| |
| |
| |
Max Dendermonde
Het tweede debuut
Toen ik met publiceren begon, aan het eind van de jaren dertig, was de toekomst buitengewoon dreigend. Net als nu. Al meer dan een halve eeuw ligt een tweede Hiroshima op de loer. Van jaar tot jaar, van dag tot dag. Onvermijdelijk. Vroeg of laat zal zich een wereldramp voltrekken.
In 1939 was de Blitzkrieg van Hitler eveneens onvermijdelijk, maar misschien enigszins te overzien. Uiteindelijk zouden de moffen het moeten verliezen. Zelfs doorgewinterde politici geloofden dat wij - onder-drukten in het westen - binnen een paar jaartjes verlost zouden zijn van het nazidom. Alles zou daarna weer ‘gewoon’ doorgaan. Dit misplaatste optimisme gaf in ieder geval de onderdrukten de nodige moed.
Over de komende wereldramp wordt door de meeste mensen weinig gesproken: er is niets aan te doen. Hij zal ons overvallen als een totale, vurige vloed van onvoorstelbare ellende, groot lijden, onbeschrijflijke pijnen. De toekomst is één grote ruïne. Laat ons dansen en drinken en vrijen. Want de waanzin van de creativiteit laat de ondergang niet werkelijk toe. Er worden dagelijks vele nog nieuwe toekomsten geschapen. Schrijvers geloven blindelings dat hun nieuwe boek hoog boven ieder ander belang staat. De ene idiotie overtreft de andere.
Er zijn meer soorten waanzin. Bijvoorbeeld het superioriteitsgevoel betreffende het Nederlanderschap, de eeuwenoude heiligheid van de Nederlandse taal en de voortreffelijkheid van de Nederlandse cultuur.
Ver voor de Tweede Wereldoorlog was de globalisering een socialistisch streven. Arbeiderskoren zongen: ‘De Internationale zal morgen heersen op aard.’ Het Kleine Holland was nog in tel, we waren een aanwezig deel van de wereld. De rode dichter Herman Gorter werd na de communistische machtsovername in Rusland toegelaten tot de kring van Lenin.
| |
| |
Hollandse Herman zou het wel even vertellen. Ongeveer tezelfdertijd vond een ontmoeting plaats tussen de Engelse filosoof Bertrand Russell en de Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein in Den Haag, de stad van de vrede in het land van de neutraliteit. Nederland was een eenvoudig bereikbaar middelpunt in de wereld.
Holland en zijn inwoners waren gemakkelijk. Zij hadden de gevluchte Duitse keizer, mensenslachter in het groot, grommend toegelaten om hem daarna levend en vredig te begraven in het Doorns kasteel.
Wij waren humaan. De oorlog had ons een ereplaats gegeven in Europa. Vlissingen en Rotterdam, de levendige transportsteden, waren jaloersmakende lichtpunten op de globe. Op naar Amerika! De landverhuizingen zetten zich voort, tot ongeveer 1923, toen de Verenigde Staten zich minder gastvrij opstelden. Er bleven in die jaren twintig heel wat Duitsers en Oost-Europeanen achter op de kades van Holland. Daar zijn wij niet minder van geworden. Zij ook niet.
Ons land was een prettig bebouwd en beplant stuk grond dat allerlei mogelijkheden bood onder een vrije hemel. In de grote steden werden veel kantoren, bruggen en huizenblokken neergezet in de voor iedereen verrassende stijl van een nieuwe architectuur. Er was goedkeurende belangstelling uit andere landen. Nederland was een voorbeeldland.
In 1928 vonden in Amsterdam de Olympische Spelen plaats, waardoor de stad een mondiale bekendheid kreeg. De Nederlanders werden geprezen als moderne mensen, die het goed met zichzelf en de wereld voor hadden. Het was een bijna weelderig cultuurland, met schitterende symfonieorkesten, een levendige, verse schilderkunst, een opkomende filmactiviteit, honderden dichters en meer dan tientallen romanschrijvers. Nooit genoeg natuurlijk, maar wel te veel om op te noemen (als ik dat al zou willen). Na 1918 was Nederland een natie vrijwel zonder analfabeten, de Leerplichtwet was een sprekend succes, de openbare bibliotheken breidden voortdurend uit, de boekenreeksen en de huis-aan-huisverko-pen van belletrie deden het goed.
