| |
| |
| |
Sherwood Anderson
De onderwijzeres
vertaling: nele ysebaert
er lag een dik pak sneeuw in de straten van Winesburg. Rond tien uur die ochtend was het gaan sneeuwen en de wind joeg de sneeuw in wolken door Main Street. De bevroren toegangswegen waren behoorlijk glad, op sommige plaatsen lag er een laag ijs over de modder. ‘Dat wordt mooi arren,’ zei Will Henderson, staande aan de bar in de saloon van Ed Griffith. Hij verliet de saloon en kwam op straat de drogist Sylvester West tegen, die voort struikelde op het soort zware overschoenen dat arctics heet. ‘Die sneeuw zal de mensen zaterdag naar het dorp trekken,’ zei de drogist. De twee mannen bleven staan en maakten een praatje over hun reilen en zeilen. Will Henderson had een lichte overjas aan en droeg geen overschoenen. Hij schopte met de punt van zijn rechterschoen tegen de hiel van de linker. ‘Sneeuw is goed voor het graan,’ merkte de drogist schrander op.
De jonge George Willard was blij dat hij niets te doen had, want hij had vandaag geen zin om te werken. Op woensdagavond was het weekblad gedrukt en bij het postkantoor bezorgd, en op donderdagochtend begon het te sneeuwen. Toen om acht uur de ochtendtrein was langsgekomen, stak hij een paar schaatsen bij zich en liep naar Waterworks Pond, maar schaatsen deed hij niet. Hij liet het meertje achter zich en volgde een pad langs Wine Creek, totdat hij een groepje beuken bereikte. Daar maakte hij tegen een afgezaagde boomstam een vuur en ging op het uiteinde van de stam zitten nadenken. Toen de sneeuw kwam en de wind opstak, zocht hij snel hout voor zijn vuur bij elkaar.
De jonge verslaggever dacht aan Kate Swift, zijn vroegere onderwijzeres. De avond tevoren was hij bij haar langs gegaan om een boek af te halen dat ze hem wilde laten lezen, en was hij een uur lang met haar alleen geweest. Ze had hem nu al voor de vierde of vijfde keer heel ernstig toegesproken en hij zag niet waar die vrouw heen wilde met haar gepraat. Hij
| |
| |
begon te geloven dat ze verliefd op hem was, en dat idee was zowel prettig als storend.
Hij sprong op en begon takken op het vuur te stapelen. Toen keek hij rond om zeker te weten dat hij alleen was en zei hardop, alsof de onderwijzeres naast hem stond: ‘Ja, jij kletst maar wat, dat weet je donders goed. Maar ik kom er wel achter hoe dat zit met jou. Wacht maar af.’
Met ferme passen sloeg hij het pad in dat terug naar het dorp voerde en liet het laaiende vuur in het bos achter. Toen hij weer over straat liep, rammelden de schaatsen in zijn zak. In zijn kamer in het New Willard Hotel maakte hij de kachel aan en ging op bed liggen. Er begonnen wellustige gedachten bij hem op te komen. Hij trok het rolgordijn naar beneden, sloot zijn ogen en draaide zijn gezicht naar de muur. Met een kussen in zijn armen geklemd, fantaseerde hij allereerst over de onderwijzeres, die met haar woorden iets in hem had wakker gemaakt, en toen over Helen White, de tengere dochter van de dorpsbankier, op wie hij al een hele tijd zo'n beetje half verliefd was.
Tegen negenen die avond lag er een dik pak sneeuw op straat en was het bitter koud geworden. Buiten lopen was lastig. De winkels lagen er donker bij en de mensen hadden zich moeizaam naar huis geworsteld. De avondtrein uit Cleveland was veel te laat, maar dat interesseerde niemand. Rond tien uur waren op vier na alle achttienhonderd inwoners van het dorp naar bed.
Hop Higgins de nachtwaker was nog gedeeltelijk wakker. Hij was kreupel en liep met een zware stok. Bij donkere avonden droeg hij een lantaarn. Tussen negen en tien uur deed hij zijn ronde. Hij sjokte dwars door de sneeuwvlagen Main Street op en neer en probeerde de winkeldeuren uit. Daarna ging hij paadjes in en probeerde achterdeuren. Toen hij tot de conclusie was gekomen dat alles potdicht zat, haastte hij zich de hoek om naar New Willard House en bonsde op de deur. Hij was van plan de rest van de nacht bij de kachel te zitten. ‘Ga jij maar naar bed, ik houd de kachel wel brandende,’ zei hij tegen de jongen die op een veldbed in het kantoortje sliep.
