| |
| |
| |
Sherwood Anderson
Gods kracht
vertaling: nele ysebaert
de eerwaarde Curtis Hartman was dominee bij de presbyteriaanse kerk van Winesburg, een post die hij nu tien jaar bekleedde. Hij was veertig en van nature een zeer zwijgzame, gereserveerde man. Op de kansel staan en voor de gemeenschap een preek houden, was steeds opnieuw een kwelling voor hem. Van woensdagochtend tot zaterdagavond werd hij dan ook geheel in beslag genomen door de twee preken die hij zondag moest houden. 's Zondags begaf hij zich in alle vroegte naar een kamertje in de kerktoren dat de studieruimte werd genoemd en bad. Één roep voerde in zijn gebeden steevast de boventoon: ‘Heer, geef mij de kracht en de moed om Uw werk te verrichten,’ smeekte hij, geknield op de kale vloer, het hoofd buigend voor de taak die in het verschiet lag.
De Eerwaarde Hartman was een rijzige man met een bruine baard. Zijn echtgenote, een nerveuze, gezette vrouw, was de dochter van een ondergoedfabrikant te Cleveland, Ohio. De voorganger zelf was vrij geliefd in het dorp. De ouderlingen van de kerk mochten hem graag omdat hij rustig en bescheiden was en mevrouw White, de bankiersvrouw, vond hem fijnzinnig en geleerd.
De presbyteriaanse kerk hield zich een beetje afzijdig van de andere kerken in Winesburg. Het gebouw was groter en imposanter en de voorganger werd beter betaald. Hij had zelfs een eigen rijtuig en op zomeravonden maakte hij met zijn vrouw wel eens een ritje door het dorp. Dan reed hij Main Street helemaal uit en Buckeye Street op en neer, plechtig knikkend naar de voorbijgangers, en zijn vrouw hield hem gloeiend van heimelijke trots vanuit haar ooghoek in de gaten, onderwijl piekerend over het paard dat misschien van schrik op hol zou slaan.
4 Sinds zijn komst in Winesburg was het Curtis Hartman jarenlang goed vergaan. Hij was niet het soort dominee dat onder de kerkgangers een
| |
| |
enorme geestdrift weet op te wekken, maar hij maakte ook geen vijanden. In wezen was het hem bittere ernst en er waren tijden dat hij aan een slepende wroeging leed niet bij machte te zijn het Woord Gods op iedere straathoek te verkondigen. Hij twijfelde of het vuur van de inspiratie wel echt in hem brandde en droomde van een dag waarop als een windvlaag een sterke, zoete nieuwe kracht door zijn ziel en zijn stem zou stromen en de in hem kenbaar geworden geest Gods de mensen zou doen sidderen. ‘Ik ben een dooie diender, dat zal nooit gebeuren,’ dacht hij mismoedig, waarna een lijdzame glimlach doorbrak en hij er wijs achteraan zei: ‘Nou ja, ik vermoed dat ik er toch best mee door kan.’
Het torenkamertje waar de predikant op zondagochtend bad opdat Gods almacht in zijn ziel zou toenemen, had maar één raam. Het was hoog en smal en scharnierde naar buiten open als een deur. Op de kleine glas-in-loodruitjes was de Christusfiguur afgebeeld, zijn hand rustend op het hoofd van een kind. Eens op een zondagochtend in de zomer, toen de predikant in het kamertje aan zijn schrijftafel zat met een grote opengeslagen bijbel voor zich en de velletjes van zijn preek eromheen verspreid, zag hij met schrik dat op de bovenverdieping van het belendende pand een vrouw rokend in bed lag te lezen. Hij liep op zijn tenen naar het raam en sloot het behoedzaam. Het denkbeeld van een rokende vrouw vervulde hem met afgrijzen, bovendien huiverde hij bij het idee dat de blik die hij van het Boek Gods had opgeslagen pardoes op de blote schouders en de blanke hals van een vrouw was gevallen. Met een tollend hoofd liep hij de trap af naar de kansel en hield zonder enige acht te slaan op zijn gebaren of zijn stem een lange preek. Door de kracht en de helderheid ervan werd de preek met ongewone belangstelling aangehoord. ‘Ik ben benieuwd of ze luistert en of mijn stem een boodschap aan haar ziel overbrengt,’ dacht hij en begon te hopen dat hij op toekomstige zondagochtenden woorden zou vinden die deze kennelijk diep in heimelijke zonde verstrikte vrouw zouden raken en wakker schudden.
