| |
| |
| |
Hans Vervoort
Maria
Ik keek met stijgende verbazing en schrik naar het tv-programma. De vrouw was nog jong, een jaar of vijfendertig, maar woog zo'n driehonderd kilo. Wijdbeens waggelend kon zij zich een paar meter voortbewegen van de slaapkamer naar de woonkamer, maar daar bleef het bij. Het trapje van vier treden naar de tuin was al jaren onneembaar geworden: ze kon de treden niet meer zien over haar buik heen. De straat op gaan was niet alleen fysiek onmogelijk, maar zou ook een joelende kindermenigte oproepen. Want ze was kolossaal. Maar ondanks de enorme dikte kon je aan haar gezicht zien dat ze mooi was geweest.
Ze zat half liggend op een grote bank en praatte met verstild verdriet over haar probleem. Het was geleidelijk gegaan. Ze hield van lekker eten en kwam uit een Italiaans gezin, waar moeder de vrouw dik hoorde te zijn. Maar bij haar groeide het maar door en nu kon ze niets meer, behalve liggend zitten.
‘Maar waarom probeer je dan niet een dieet?’ vroeg de interviewer.
Ze begon stil te huilen. ‘Ik doe dat voortdurend,’ zei ze, ‘ik begin steeds met een kuur. Maar na een week is er nog niets te zien. Het duurt zo eindeloos lang, en ik zit hier maar en wacht. Ik kan geen kant uit. En dan ineens ben ik mijn beheersing kwijt en eet ik alles op wat er in huis is.’
‘En Patrick brengt je dat dan?’ vroeg de interviewer met een zweem van kritiek in zijn stem.
Patrick stond naast haar, haar man sinds vijftien jaar. Hij was het klassieke sulletje. Een mager mannetje in een afgedragen pak. Glad zwart haar, hoornen bril waar zijn ogen te groot in rondzwommen, dunne lippen, zeurstem.
‘Ik breng haar wat ze wil,’ bekende hij, ‘ik kan het niet helpen.’ Zweet op zijn bovenlip.
| |
| |
‘Laat ik het zeggen zoals het is,’ hernam de interviewer. ‘Als uw vrouw niet vermagert, komt zij nooit meer het huis uit. En er is een grote kans dat haar hart het begeeft. Dat wilt u toch niet?’
Dit tv-programma draaide om berouw en tranen en dat doel werd bereikt. Snikkend bekende de vrouw dat zij radeloos was, niet wist hoe het verder moest, en bang was te sterven. Haar magere loodsmannetje pakte haar beide handen en blikte desolaat de camera in.
De interviewer beloofde hulp. Deskundigen zouden haar leren weer te gaan bewegen en minder te eten. Misschien een operatie als dat echt nodig was. De tranen werden afgeveegd, hoopvolle gezichten bij het afscheid en een serieus nawoord van de interviewer, recht in de camera: ‘Mensen, let op wat u eet en hoeveel u eet. Want voor u het weet is het voedsel u de baas. Dit was Megaforum, tot de volgende week.’
Ik belde John.
‘Kun jij je Maria Marconi nog herinneren?’
‘Nog herinneren? Ze is nooit uit mijn gedachten geweest.’
Een dag later waren we op pad. Onze Maria was in nood! John en ik waren op de middelbare school haar trouwste aanbidders geweest. Niemand was zo mooi als zij. Pier Angeli misschien, op wie zij ook leek. Een echte Italiaanse schoonheid, met gitzwart glanzend lang haar, porseleinen oortjes, grote donkerbruine ogen, een kersenmond, albasten huid en een figuur als een zandloper. Ze was niet levendig en uitbundig, ze was een madonna, stil en een beetje uitdrukkingloos. Dit in de beste zin van het woord, natuurlijk.