Hij ging bij de kachel zitten en trok zijn schoenen uit. Toen de jongen was gaan slapen, begon hij zijn eigen zaken te overdenken. Hij was van plan in het voorjaar zijn huis te laten schilderen en berekende de kosten van de verf en het arbeidsloon. Dat bracht hem weer op andere berekeningen. De nachtwaker was zestig en wilde het rustig aan gaan doen. Hij
| |
| |
had in de burgeroorlog gevochten en trok daar een klein pensioentje van. Hij hoopte een nieuwe manier te vinden om aan de kost te komen, hij dacht eraan fretten te gaan fokken als broodwinning. Vier van die raar uitziende felle beestjes, die door jagers worden ingezet bij de konijnenjacht, had hij al in zijn kelder. ‘Ik heb nu één mannetje en drie wijfjes,’ mijmerde hij. ‘Als ik geluk heb, zijn het er komend voorjaar twaalf tot vijftien. Weer een jaar later kan ik een advertentie zetten in de jagersbladen met: “fretten te koop”.’
De nachtwaker nestelde zich in zijn stoel en toen wist hij niets meer. Hij sliep niet. Door jarenlange oefening had hij zichzelf aangeleerd om in de lange nachten uren achtereen zittend door te brengen, tussen slapen en waken in. 's Ochtends voelde hij zich bijna zo verkwikt alsof hij had geslapen.
Nu Hop Higgins veilig in de stoel achter de kachel zat weggestopt, waren er in Winesburg nog maar drie mensen wakker. George Willard zat op het kantoor van de Eagle en deed alsof hij aan een stukje schreef, maar in werkelijkheid verkeerde hij nog in de stemming van die ochtend bij het vuur in het bos. In de klokkentoren van de presbyteriaanse kerk zat de Eerwaarde Curtis Hartman zich in het duister op een openbaring Gods voor te bereiden en Kate Swift, de onderwijzeres, verliet haar huis voor een wandeling door de storm.
Het was na tienen toen Kate Swift op pad ging en de wandeling was niet voorzien. Het leek wel alsof ze door de man en de jongen die aan haar dachten de gure straat op werd gedreven. Tante Elizabeth Swift was naar de provinciehoofdstad voor een kwestie die verband hield met hypotheken waarin ze geld had belegd en zou niet voor de volgende dag terug zijn. De dochter zat in de woonkamer bij een reusachtige vulkachel een boek te lezen. Plotseling sprong ze overeind, griste een cape van een rek bij de voordeur en haastte zich naar buiten.
Kate Swift, dertig jaar, ging in Winesburg niet door voor een knappe vrouw. Ze had een vale huid en haar gezicht was bezaaid met puistjes, die een slechte gezondheid verrieden. Maar zoals ze daar alleen in het donker door de winterse straten liep, zag ze er allerliefst uit met haar fiere gestalte, haar rechte schouders en haar gelaatstrekken als van een godinnenbeeldje dat in de schemering van een zomeravond in een tuin staat.
Die middag was de onderwijzeres in verband met haar gezondheid bij dokter Welling langs geweest. De dokter had haar een standje gegeven en
| |
| |
gezegd dat ze het gevaar liep haar gehoor te verliezen. Het was dom van haar om met deze storm buiten te lopen, dom en misschien ook wel gevaarlijk.
De vrouw op straat dacht niet aan de woorden van de dokter, en was ook niet teruggekeerd als ze eraan had gedacht. Ze had het erg koud, maar na vijf minuten lopen deerde de kou haar niet meer. Aan het einde van haar straat gekomen, liep ze over een grote hooiweegschaal die voor een voedselschuur in de grond was verzonken en nam toen Trunion Pike. Trunion Pike hield ze aan tot de schuur van Ned Winters en toen sloeg ze een straat in met lage huisjes die oostwaarts over Gospel Hill leidde. Daarna nam ze Sucker Road, een weg die door een ondiepe vallei langs de kippenfarm van Ike Smead liep en uitkwam bij Waterworks Pond. De opgewonden bravoure die haar de deur uit had gedreven ebde onder het lopen weg, om vervolgens weer aan te zwellen.
Er was iets vinnigs, iets dreigends in het karakter van Kate Swift. Iedereen was het daarover eens. In het klaslokaal was ze zwijgzaam, koel en streng, maar op een rare manier toch heel begaan met haar leerlingen. Eens in de zoveel tijd leek haar iets te zijn overkomen en was ze gelukkig. Alle kinderen voelden de uitwerking van haar vrolijkheid. Een poosje werd er niet gewerkt, maar zaten ze achterover in hun banken en keken naar haar.
De onderwijzeres liep met haar handen op haar rug snel pratend de klas op en neer. Het scheen niet uit te maken welk onderwerp haar te binnen schoot. Eens begon ze over Charles Lamb en verzon ze eigenaardige praatjes over het persoonlijke leven van deze dode schrijver. Ze vertelde de verhalen op de toon van iemand die met Charles Lamb onder één dak heeft geleefd en alle geheimen van zijn privé-leven kent. De kinderen raakten enigszins in de war, ze dachten dat Charles Lamb zeker iemand was die ooit in Winesburg had gewoond.