Dikke boeken werden geschreven voor welwillende, deftige dames, door keurige heren in hoog aanzien, soms door voorbeeldige echtparen. De werkelijke seksualiteit speelde zelden een provocerende rol. Veel lieve auteurs werden desondanks gretig gelezen. Een niet onbelangrijk aantal goed gewassen Nederlandse schrijvers werd geregeld vertaald. Het betrof niet enkel boeken die speelden in Nederland, maar ook romans
| |
| |
met een handeling buiten ons land, in de Balkan, of op Java en Sumatra, of in Suriname. Sommige auteurs - veelal omdat het goedkoper was - woonden in het buitenland. Aan de Rivièra, op Mallorca, of aan de Italiaanse westkust. Dat begon ongeveer in het begin van de jaren dertig, en hing samen met de wereldmalaise. En met het hongerloon waarvan matig verkochte schrijvers moesten leven.
Er was toen nog geen Fonds voor de Letteren. Het is niet mogelijk - behalve in een wilde fantasie - om uitleg te geven aan een beginnende schrijver uit het verre verleden van 1930 wat financiële ondersteuning door het Fonds inhoudt. Die antieke schrijver zou op zijn voorhoofd hebben getikt.
Begin 1930 moest de eenvoudige, openbare welvaart in Nederland plaatsmaken voor een zorgelijke aftakeling ten gevolge van een internationale crisis. Een kleine drie jaar later kwam in Duitsland de luidruchtige Hitler aan de macht. Het begon er in West-Europa slecht uit te zien: Hitler stuurde aan op een nietsontziende oorlog. Het doel was de totale ondergang van de democratische vrijheid. Desondanks schreven onze schrijvers voort. Inkt werkt als een medicijn. Elke bladzij is een bewijs van het eigen gelijk, van een wonder ondanks welke politieke werkelijkheid ook.
Ik stam uit 1919 en ben me de wereld bewust geworden in die eigenaardige jaren dertig, in Groningen, een der mooiste steden van Nederland. Mijn vader was opgeklommen tot bedrijfsleider van een gemeentelijke bad- en wasinrichting, we hadden de luxe van heet water en centrale verwarming in een groot huis, we gingen elk jaar naar het strand en het bos van Ameland en we lazen de boeken van de Wereldbibliotheek die wij geregeld kregen toegestuurd. Ze kregen een ereplaats in een dure burgerlijke boekenkast met glazen deuren. Desondanks bleef mijn vader links. Hij luisterde naar de Nederlandse uitzendingen van radio Moskou, maar hield vast aan de sociaal-democratie, steeds bevreesder voor de toekomst.
Ondanks het slechte nieuws uit het buitenland hadden we veel mooie dagen in die tijd vol tegenspraak. Net zoals nu.
Het zou nog mooier zijn geweest als ik niet zo'n grote mislukking was geweest op allerlei scholen. De toekomst was een zeer zorgelijke zaak in mijn leven. Zou de muziek uitkomst bieden?
| |
| |
Met een zevental schoolvrienden bouwden wij een band op, de Jazzmixers, een actief dansorkest, waarvan ik de drummer werd. Het was een rijke tijd in die lichte muziek, vooral door de uitzonderlijk speelse import uit de Verenigde Staten. Amerika begon toen al Europa te betoveren.
We traden veel en graag op, en ondanks de school en het verzuimde huiswerk zou ik een piekfijn leventje hebben gehad als ik niet zo ondermaats was geweest. Het was stinkende luiheid. Ik las niet voldoende van blad bijvoorbeeld, deed daar niets aan.