Ze stal onze harten zonder er iets voor te doen, en we leefden onze levens dienstbaar om haar heen: ik hielp met haar huiswerk, John leerde haar autorijden, om beurten droegen we haar tas en brachten haar na school naar huis. Meer zat er niet in, want vader Marconi was een nog steeds zeer potig ogende ex-boxer en ze had een jonger zusje op school dat alle escapades meteen aan vader zou verklappen. We probeerden dat zusje voor ons te winnen en overwogen dat een van ons zich moest opofferen. John verloor de toss, en daarna nog een best of three en daarna nog een best of five. Maar ze had een hazenlip en alhoewel ik het hem natuurlijk maandenlang verweet, heb ik hem nooit echt kwalijk kunnen nemen dat hij niets deed om Maria's zusje Francisca te veroveren. Zo bleef onze duo-romance met Maria binnen brave-Hendrik-grenzen.
| |
| |
Erop terugkijkend denk ik dat het misschien niet eens zoveel uitmaakte. De minder brave paartjes reden 's avonds naar Devil's Balcony, en keken - zittend in de auto - uit over de zee en de aanstormende branding. En kusten en bevoelden elkaar voorzichtig. Daar bleef het eigenlijk altijd wel bij, met misschien een enkele verdergaande uitzondering (ik twijfel). Dan waren onze wandelingen naar huis met Maria eigenlijk minstens even goede erotische ervaringen. Soms raakten onze handen elkaar en soms leidde dat tot elkaars hand vasthouden. John liep een keer zo een paar honderd meter met haar op, vertelde hij later. Ik kwam niet verder dan een meter of tien, en dat maar één keer. Ik vreesde dat het kwam omdat mijn hand zweette als ik nerveus was. Ik maakte een studie van die ziekte, en nam voortaan een zakje talkpoeder mee. Maar het kwam nooit meer van pas.
Mijn hoogtepunt kwam op onze laatste schooldag. Maria mocht van haar vader niet naar het schoolbal en toen ik haar na de laatste les naar huis bracht, was het me zwaar te moede. Ze sprak nooit veel en altijd over de simpelste zaken. De dag van vandaag, de dag van morgen, dat was het wel. Onze wegen zouden vermoedelijk scheiden, want John en ik waren overgegaan naar de volgende klas, maar Maria had het ondanks al onze hulp niet gered. Erg vond ze het niet, ze kon nu eindelijk van school en in een kledingzaak gaan werken.
Van mijn zakgeld had ik twee ons chocoladetruffels gekocht. Donkerbruine klonten, voorzien van een laagje cacaopoeder, waardoor ze er ook nog dof uitzagen. Ik kocht ze omdat Maria er een keer over gepraat had als iets wonderbaarlijk lekkers, een godentraktatie. Maar toen ik ze zag liggen bij de banketbakker twijfelde ik of ik het wel goed verstaan had: wat een onsmakelijk ogend spul.
Met enige aarzeling gaf ik haar bij de voordeur van haar huis het zakje. Ze opende het, gaf een gil van verrukking, kuste me op de wang en holde het huis binnen. Voordat ze de deur dichtdeed zwaaide ze nog even. Verbluft bleef ik staan waar ik stond: we hadden gezoend! Het eerste honk was bereikt!
In de vakantie die volgde zagen John en ik haar minder dan we hadden gehoopt. Ze was meteen gaan werken in de mall, bij Victoria's Secrets, en we verloren het contact. Een paar keer hingen we bij de winkel rond, maar we kregen Maria niet in zicht en werden door de eigenares weggejaagd. Toen John voor honderdvijftig dollar een twintig jaar oude Buick
| |
| |
Pasadena had gekocht, besloten we haar op te wachten bij de mall en haar een rit naar huis aan te bieden. Na sluitingstijd wachtten we een uur lang op de parkeerplaats van het winkelcentrum.