Een andere keer begon de onderwijzeres over Benvenuto Cellini. Die keer was het lachen. O, wat een snoevende, brallende, dappere, heerlijke vent maakte ze van de oude kunstenaar. Ook over hem verzon ze anekdotes. Eén anekdote, over een Duitse muziekleraar die in Milaan een kamer had boven Cellini's verblijven, deed de kinderen bulderen. Sugars McNutts, een dikke jongen met rode wangen, moest zo hard lachen dat hij duizelig werd en van zijn bank viel. En Kate Swift lachte met hem mee. En dan werd ze plotseling weer streng en koel.
| |
| |
Die winteravond, toen de onderwijzeres door de verlaten, besneeuwde straten liep, was er in haar leven een crisis uitgebroken. Hoewel niemand in Winesburg het zou hebben vermoed, was haar leven altijd veelbewogen geweest en dat was het nu nog steeds. Iedere dag weer speelde zich terwijl ze voor de klas stond of over straat liep een gevecht tussen verdriet, hoop en verlangen in haar af. Achter een koele façade deden zich in haar hoofd allerlei hoogst opmerkelijke gebeurtenissen voor. In het dorp zag men haar als een verstokte oude vrijster en omdat ze scherp gebekt was en haar eigen gang ging, nam iedereen aan dat ze gespeend was van alle menselijke emoties die hun eigen wel en wee zo bepaalden. In feite had ze de vurigste hartstochten van allemaal. Sinds ze vijf jaar geleden van haar reizen was teruggekeerd en zich in Winesburg had gevestigd om onderwijzeres te worden, had ze meer dan eens haar huis moeten verlaten om de halve nacht over straat te lopen voor het uitknokken van een strijd die in haar woedde. Eens was ze op een regenachtige nacht zes uur weggebleven en kreeg ze bij haar thuiskomst ruzie met tante Elizabeth Swift. ‘Ik ben blij dat je geen man bent,’ zei haar moeder bits. ‘Ik heb meer dan eens zitten wachten tot je vader thuiskwam, zonder te weten waar hij nu weer in verzeild was geraakt. Ik heb mijn portie onzekerheid wel gehad, je kunt me moeilijk verwijten dat ik zijn slechtste kant niet in jou terug wil zien.’
. . . . . . .
Het hoofd van Kate Swift duizelde van George Willard. Ze had in iets wat hij als schooljongen schreef gemeend de vonk van het genie te herkennen en wilde die vonk aanwakkeren. Op een zomerdag was ze naar het kantoor van de Eagle gegaan en toen ze hem daar werkeloos aantrof, was ze Main Street met hem uit gelopen naar het jaarmarktterrein, waar ze samen op een begroeide helling hadden zitten praten. De onderwijzeres probeerde de jongen enig idee te geven van de problemen die hem als schrijver te wachten stonden. ‘Je moet het leven leren kennen,’ verklaarde ze, met een stem die trilde van ernst. Ze pakte George Willard bij zijn schouders en draaide hem naar zich toe, om hem in zijn ogen te kunnen kijken. Een voorbijganger had kunnen denken dat ze op het punt stonden elkaar te gaan omhelzen. ‘Als je schrijver wilt worden, mag je niet langer met woorden rotzooien,’ legde ze uit. ‘Het zou nog beter zijn als je het hele idee van schrijven liet varen totdat je wat beter voorbereid bent. Het is nu tijd voor je om te leven. Ik wil je niet bang maken, maar ik zou je graag de
| |
| |
omvang willen laten beseffen van wat jij wilt proberen. Je moet niet domweg een woordenventer worden. Wat je te weten moet komen, is wat de mensen dénken, niet wat ze zeggen.’
De avond voor die stormachtige donderdagavond waarop de Eerwaarde Curtis Hartman in de kerktoren wachtte om haar lichaam te kunnen bekijken, was de jonge Willard bij haar op bezoek geweest en had hij een boek van haar geleend. Wat de jongen verwarde en bevreemdde, had zich toen voorgedaan. Hij had het boek al onder zijn arm en maakte zich op om te vertrekken. Weer had Kate Swift hem ernstig toegesproken. Buiten viel de avond en de kamer werd schemerig. Toen hij zich omdraaide om weg te gaan, zei ze zachtjes zijn naam en pakte in een impuls zijn hand. Omdat de verslaggever snel tot een man uitgroeide, was er iets van een mannelijke charme, in combinatie met zijn jongensachtige bekoring, waardoor het hart van de eenzame vrouw werd geroerd. Opeens kreeg ze een intens verlangen hem de draagwijdte van het leven te doen inzien, hem te leren het waarachtig op te vatten en eerlijk tegemoet te treden. Ze boog voorover en haar lippen raakten zachtjes zijn wang. Precies op dat moment gaf hij zich voor het eerst rekenschap van de uitgesproken schoonheid van haar gezicht. Ze raakten allebei van hun stuk. Om haar gemoed te luchten, werd ze weer nors en bazig. ‘Wat heeft het voor zin?’ beet ze hem toe, ‘voordat jij ook maar een flauw benul krijgt van wat ik bedoel, zijn we alweer tien jaar verder,’ riep ze fel.
