Iemand roept om hulp. Onder de dijen van de kaartjesverkoopster drijft de aangetaste filter van een sigaret in het water van de pot.
De kaartjesverkoopster hoort iemand het toilet binnenkomen. Het lijken twee meisjes; ze fluisteren. De kaartjesverkoopster volgt met haar blik de leidingbuis tot waar die de grond ingaat. Ze probeert zich op te vrolijken met het idee dat voor vandaag het werk erop zit.
De kaartjesverkoopster trekt door en opent de deur. Naast de wasbakken zijn twee pubers verstrengeld in een omhelzing, met de blik verloren in het tegelwerk. De kaartjesverkoopster besprenkelt haar hals met water. Buiten staat de bedrijfsleider te wachten.
‘Hoi Maribel. Ga je al? Als je gene haast hebt dan breng ik je zo meteen naar huis, wanneer ik heb afgesloten.’
Maribel, de kaartjesverkoopster antwoordt zonder te stoppen, bijna rennend.
‘Doe geen moeite. De bus is uitstekend.’
***
De bedrijfsleider keert terug naar zijn kantoor. Hij doet het licht niet aan. Het Oscar-figuurtje verspreidt een onnatuurlijke glans. De bedrijfsleider bedient zich nog eens van de fles en schenkt een duim whisky in het vieze, door onverdunde whisky geëmailleerde glas.
‘Kom hier, Andy Winner.’
Met twee handen pakt hij de Oscar op en probeert hij het beeldje in tweeën te breken. Het materiaal is hard. De man zet kracht tot hij het uiteindelijk opgeeft. Hij zet het beeldje terug op zijn plaats, nep, beduimeld, zonder inscriptie.
De bedrijfsleider ziet door de half geopende deur de jongen van de toegangsbewijzen verschijnen. Hij is in zichzelf aan het praten en zwaait met een hand in de lucht.
‘Hé jij daar.’
De jongen van de toegangsbewijzen schrikt en kijkt om zich heen. Uiteindelijk ontwaart hij zijn baas in het schemerdonker van het kantoor. Hij komt dichterbij tot aan de drempel.
‘Hoe gaat ie?’
‘Goed.’
‘Waar had je het over?’