Het huis naast de presbyteriaanse kerk, waar de predikant achter de ramen het schouwspel had gezien dat hem zo van streek had gemaakt, werd door twee vrouwen bewoond. Tante Elizabeth Swift, een grijze, slagvaardig ogende weduwe met geld op de Nationale Bank van Winesburg, leefde daar samen met haar dochter Kate, die onderwijzeres was. De onderwijzeres was dertig jaar en had een slank, welgevormd postuur. Ze stond bekend om haar scherpe tong en had weinig vrienden. Toen hij
| |
| |
over haar begon na te denken, herinnerde Curtis Hartman zich dat ze in Europa was geweest en twee jaar in New York had gewoond. ‘Misschien heeft dat roken van haar wel niets te betekenen,’ dacht hij bij zichzelf. Hij herinnerde zich vagelijk dat hem in zijn studiejaren, toen hij nog wel eens een roman las, een keer een boek in handen was gevallen waarin deugdzame maar ietwat wereldse vrouwen allemaal hadden gerookt. Met een plotseling nieuw élan werkte hij de hele week door aan zijn preken. In zijn ijver tot het oor en de ziel van deze nieuwe luisteraar door te dringen, vergat hij zowel zijn verlegenheid op de kansel als zijn behoefte aan het zondagochtendgebed in de studieruimte.
Dominee Hartmans ervaring met vrouwen was nogal beperkt. Als zoon van een wagenmaker uit Muncie, Indiana, had hij gedurende zijn hele seminarietijd gewerkt. De dochter van de ondergoedfabrikant was in de kost geweest bij een klooster waar hij in zijn studiejaren verbleef. Na een lange, afstandelijke verkering - hoofdzakelijk onderhouden door het meisje - was hij met haar getrouwd. Op de trouwdag had de ondergoedfabrikant zijn dochter vijfduizend dollar geschonken en beloofd haar in zijn testament minstens het dubbele na te laten. De predikant had zich gelukkig geprezen met dit huwelijk en zichzelf nooit toegestaan aan andere vrouwen te denken. Hij wilde niet aan andere vrouwen denken. Wat hij wilde was zich in alle rust en oprechtheid aan de werken Gods wijden.
In de ziel van de predikant laaide een strijd op. Bij de behoefte het oor van Kate Swift te bereiken en met zijn preken in haar wezen af te dalen, voegde zich de behoefte dat blanke, stille figuurtje in het bed terug te zien. Op een zondagmorgen, toen zijn gedachten hem uit zijn slaap hielden, stond hij op en ging het huis uit voor een wandeling. Toen hij in Main Street bijna tot aan het oude huis van de Richmonds was gelopen stond hij stil, raapte een steen op en haastte zich naar het torenkamertje. Daar brak hij met de steen een hoekje uit het raam en ging met de opengeslagen bijbel voor zich aan het bureau zitten wachten. Toen het rolgordijn voor het raam van Kate Swifts kamer werd opgetrokken, keek hij door de opening recht in haar bed, maar ze was er niet. Ook zij was opgestaan voor een wandeling, en de hand die het rolgordijn had opgetrokken was van tante Elizabeth Swift.
De predikant huilde haast van vreugde over deze verlossing van zijn vleselijke ‘bespiedingslust’, prees God en keerde huiswaarts. Maar helaas vergat hij het gat in het raam te dichten. Het stukje weggebroken glas in
| |
| |
de hoek van het raam sneed precies de blote hiel af van het jongetje dat in stille verrukking naar de Christus stond te kijken.