. . . . . . .
Op de avond van de storm liep Kate Swift terwijl de predikant haar in de kerk opwachtte het kantoor van de Winesburg Eagle binnen, om nog eens met de jongen te praten. Ze had het koud van de lange wandeling door de sneeuw en voelde zich eenzaam en moe. Toen ze door Main Street liep, zag ze het licht vanuit het raam van de drukkerij op de sneeuw schijnen en in een opwelling opende ze de deur en ging naar binnen. Een uur lang zat ze in het kantoor bij de kachel over het leven te praten. Ze sprak met vurige ernst. De opwelling die haar de sneeuw in had gedreven, mondde uit in een woordenstroom. Ze raakte op dreef zoals haar soms ook met de kinderen van school gebeurde. Een hevige drang beving haar de deur naar het leven te openen voor deze vroegere leerling, van wie ze dacht dat hij misschien aanleg had om het te bevatten. De emotie was zo sterk dat het iets lichamelijks werd. Weer pakte ze zijn schouders beet om hem naar zich toe te draaien. Haar ogen schitterden in het gedempte
| |
| |
licht. Ze stond op en lachte, niet scherp zoals doorgaans, maar vreemd aarzelend. ‘Ik moet gaan,’ zei ze. ‘Als ik nog even langer blijf, krijg ik zin om je te kussen.’
Er ontstond verwarring in het kantoor van de krant. Kate Swift draaide zich om en liep naar de deur. Ze was onderwijzeres maar ze was ook een vrouw. Toen ze George Willard aankeek, nam de vurige wens door een man te worden bemind, die al duizend maal als een storm door haar lichaam was geraasd, bezit van haar. Bij het schijnsel van de lamp leek hij niet meer op een jongen, maar op een man die klaarstond om zijn rol van man te spelen.
De onderwijzeres liet zich door George Willard omhelzen. In het warme kantoortje werd de lucht opeens zwaar en alle kracht stroomde uit haar lichaam. Ze zocht steun tegen een lage balie bij de deur en wachtte af. Toen hij naderde en een hand op haar schouder legde, draaide ze zich om en liet haar lichaam zwaar tegen hem aan vallen. Bij George Willard nam de verwarring onmiddellijk toe. Even drukte hij het lichaam van de vrouw dicht tegen het zijne, toen verstijfde het. Twee vinnige vuistjes begonnen op zijn gezicht te timmeren. Toen de onderwijzeres was weggerend en hem alleen had gelaten, liep hij krachtig vloekend het kantoortje op en neer.
Midden in deze verwarring kwam plotseling de Eerwaarde Curtis Hartman aanzetten. Toen hij verscheen, dacht George Willard dat het hele dorp gek was geworden. Zwaaiend met een bebloede vuist riep de predikant de vrouw die hij zojuist in zijn armen had gehad tot een werktuig Gods uit, dat een boodschap van waarheid bracht.
George blies de lamp bij het raam uit, sloot de drukkerij af en ging naar huis. Hij liep het hotelkantoortje door, langs Hop Higgins, verzonken in zijn dromen van frettenteelt, en ging de trap op naar zijn kamer. Het vuur in de kachel was gedoofd, hij kleedde zich in de kou uit. Toen hij in bed kroop, leken de lakens wel een dunne laag droge sneeuw.
George Willard lag te woelen in het bed waarop hij's middags met het kussen aan zijn borst aan Kate Swift had liggen denken. De woorden van de predikant, die volgens hem plotseling krankzinnig was geworden, galmden na in zijn oren. Hij staarde de kamer rond. De nijd van de teleurgestelde man ging over en hij probeerde te begrijpen wat er was voorgevallen. Hij werd er geen wijs uit. Hij bleef erover doorpiekeren. De uren verstreken en hij bedacht dat het alweer tijd moest zijn voor de vol- | |
| |
gende dag. Om vier uur trok hij de dekens op tot over zijn oren en probeerde te slapen. Toen hij soezerig werd en zijn ogen dichtvielen, stak hij een hand omhoog en tastte ermee rond in het donker. ‘Er is me iets ontgaan. Iets wat Kate Swift me probeerde te zeggen,’ mompelde hij loom. Toen sliep hij in, en die winternacht was hij de laatste in heel Winesburg die in slaap viel. |
|