Misschien moest ik het in de schrijverij zoeken. Je bedacht iets, je schreef het op en je was klaar. Op al de scholen die ik gedeeltelijk afliep, als op glibberige ijsschotsen, hadden de leraren Nederlands mijn opstellen geprezen. Ik begon het licht te zien, werd heel ondernemend en bood mijn diensten aan bij de gezellige redactie van een ochtendblad. Zou ik het inderdaad in de journalistiek moeten zoeken? Als een aanloop naar de literaire schrijverij?
Zo nu en dan nam de gezellige krant een kort verhaal van mij op. Ook stuurde men mij naderhand op pad voor interviews, bijvoorbeeld met schrijvers die een lezing kwamen houden in onze stad. Of men liet mij filmrecensies maken. Vrijdagsavonds laat kwam ik hijgend uit de bioscoop en begon te pennen, vlak voor het zakken van de krant.
Het was me zelden te veel, ik was ongekend ijverig, nooit te moe om een opdracht aan te nemen. Alles deed ik - ook de rotklussen - met een neuriënd plezier. Soms publiceerde men, bij het aanbreken van de lente, een gedicht van mij. Was het allemaal daarom begonnen?
Het harde werken bleef financieel onbeloond. Het was een leertijd, vond men. Uiteindelijk kreeg ik het zo leuk en druk bij die krant dat ik de Jazzmixers moest verlaten. En daarmee veel geïnspireerde verbondenheid.
Schrijven was iets dat je alleen moest doen, ook al was het op de tafelrand van een druk kantoor. Je verbond je niet met anderen, niet wezenlijk. Alleen met jezelf. Ik verzweeg, dat ik feitelijk - achter genoeglijk gepraat - een asociale zonderling was, een mensengebruiker. En dat ik de wereld bekeek zoals niemand anders (hoopte ik).
Nadat de nazi's ons land waren binnengevallen op 10 mei 1940 moest ik nog één jaar mijn beste beentje voorzetten - met grote tegenzin - op de Groningse kweekschool voor Onderwijzers. Dat ik een jaar later met de hakken over de sloot het diploma behaalde, was te danken aan het feit
| |
| |
dat ik op die school al officieel als een echte dichter werd gezien. Want een paar maanden eerder was onder mijn nieuwe schrijversnaam een bundeltje gedichten verschenen bij de hooggeachte uitgever A.A.M. Stols in Den Haag.
Mijn vader smeekte mij in het onderwijs te gaan, dat zou een veilige boterham bieden. Ook onder de Duitsers zou de Nederlandse jeugd moeten leren lezen en schrijven.
In mei 1940 was Nederland dus inderdaad bezet geraakt. Aanvankelijk deden de Duitsers het in hun overwinningsroes kalmpjes aan met ons. Waarom? Ze waren sluw, ze trachtten ons erin te laten lopen, met suggesties van vrede en rust. Maar na 1942 bestond er geen vrije Nederlandse cultuur meer. Lang had ik gehoopt op een durende, aanvaardbare vorm van vrijheid, tegen beter weten in, met zwarte twijfel zelfs, die weer gemengd was met hoop.
Nog tijdens mijn examenklas hadden goedwillenden mij in contact gebracht met de uitgeverij Querido, en met het zusterbedrijf: de Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij, dat probeerde te zorgen vor de Joodse, reeds werkloos geraakte medewerkers van de Arbeiderspers.
De mensen van Querido waren doende om een bedrijf voor colportageboeken op stapel te zetten, dan konden de werklozen - openbaar, maar onopvallend - van deur tot deur gaan met nieuwe romans. Er waren dus nieuwe boeken nodig, en nieuwe schrijvers. De reeks heette De Muiderkring.
Razendsnel, toen het nog mogelijk was dus, had ik twee gedichtenbundels gepubliceerd. En een paar kleine prozaboeken. Wat er ook zou gebeuren: ik had het net gehaald. Ik was een gepubliceerde auteur, a published author, zoals men in Amerika zegt, in dat land van de duizenden niet-gepubliceerde schrijvers. En van tienduizenden dikke manuscripten, droevig verborgen in bureauladen.