Die zondagmorgen vergat Curtis Hartman zijn preek en sprak hij zijn gemeente toe. In zijn toespraak noemde hij het een vergissing dat mensen hun predikant als iemand zagen die door de natuur werd gespaard en was voorbestemd tot het leiden van een vlekkeloos leven. ‘Ik weet uit eigen ervaring dat wij dienaren van het Woord Gods aan dezelfde verleidingen blootstaan als die welke u belagen,’ verklaarde hij. ‘Ik ben in verzoeking gebracht en ik ben voor de verzoeking gezwicht. Slechts door de hand Gods die onder mijn hoofd werd gelegd, ben ik opgestaan. Zoals Hij mij deed opstaan, zal Hij ook u doen opstaan. Wanhoopt niet. Heft uw ogen ten hemel in het uur van uw zonde, en u zult telkens worden verlost.’
De predikant zette de gedachte aan de vrouw in het bed resoluut van zich af en begon zich tegenover zijn echtgenote enigszins als een minnaar te gedragen. Toen ze op een avond samen uit rijden waren, liet hij het paard in Buckeye Street afslaan en in de duisternis van Gospel Hill, uitkijkend over Waterworks Pond, sloeg hij een arm om haar middel. 's Ochtends na het ontbijt, als hij op het punt stond zich in zijn studeerkamer aan de achterkant terug te trekken, liep hij om de tafel heen en kuste zijn vrouw op haar wang. Wanneer hij aan Kate Swift moest denken, hief hij glimlachend zijn ogen ten hemel en prevelde: ‘Hemelse Meester, wees mijn voorspraak. Houd mij op het smalle pad, gericht op Uw werken.’
En nu ving in de ziel van de bruingebaarde predikant de echte worsteling aan. Per toeval ontdekte hij dat Kate Swift de gewoonte had 's avonds in bed te lezen. Naast het bed stond een tafel met een lamp, waarvan het schijnsel over haar blanke schouders en blote hals stroomde. De avond waarop de predikant deze ontdekking deed, zat hij van negen uur tot na elven aan het bureau in het stoffige kamertje. Toen bij haar het licht uitging, struikelde hij de kerk uit en liep nog twee uur biddend over straat. Hij wilde de schouders en de hals van Kate Swift niet kussen en had dat soort gedachten niet toegestaan. Hij wist niet wat hij wilde. Hij zwierf over straat en in het duister onder de bomen jammerde hij: ‘Ik ben een kind Gods, hij moet me tegen mezelf beschermen.’ Bij een van de bomen bleef hij staan. Hij keek naar de hemel vol jagende wolken en richtte zich nu rechtstreeks en vertrouwelijk tot God: ‘Vader, ik smeek U, vergeet mij niet. Geef mij de kracht om morgen het raam te repareren. Hef mijn ogen weer ten hemel. Sta Uw dienaar bij in dit uur van nood.’
| |
| |
De predikant liep op en neer langs de stille straten. Zijn gemoed werd dagen-, wekenlang gekweld. Hij begreep niets van de verzoeking die tot hem was gekomen en het waarom ervan kon hij al evenmin bevatten. In zekere zin begon hij God de schuld te geven. Hij had immers gepoogd zijn schreden op het ware pad te houden en was er niet opuit getrokken om de zonde na te jagen. ‘In mijn jonge jaren en in al die tijd dat ik hier woon heb ik steeds rustig mijn werk gedaan,’ zei hij. ‘Waarom word ik dan nu in verzoeking gebracht? Wat heb ik gedaan, dat mij dit juk wordt opgelegd?’