Telkens kwamen kleine groepjes moegewerkte verkoopsters en caissières naar buiten, op weg naar de bus of hun eigen auto. Maar geen Maria. Toen we op het punt stonden het op te geven, kwam ze eindelijk naar buiten. Naast haar liep een zeer magere jongen, met een glanzende leren broek en een vetkuif. Maria praatte levendiger met hem dan ze ooit met ons gedaan had. Tussendoor hapte ze aan een roze suikerspin. Ze zag ons pas toen we vlakbij waren en glimlachte verheugd. ‘Hi John, hi Peter. Dit is Patrick. Hij werkt bij De Suikerspin. We gaan met elkaar.’
We knikten hem toe en herkenden hem nu. Hij stond al jaren in het hart van de mall suikerspinnen te draaien. Hij droeg daarbij een smetteloos wit uniform en een hoofddeksel model envelop. Na werktijd was hij kennelijk de scharminkelige broer van John Travolta. Ik keek John aan en zag in zijn ogen dezelfde jaloezie die ik voelde. Wat had dit mannetje wat wij niet hadden? Na wat loos gepraat namen we afscheid van Maria en haar vriendje en keken hen na, terwijl ze naar Patricks auto liepen. Een eenvoudige pick-up, met een schreeuwend lelijke roze suikerspin erop geschilderd. De auto kon het niet zijn. Patrick kon het ook eigenlijk niet zijn. De suikerspin dan? Hadden we het verloren van een suikerspin?
Maria herkende John nog wel een beetje, maar mij absoluut niet meer. Ze reikte ons met moeite half liggend de hand, en zocht braaf maar vergeefs naar concrete herinneringen aan ons. Pas toen ik de truffels noemde kwam er leven in haar gezicht: ‘Dat was op mijn laatste schooldag! Een zak vol gaf je me!’
De audiëntie duurde niet lang, ze blikte tijdens ons gesprek steeds naar opzij en ging na een paar minuten verder met de half opgegeten taart die daar klaarstond.
Nu we haar in levenden lijve zagen, schrokken we pas echt. Een vleesberg, een ander woord was er niet voor. Ze zag ons kijken en heel even gleed er een koket lachje over haar gezicht.
Ik herinnerde me dat ik in een late-night-programma op de kabel ooit een reportage had gezien over mannen die vielen op dikke vrouwen. Het hoogtepunt was een scène waarin hun sekssymbool in al haar dikte naakt op haar rug in een warm zwembad dreef, de vier mannen stonden om
| |
| |
haar heen in het water en hielden haar eerbiedig drijvend. Een grote berg wit vlees, uitstulpend en vervreemd van de oorspronkelijke vorm, zodat je je onwillekeurig afvroeg waar wat gebleven was. Ach, daar is het hoofd, dus dan moet dat... Het beeld was nooit meer uit mijn geheugen verdwenen.
Misschien had Maria ook vetaanbidders, misschien was Patrick er zo een. Hij had ons dankbaar ontvangen. Ja, die tv-uitzending gaf aardig wat publiciteit, de opname had trouwens weken geleden al plaatsgehad. Maar van de tv-ploeg had hij sindsdien niets meer vernomen. Geen voedingsdeskundige, geen personal trainer, nada.
Hij zag er nog net zo uit als toen we hem zeventien jaar geleden zagen bij de mall, een magere schlemiel. Zijn ogen waren wat schichtiger geworden, zijn haar wat dunner. Hij droeg een afgetrapte spijkerbroek en een vaal T-shirt. Hij maakte een gejaagde indruk. We verbaasden ons daar eerst over, maar na een paar uur in het huis doorgebracht te hebben wisten we hoe dat kwam.
Waar een bijenkoningin bediend wordt door een horde werkbijen, had Maria alleen Patrick tot haar beschikking. En ze liet hem draven. Met blikjes Coca-Cola, met eindeloze hoeveelheden kant-en-klaarvoedsel, opgewarmd in de magnetron. Er moesten videobanden gehaald, cd's verwisseld. De maagtabletten waren op. En waar was haar kam? Tussendoor waren er ook de sanitaire stops, waar Patrick zeer discreet over deed. Per ongeluk zag ik hem uit Maria's kamer wegsluipen met een po ter grootte van een wasteil. De gedachte aan de mogelijk olifanteske inhoud daarvan deed me kokhalzen.