Ik verhuisde zo spoedig mogelijk van Groningen naar Amsterdam, waar de Boek- en Courantmaatschappij zorgde voor een kleine werkkamer in het centrum van de stad en voor een matig maandsalaris, waarvan ik evenwel kon bestaan. Ik was een echte schrijver aan het worden. Dit werk had ik altijd willen doen.
| |
| |
Ik was inventief en stelde de uitgeverij voor om jonge schrijvers aan te trekken en wel door hun om bijdragen te vragen voor een zo dik mogelijk boek, te noemen: Onder de dertig. De voorbereiding was dadelijk een succes, Jan en alleman wilden in het boek.
Mijn vader zei dat ik dit ook vanuit Groningen kon doen. Hij doelde daarmee opnieuw op het onderwijzerschap en op het eventueel behalen van de Hoofdakte. Maar ik was te druk bezig met het bouwen van een schrijversnaam. Met te leren hoe het moest in de belletrie. Ik sprak dagelijks met jonge schrijvers, mijn Amsterdamse vrienden, en werkte me suf.
Binnen een paar maanden voltooide ik een omvangrijke roman: Mars buiten dienst, een weekhartig boek, waarvan ik hele delen moest herschrijven. Uiteindelijk ging het toch naar de zetterij. Tevens werd het gezonden aan de organisatie voor de Papiertoewijzing, lees: censuur. Het boek haalde het niet, het kreeg geen papier.
Inmiddels was dat ook overbodig. Want na gedurfde protesten en openlijke petities van vrijwel alle Nederlandse schrijvers, was de Kultuurkamer als een zwarte piet met een strenge roede in werking getreden. Dat was in het voorjaar van 1942. Bijna iedereen legde de pen neer.
De mensen van de Boek- en Courantmaatschappij lieten mij niet in de steek. Ze waren, zoals bijna iedereen, vol hoop. Want eindelijk waren de Russen en de Amerikanen op grote schaal in de oorlog betrokken geraakt. Dat was voor velen een ijzersterke reden te geloven in de zichtbaarheid van het einde. Ikzelf was een verbeten pessimist. Ik rekende zorgelijk uit dat de oorlog tot de herfst van 1945 zou moeten duren, en men glimlachte om mij.
Beschermheren namen mij - vanwege het broodvraagstuk dus - in dienst als boekhandelsbediende voor de uitgeverswinkel en het verzendhuis Erato. Die zaak bestaat nog steeds, op de hoek van de Herengracht en de Utrechtsestraat. Ik krijg een dikke keel als ik er langs kom. Er was een grote, stille aanloop van vrienden en verwanten in die tijd, een verbondenheid. Er waren ook veel vreemden, de winkel had een naam. Kon je iedereen vertrouwen? Je wist gauw genoeg of het goed zat.
Weer bood mijn vader hulp aan: zo'n boekhandel, dat was maar niks. Maar ik wilde mijn nieuwe schrijvers- en dichtersvrienden niet verliezen. Amsterdam, daar moest je blijven.
| |
| |
Ik moet dadelijk zeggen dat Groningen eveneens een goede stad was voor de letteren en voor de daarbij behorende vriendschappen. Ik kan mij op z'n minst een tiental jonge, Groningse schrijvers en dichters herinneren. Die Groningse dichters van omstreeks 1940 hadden een markante vrijmoedigheid en wapenden zich tegen de mening dat je beter in Amsterdam kon zijn. Ze probeerden een tijdschrift op te zetten, dat de titel moest krijgen: Boven A.P. Dat is niet gelukt, de bezetters zeiden nee. Maar bijna al de Groningse scribenten kwam je later tegen in de hoofdstad. Amsterdam, daar moest je wezen.
