulance moest haar hals over kop naar het ziekenhuis brengen. Diezelfde middag brachten de blonde agent en de agent met de bruine snor opnieuw een bezoek aan Myrna. Haar appelverzameling leverde naar hun inzichten een gevaar voor de volksgezondheid op. Ze gelastten haar de resten van de duizend schonen zo snel mogelijk te verwijderen. Wanneer die opgave voor haar en haar gezin fysiek te zwaar was, kon de brandweer tegen betaling komen helpen.
Myrna belde de fruitteler die haar appels als Schonen van Boskoop had
| |
| |
gedetermineerd, en bood hem de hele partij uit haar tuin gratis aan. Hoewel de appels aan het rotten waren en ernstig waren aangevreten, zag hij er wel geld in. De gevallen schonen hadden door de bruine plekken, de butsen en de wormstekigheid juist een meerwaarde gekregen. De slechte conditie waarin ze verkeerden was voor zijn klanten de garantie dat het werkelijk de uit de lucht gevallen wonderappels waren. In de loop van de middag verscheen hij met vier medewerkers, een grote vrachtwagen, en drie kruiwagens. De mannen waren niet voorbereid op de zoemende, fladderende, kruipende tuin. Ze moesten weer naar huis om pakken te halen waarin ze gewoonlijk de fruitbomen bespoten. In de gang hesen ze zich erin. Ze zagen eruit alsof ze een kernreactor gingen ontmantelen.
Het was al donker toen de laatste appels in de vrachtwagen verdwenen. Myrna had de deuren naar de gang angstvallig dichtgehouden. De beesten die een gevaar voor de volksgezondheid betekenden, vulden nu haar keuken, gang, trappenhuis en de gang van de bovenverdieping. Myrna, Bas en de kinderen konden geen avondmaaltijd bereiden, ze konden hun slaapkamers niet bereiken, en alleen wanneer ze bereid waren tientallen wespensteken op te lopen konden ze naar de wc. Ze verschansten zich met slaapzakken, een zak chips en een fles cola in de woonkamer.
Toen de zon opkwam, stond Myrna zonder geluid te maken op uit de stoel waarin ze de nacht had doorgebracht. Ze was stijf en had pijn in haar rug en nek. Achter de deur naar de gang hoorde ze de constante, dreigende gebrom van duizenden wespen. Ze liep naar de achterkamer en keek uit over de tuin. Hun in alle jaargetijden kleurrijk bloeiende tuin was veranderd in een doodse, geelbruine kratervlakte. Alsof het afsterven van de met zorg uitgezochte planten het vreselijkste was wat haar in de afgelopen dagen was overkomen, kneep haar keel zich krampachtig dicht. Ze moest haar hand hard tegen haar mond duwen om niet met lange huiluithalen de kinderen te wekken. De tranen stroomden over haar gezicht en drupten in de kraag van haar blouse. Ze had zich nog nooit zo eenzaam gevoeld. Een wonder was het ergste dat een mens kon overkomen. Alleen heiligen konden ermee leven. |
|