Van de verliefdheid van zeventien jaar geleden was bij mij niets meer over en ook John kon dat gevoel niet meer oproepen. Wel voelden we loyaliteit tegenover de schoonheid die zij was geweest. Er moest echt iets gebeuren, dit kon toch zo niet? We werkten ons op tot gezonde verontwaardiging en toen Maria een middagdutje deed en Patrick onderuitzakte op een bankje in de tuin, ging John voor hem staan en trok hem aan zijn kraag omhoog. John was bijna twee meter lang, en werkte graag met gewichten.
‘Wat heb je met Maria gedaan?’ vroeg hij. ‘Waarom mest je haar vet? Hoe komt zij zo dik?’
‘Blijf van me af, man. Laat me los! Ik kan er toch niets aan doen dat ze zo zwaar is. Ze wordt al dik van een hap lucht.’
‘Geleuter.’ John schudde hem heen en weer. ‘Je hebt haar in de paar
| |
| |
uur dat we hier zijn al kilo's spaghetti gevoerd en drie bakken spareribs. En een hele taart toen we vanochtend kwamen. Waarom laat je haar niet vasten? Ze kan toch zelf de deur niet uit om iets te kopen.’
Patrick keek smekend naar mij. ‘Jullie weten niet waar je het over hebt.’
‘Nou, vertel het ons dan.’
John liet hem zakken. Hij deed zijn best om ons recht in de ogen te kijken.
‘Jullie weten het niet eens meer, denk ik, maar ik zat in dezelfde tijd als jullie op de middelbare school. Ik was een jaar jonger. Alleen moest ik er na twee jaar al af, pa overleed en ik moest aan de suikerton gaan staan.’
Uit het huis kwam een kreunend geluid. Patrick zweeg en spitste zijn oren. Hij leek heel even op zo'n stokstaartrat uit de woestijn, bewegingloos rechtop luisterend. Toen het stil bleef, ontspande hij en ging verder.
‘Ik had jullie weleens met Maria zien lopen en ik wist dat ik geen enkele kans bij haar had. Kijk maar naar mij, niks toch?’
We knikten.
‘Totdat ze een keer een suikerspin bij me kocht en nog wat candy. Ik houd zelf niet van zoet en heb geen liefhebberij in eten. Daarom blijf ik ook zo dun. Maar als je in de mall staat met een suikerton, dan zie je al heel snel wie een snoepverslaafde is. Maria kocht één keer een suikerspin bij mij en ik zag het meteen. En ik geef het toe, ik heb er gebruik van gemaakt.’
‘Klootzak,’ zei John en hij hief dreigend zijn vuist.
‘Iedereen maakt toch gebruik van wat hij heeft? Jullie hebben je geld en je diploma's. Ik had alleen de suiker. En ik pakte mijn kans. Dagelijks voerde ik haar snoep. Ik was de liefde van haar leven. Ik was dolgelukkig.’
Hij had gelijk, natuurlijk. In de liefde was alles geoorloofd.
‘Maar waarom heb je haar zo dik laten worden? Waarom ben je zo ver gegaan?’ vroeg ik.
‘Het liep uit de hand.’ Hij probeerde zijn handen te wringen, maar was het gebaar niet goed meester. Alles wat hij deed maakte een onechte indruk, dat type mens was hij. ‘Kijk, toen zij begon aan te komen vond ik het prima, ik zeg het je eerlijk. Ze bleek ook gek te zijn op pasta en vlees. Ik wist hoe mooi zij was onder dat vet, maar andere mannen konden het niet meer zien. Die zagen alleen een veel te dikke vrouw. Dus had ik ook geen concurrentie, Maria was helemaal van mij. De eerste jaren was dat ideaal, we waren heel gelukkig. Maar nu ze zo kolossaal is geworden, nu
| |
| |
weet ik me geen raad. De hele dag ben ik bezig met haar. Als ze slaapt kan ik een paar uur werken in de supermarkt. Ik krijg daar ook gratis voedsel mee dat over de houdbaarheidsdatum is. Alle beetjes helpen. Maar zij heeft geen leven meer, en ik ben de hele dag aan het draven. Ik ben gek op haar, maar zoals het nu gaat, kan ik het niet lang meer aan.’ Hij zuchtte, een verdrietig manneke wilde hij ons laten zien.