Tijdens de herfst en de winter, die dat jaar vroeg intraden, sloop Curtis Hartman driemaal zijn huis uit naar de torenkamer, om in het donker naar de gedaante van Kate Swift in haar bed te zitten kijken en daarna biddend over straat te zwerven. Hij begreep zichzelf niet. Er gingen weken voorbij waarin hij amper aan de onderwijzeres dacht en zich voorhield dat hij de vleselijke lust om haar lichaam te bespieden had overwonnen. En dan gebeurde er iets. Terwijl hij thuis in zijn studeerkamer hard aan een preek zat te werken, werd hij opeens zenuwachtig en begon door de kamer te ijsberen. ‘Ik ga een eindje om,’ hield hij zich voor, en tot op het moment dat hij de kerkdeur opende, ontkende hij voor zichzelf nog hardnekkig wat hij daar kwam doen. ‘Ik ga dat gat in het raam niet repareren, ik zal me erin oefenen hier 's avonds te komen zitten en in tegenwoordigheid van die vrouw niet op te kijken. Ik zal me niet laten verslaan. De Heer heeft deze verzoeking beraamd om mijn ziel te beproeven en ik zal me op de tast een weg zoeken uit het duister, naar het licht van de gerechtigheid.’
Op een bitter koude avond in januari, toen er in Winesburg een dik pak sneeuw op straat lag, bracht Curtis Hartman zijn laatste bezoek aan het kamertje in de kerktoren. Hij verliet zijn huis na negenen en ging zo haastig weg, dat hij vergat zijn overschoenen aan te trekken. In Main Street was behalve de nachtwaker Hop Higgins niemand te bekennen en buiten de nachtwaker en de jonge George Willard, die in het kantoor van de Winesburg Eagle een stukje probeerde te schrijven, was het hele dorp al naar bed. De predikant liep vechtend tegen de sneeuwvlagen de straat door die naar de kerk leidde en dacht bij zichzelf dat hij dit keer volledig zou gaan toegeven aan de zonde. ‘Ik wil die vrouw bekijken en me voorstellen dat ik haar schouders kus, en ik zal mezelf toestaan te denken wat ik wil,’ kondigde hij bitter aan, terwijl de tranen hem in de ogen sprongen. Hij bedacht dat hij het geestelijke ambt zou verlaten en een andere
| |
| |
leefwijze zou gaan uitproberen. ‘Ik ga in een stad wonen en dan ga ik in zaken,’ stelde hij. ‘Als mijn aard dusdanig is dat ik de zonde niet kan weerstaan, dan zal ik me aan de zonde overgeven. Dan ben ik in elk geval niet een hypocriet die denkend aan de schouders en de hals van een vrouw die mij niet toebehoort het woord Gods staat te prediken.’
In het torenkamertje was het koud die avond in januari en toen hij binnen kwam, zag Curtis Hartman vrijwel meteen in dat hij ziek zou worden als hij bleef. Zijn voeten waren nat van het geploeter door de sneeuw en er was geen vuur. In de kamer bij de buren was Kate Swift nog niet verschenen. Met grimmige vastbeslotenheid nam hij plaats en wachtte. Hij staarde in het duister en klemde zijn handen om de rand van het bureaublad waarop de bijbel lag, terwijl de zwartste gedachten die hij ooit had gehad door hem heen gingen. Hij dacht aan zijn vrouw, die hij op dit moment bijna haatte. ‘Ze heeft zich altijd voor passie geschaamd, ze heeft me voor het lapje gehouden,’ dacht hij. ‘De man mag in de vrouw een levende passie en schoonheid verlangen. Hij mag niet vergeten dat hij een dier is en er huist in mij ook een libertijn. Ik ga mijn bloedeigen vrouw verstoten en andere vrouwen najagen. Ik ga die onderwijzeres belagen. Ik trek me van niemand meer wat aan; als ik dan een schepsel van vleselijke lusten ben, dan zal ik voor mijn lusten leven.’