Het is mijn opzet geen namen te noemen. Jonge schrijvers - voor wie dit boek feitelijk is bedoeld - hebben niets aan al die onherkenbare auteurs van vroeger. De meeste schrijvers en dichters uit die periode zijn gestorven, weggedreven op de zilvergrijze rivieren van het onbekende. Het is mooi meegenomen als tien procent van de lezers weet wie deze regels schrijft.
Alles is voortdurend aan het veranderen, de perioden van actuele duidelijkheid, van zus en zo en dit en dat, duren maar kort, altijd is er een andere beweging, een ander soort duidelijkheid van zus en zo. De literatuur is een heel actueel gebeuren geworden, na tien jaar is alles verouderd.
Mijn dichtersdebuut is al van meer dan zestig jaar geleden. Ik heb veel lezers gehad, maar ik heb ook boeken geschreven die vrijwel niemand heeft gekocht. Al met al heb ik geboft. Ik ben de oorlog doorgezwijnd, gesteund door een illegaal fonds. Met het voordeel van een zwakke gezondheid, waardoor ik werd afgekeurd voor de Arbeitseinsatz. Ik hoefde niet naar Duitsland. Ik ging ook niet meer naar de winkel, maar zat thuis te schrijven. Mijn vriendin, die een baan had bij de boekenafdeling van De Bijenkorf, vulde het illegale maandgeld aan.
Nu en dan trad ik als loopjongen op voor mijn vrienden van de uitgeverij. Ik bracht geld naar onbekende mensen in andere steden. Of ik begeleidde een vluchteling naar een stil stuk Belgische grens. Ondertussen werd het bestaan steeds armoediger en gevaarlijker.
Op het dieptepunt van de gruwelijke hongerwinter, in januari 1945, verscheen mijn vader plotseling in het stervende Amsterdam. Hij bonkte hevig op de voordeur, we hadden geen elektriciteit meer. Hij kwam mij halen met een politieauto, die aardappelen had gebracht van Groningen naar Amsterdam.
| |
| |
Waren de Nederlandse politiemensen te vertrouwen? In ieder geval moesten we met geld op de proppen komen. Mijn vader heeft betaald, en heeft mij het leven gered.
Thuis bij mijn ouders knapte ik op. Maar na de bevrijding verliet ik dadelijk Groningen en het dreigende onderwijzersschap. Ik lifte over verboden bruggen naar Eindhoven, waar ik kennissen had. En waar ik door mensen van het Militair Gezag werd voorgedragen als redacteur van Herrijzend Nederland. (Ik had weinig concurrentie, werken voor de radio werd door velen ‘vies’ gevonden, te populair, je moet je elitair opstellen.)
Ik kon - na drie jaar - helemaal opnieuw beginnen, niet in de atmosfeer van het geschrevene, maar van het gesproken woord.
Moest ik mij waarmaken met het tweede debuut? Daar dacht ik maar zo weinig mogelijk aan. Overleven was de eerste zorg. De schrijverij moest later maar komen.
In 1946 werd ik in Hilversum overgenomen door de Vara, ik kreeg een zeer drukke baan. Mijn echtgenote en ik voelden ons gedwongen naar het Gooi te verhuizen. De afstand tot Amsterdam was maar kort met de trein, ik legde me er om den brode bij neer.
Iedereen wist na een poosje wie ik was: de man die dichters en schrijvers voor de microfoon bracht. Ik heb bijna alle Nederlandse letterkundigen in vriendschap gekend, al werd ik vooral vanwege mijn positie gewaardeerd natuurlijk. Men vond het nu toch wel aardig om voor de microfoon te komen.
Las iemand mij? Dat was voorbij, sommigen kenden een vroeger gedicht.