John was niet overtuigd. ‘Maar waarom doe je er dan niets aan? Zet haar dan toch op een dieet. Het is toch voor haar eigen bestwil?’
‘Ik heb alles geprobeerd, maar als Maria honger heeft, en dat heeft ze al na een uur, dan kan ik niet tegen haar op. Ze fleemt, ze commandeert, ze huilt, ze scheldt. En als dat niet helpt roept ze de buurkinderen om boodschappen te doen. Of ze belt met een bezorgdienst. Ze kan het zelf ook niet helpen, ze is bezeten van eten. Ze heeft me weleens geslagen als ze haar zin niet kreeg. En reken maar dat ze sterk is.’
John was organisator van popconcerten en ik zag dat hij begon warm te lopen voor het project ‘Vermage Maria’. In de kortste keren had hij het dan ook voor elkaar. Het tv-programma Megaforum dat eerder aandacht aan Maria gewijd had, bleek toch een follow-up te willen maken en had al contact met kuuroord Sanora gelegd. Maar dankzij Johns voortvarendheid kwam het nu allemaal veel sneller rond. In ruil voor de te verwachten publiciteit kon Maria een maand lang een gecontroleerd en door artsen begeleid dieet volgen, met een optie om nog een maand verder te gaan. Plastisch chirurgen stonden in de rij om het vet weg te snijden of af te zuigen. De programmamakers zouden alles mogen filmen, maar Maria kreeg een deel van de uitzendrechten. ‘Dit is een win-winsituatie, mensen,’ hoorde ik John die middag wel een dozijn keer aanmoedigend roepen in de telefoon. En het werkte.
Het project zou morgen van start gaan. Dan kwam een takelwagen langs die door dierentuinen gebruikt werd om grote zoogdieren te vervoeren. Maria zou in een speciale verhuiswagen getakeld worden, waarvan het dak open en dicht kon. En zoals John het in het eerste persbericht formuleerde: ‘Met een team van artsen en verplegers aan haar zijde en een ambulance voorzien van alle benodigde noodapparatuur erachter, wordt Maria Marconi vervolgens naar Sanora vervoerd, voor de grootste prestatie aller tijden van dit gerenommeerde kuuroord annex vermageringskliniek annex polikliniek voor cosmetische chirurgie: hoe een drie- | |
| |
honderd kilo wegende vrouw in een maand tijd te transformeren tot de vijfenvijftig kilo maagdelijke schoonheid die onder dat overgewicht schuilgaat.’
John schreef de zin in één keer op en dicteerde hem aan zijn secretaresse in L.A., voor verspreiding.
‘Moet er niet een punt in die tekst? Niemand neemt toch zo'n lange zin over?’ vroeg ik. Hij haalde zijn schouders op.
‘Hoe het komt, weet geen mens, maar het is een feit dat juist berichten met lange zinnen het halen in de pers. Misschien omdat ze wat meer aandacht vergen van de dienstdoende bureauredacteur. Daar wordt hij wakker van.’
‘En dat maagdelijk?’
‘Dat prikkelt zijn fantasie als hij wakker is. Maagdelijk? Altijd goed.’
Toch merkte ik dat hij pas weer wat geruster ademhaalde nadat er wat telefoontjes binnengekomen waren van geïnteresseerde journalisten.