De ontredderde man beefde van top tot teen, deels door de kou en deels vanwege de strijd waarin hij verwikkeld was. De uren gingen voorbij en hij raakte door koorts bevangen. Zijn keel deed zeer, hij klappertandde en zijn voeten waren als twee ijsblokken op de vloer van de studieruimte. Toch gaf hij het niet op. ‘Ik zal die vrouw te zien krijgen en denken wat ik nooit heb durven denken,’ dacht hij bij zichzelf, hield zijn handen om de rand van het bureaublad geklemd en wachtte.
Curtis Hartman stierf bijna aan de gevolgen van deze avond wachten in de kerk, en door wat er voorviel ontdekte hij tevens wat zijn levenspad moest zijn. Op de andere avonden dat hij had zitten wachten, had hij door de kleine opening in het glas behalve het stukje waar haar bed stond niets van de kamer van de onderwijzeres kunnen zien. Hij had in het donker afgewacht tot de vrouw plotseling zittend in bed in haar witte nachtjapon aan hem verscheen. Op het moment dat het licht omhoog werd gedraaid, nestelde ze zich in de kussens en ging lezen. Soms rookte ze een van haar sigaretten. Alleen haar blote schouders en hals waren zichtbaar.
Toen hij die avond in januari bijna aan de kou was bezweken en zijn
| |
| |
geest al enkele malen was weggeglipt naar een wereld van excentrieke visioenen, zodat hij zichzelf door een uiterste wilsoefening weer tot bewustzijn had moeten dwingen, verscheen Kate Swift. Er ging een lamp aan in het aangrenzende vertrek en de wachtende man staarde in een leeg bed. Toen wierp zich voor zijn ogen een naakte vrouw op het bed neer. Liggend op haar buik, beukte ze huilend met haar vuisten op het kussen. Met een laatste uithaal richtte ze zich half op en ten overstaan van de man die had gewacht om zonder bijgedachten te kijken, begon de zondige vrouw te bidden. Haar tengere, krachtige gestalte leek in het schijnsel van de lamp op die van de jongen bij de Christus op het glas-in-loodraam.
Hoe hij de kerk uit was gekomen wist Curtis Hartman niet meer. Hij sprong met een schreeuw op, waarbij hij het zware bureau met zich meetrok. De bijbel viel op de grond en maakte een enorm lawaai in de stilte. Toen bij de buren het licht uitging, struikelde hij naar beneden, naar buiten. Hij liep de straat door en bij de deur van de Winesburg Eagle rende hij naar binnen, om een half onsamenhangend verhaal tegen George Willard te beginnen, die op en neer liep door het kantoor en zijn eigen worsteling doormaakte. ‘Gods wegen gaan het menselijk verstand te boven,’ riep de dominee toen hij zich naar binnen haastte en snel de deur sloot. Hij liep met een koortsachtige glans in zijn ogen op de jongeman af en sprak met een plechtig vuur: ‘Ik heb het licht teruggevonden! Na tien jaar in dit dorp heeft God zich aan mij geopenbaard in het lichaam van een vrouw!’ Fluisterend ging hij verder: ‘Ik begreep het niet. Wat ik aanzag voor een beproeving van mijn ziel was alleen maar een voorbereiding op een nieuwe, schonere hartstocht van de geest. God is aan mij verschenen in de persoon van Kate Swift, de onderwijzeres, die naakt op een bed neerknielde. Ken je Kate Swift? Al beseft ze het misschien niet, ze is een werktuig Gods, ze brengt de boodschap van waarheid.’
Dominee Curtis Hartman draaide zich om en rende het kantoor uit. In de deuropening bleef hij staan, speurde de verlaten straat af en richtte zich weer tot George Willard. ‘Ik ben verlost. Wees niet bevreesd.’ Hij stak een bebloede vuist omhoog, opdat de jongeman hem kon zien. ‘Ik heb het raam aan stukken gebroken,’ riep hij. ‘Nu zal het helemaal vervangen moeten worden. Gods kracht was in mij, ik heb het met mijn vuist kapot geslagen.’ |
|