We brachten de avond met Maria en Patrick door. Ook haar zusje Francisca kwam langs, inmiddels een struise vrouw van twee- of drieëndertig, ongehuwd, verpleegster. Haar hazenlip was geopereerd en bijna niet meer te zien.
Maria mocht niet eten die avond, want ze moest nuchter zijn voor het avontuur van morgen. Ze deed erg haar best dapper te zijn, bedankte John uitvoerig voor zijn inspanningen en herhaalde als een bezweringsformule: ‘Het is mijn laatste kans, ik weet het. Het is mijn laatste kans. Het is echt mijn laatste kans. Ik moet het volhouden.’
Na een uur begon haar maag al hoorbaar te knorren en ontstonden korte spastische bewegingen in de vleesberg.
Francisca redde de situatie. Ze bleek een gitaar bij zich te hebben en zong het repertoire van Patsy Cline en Willy Nelson met een stem die klonk als een klok. Haar brede, wat barse gezicht glom in het avondlicht. Als ze aan het eind van een lied glimlachte bij ons applaus, zag je het litteken van haar hazenlip nog even trekken.
Na een paar songs viel Patrick haar bij en zijn wat zeurderige stemgeluid bleek precies geschikt voor deze muziek. Hun stemmen kerfden in elkaar zoals het hoort bij goede countrymuziek en als ze elkaar toeknikten kon je zien dat ze genoten, Patrick de schlemiel en Francisca het lelijke zusje.
Hun gezang bedekte de geluiden van Maria's maag en toen het concert een uur geduurd had, bleek ze in slaap gevallen te zijn. Op haar rug, half
| |
| |
liggend, half zittend. We keken naar haar kolossale lijf en haar hoofd, dat dik was maar nog herkenbaar mooi. Ook nu, met de mond halfopen.
Op onze tenen slopen we weg. Het was elf uur. De takelwagen zou morgen voor het ochtendkrieken al langskomen, en John en ik besloten de nacht door te brengen in de auto. Het huis van Maria en Patrick bood weinig plaats en het was zacht lenteweer.
Ik werd wakker van een zacht loeiend geluid uit de verte en probeerde weer in te slapen. Maar het klonk nog een paar keer en mijn hersens concludeerden dat er reden voor alarm was. Dus schrok ik rechtop en stootte John aan.
Het was nog donker buiten. Er brandde licht in Maria's huis en daarvandaan kwam het geluid. Bij beter luisteren klonk het meer als gekerm dan als geloei.
‘Ze heeft honger,’ zei John, ‘kom, het is pas vijf uur. We kunnen haar toch niet helpen.’ Hij zakte achterover om verder te slapen. Ik bleef luisteren.
‘Het is geen vrouwenstem, John. Ik ga even kijken.’
De buitendeur was niet op slot en ik stond meteen in de woonkamer, Maria's verblijf. Ze lag er nog zoals we haar achtergelaten hadden, maar Patrick lag half over haar heen en weeklaagde. Hij hoorde me binnenkomen en riep: ‘Ze is dood, Peter. Ze is godverdomme dood. Net nu ze gered zou worden! Oh, oh, oh verdomme.’
‘Heb je de alarmcentrale gebeld? De dokter?’
‘Nee, welnee. Ze is al koud, Peter, ze is dood.’
Hij had gelijk, ze voelde aan als koud marmer. Maar ze lag er vredig bij, ogen dicht. Ze hield een half afgekloven kippenpoot in haar rechterhand. En naast de slaapbank stonden drie dozen met de restanten van drie gezinsporties Kentucky Fried Chicken. 36 stuks gemarineerde, gepaneerde en gefrituurde kippendelen waarvan alleen de botjes over waren. Maria had in de loop van de nacht gegeten voor twaalf en het was haar te veel geworden.
Ondanks Patricks verdriet kon ik niet nalaten er een opmerking over te maken: ‘Jammer dat je haar al dit eten nog gebracht hebt, vannacht.’
‘Ik zweer je, Peter, ik heb haar niets gegeven!’ Hij keek met oprechte woede naar de dozen.
‘Ze heeft ze misschien zelf laten bezorgen, ze kan bij de telefoon. Toen
| |
| |
we gingen slapen was het elf uur en dan sluit de Chicken. Maar ze zijn nog wel een uur bezig met opruimen en Maria is een goede klant. En als het om eten gaat, dan gaat ze over lijken...’
Hij keek weer naar haar, besefte wat hij zei en barstte in snikken uit.
De begrafenis was sober. Een dubbel aantal dragers droeg de buitenmodel kist naar een extra breed graf. De liftapparatuur kon het gewicht gelukkig aan: de kist zakte langzaam het gat in.
Ik nam me altijd voor niet geëmotioneerd te raken bij een begrafenis en gewoon aan iets anders te denken terwijl ik respectvol aanwezig was. Wat heb je aan dat gejammer? En het is ook nog eens géén gezicht bij een man. Maar het lukte me nooit helemaal om afstandelijk te blijven. Toen de pastoor vertelde hoe hij Maria als klein meisje de eerste communie had gegeven en zij gretig haar mond openhield voor een tweede, begon ik vanzelf toch over haar na te denken. Wat was ze mooi geweest en eigenlijk ook aardig, nooit een vervelend woord over iemand anders. Ik zag haar weer naar me lachen als ik haar naar huis bracht, zeventien jaar geleden. Zo simpel en lief.
John stond naast me te snotteren, bijna twee meter spierbundel en huilend als een klein kind. Sniffend in elk geval. Ik schoot vanzelf ook vol, maar met grote tegenzin. Aan de overkant van het graf stonden Patrick en Francisca met wat familieleden uit de Marconi-clan. Patrick had bijna ononderbroken gehuild sinds ik hem aantrof bij het dode lichaam van Maria. Wat hij deed maakte vaak een onoprechte indruk, dat was nu eenmaal zijn type. Maar dit verdriet was zo diep dat het geen twijfel liet. Half achter hem stond Francisca. Ze hield haar hand op zijn schouder en keek ernstig naar de kist waarin haar zus lag.
Politie en huisarts hadden geen probleem gemaakt van Maria's plotselinge overlijden. Ze had een ernstig overgewicht en haar hart had het begeven. Zo simpel was dat.
Maar ik had uit nieuwsgierigheid nog een bezoek gebracht aan de dichtstbijzijnde Kentucky Fried Chicken. Ken Halliwel heette de beheerder en hij wist het nog goed. Bijna een uur na sluitingstijd had hij het filiaal aan kant en was hij de kas aan het tellen. Toen klopte er nog iemand aan met een grote bestelling van drie familieporties en hij zou wel gek geweest zijn om die te weigeren.
‘Enig idee hoe die klant eruitzag?’ vroeg ik, nadat ik mijn eigen bestel- | |
| |
ling geplaatst had. De sluitingstijd was facultatief, hij had geen regels overtreden en hij antwoordde dan ook prompt: ‘Een stevig gebouwde vrouw van een jaar of dertig, veertig hooguit.’
‘Viel je nog iets speciaals op? Kleding, uiterlijk?’
Hij aarzelde. ‘Ik weet het niet zeker,’ zei hij, ‘maar ik dacht dat ze een hazenlip had. Heel goed geopereerd, maar ik zag het nog een beetje.’
Had ik met die wetenschap iets moeten doen, vraag ik me sindsdien weleens af. Maar wat dan? En waarom?
Toen John en ik een jaar later een huwelijkskaart van Patrick en Francisca kregen, keek ik lang naar het dubbelportret dat ze meestuurden. Francisca glimlachend, het litteken op haar bovenlip ongeretoucheerd. En Patrick die wat dikker oogde en het schlemielige achter zich had gelaten. Maria had hun zeker alle geluk gegund, hield ik mezelf voor. En ik liet het erbij. |
|