Ik schreef dus nog maar nauwelijks, kreeg niet de kans om in ernst iets omvangrijks op te zetten. Het oude, glorieuze vaderland bestond niet langer. Er lag nog een stuk land dat Nederland heette, maar het was boosaardig veranderd. Niets kon als ‘gewoon’ doorgaan. Steden waren verwoest, dijken opgeblazen, het hele land was leeggeroofd. Ofschoon er hard gewerkt werd, had het dagelijks leven iets buitengewoon tijdelijks. Ieder ogenblik kon er een nieuwe oorlog losbarsten. De atoombommen op Japan brachten een mondiale siddering voort, een ongekende wanhoop. De Russen kwamen ons als buitengewoon angstaanjagend voor. Wie wilde er nog in Europa blijven?
Er kwam een grote emigratiegolf op dreef, duizenden verlieten het verkommerde land, met krappe regeringssteun. De opvatting was dat de
| |
| |
natie veel te veel steunzoekers had onderhouden. Ikzelf probeerde via Canada naar Amerika te komen: de perschef van een grote onderneming wilde mij een roman laten schrijven over een coöperatie - waarbij ook Nederlanders waren betrokken - van kleine ondernemers op Nova Scotia. Ik hoorde de feestelijke sirene van de boot al - een roman in opdracht! - kort voordat de perschef als een zwendelaar werd ontmaskerd.
Vrijwel niets functioneerde nog als vroeger. Ik begon plotseling drank lekker te vinden, nadat ik aan mijn maag geopereerd was. Een paar jaar later werd ik wegens vrolijke dronkenschap ontslagen bij de ernstige Vara. Maar ik kreeg de gelegenheid om opnieuw te beginnen als freelancer. Ik vond daarnaast een goedbetaalde betrekking bij de Amerikaanse Filmdistributie, later bij Warner Bros. En kwam bijna om van tijdgebrek, opgejaagd door geldangst. Om nog iets voor te stellen schreef en publiceerde ik een klein aantal gedichten en een paar prozaboekjes. Het echte nieuwe debuut stond nog steeds wanhopig om belet te vragen.
Ondertussen was ik vader van een klein, lief kind, waarvan de moeder vol hoop in het ziekenhuis had gelegen, maar na maanden toch was overleden.
Bij de Vara ging het goed, ik kreeg er zelfs rubrieken bij. En serieus, dramatisch schrijfwerk. Dat was voor de zondagse uitzending Briefgeheim. Deze serie klankbeelden werd populair. En ten gevolge daarvan vond ik toegang tot de Groene Amsterdammer, die een allesschrijver konden gebruiken.
Eindelijk kwam ik terug in het journalistieke werk, met herinneringen aan het haastige pennengekrabbel op de tafelrand, bij de gezellige Groningse ochtendkrant. Ik kon helemaal opnieuw beginnen met de snelschrijverij.
Toen ik eenmaal de ene grote reportage na de andere schreef bij de Groene, begon ik verzoeken te krijgen voor bedrijfsgeschiedenissen, boeken ter gelegenheid van jubilea.
Daarvan heb ik er vele geschreven, voor de meest uiteenlopende bedrijven, van reders tot rayonfabrikanten. Ik leerde Nederland kennen achter de coulissen, en werd minder geplaagd door geldzorgen. Ik werkte als een idioot. Voor het tweede debuut had ik nog steeds geen tijd.
Pas in 1953 organiseerde ik mijn overvolle leven zo daadkrachtig dat ik zes weken vrij kon maken voor het schrijven van een roman. De Roman!
| |
| |
Mijn nieuwe echtgenote hielp mij daarmee. Zonder haar was het waarschijnlijk niet gelukt om iedereen buiten de deur te houden. Ik deed de kurk op de fles, legde een nieuw lint in de machine. En begon.
Ik heb een goede kennis gehad, een wetenschapper bij een groot bedrijf, die een andere methode had. Ook met de medewerking van zijn vrouw, een flink en lief mens. Elke avond om acht uur ging zijn werkkamer op slot en trok hij zich achter zijn bureau terug. Niemand had toegang tot zijn werkkamer. De telefoon werd niet beantwoord. Om tien uur 's avonds kwam hij weer tevoorschijn. Hij was eventjes twee uur in Alleenland geweest. Dat heeft hij jaren en jaren gedaan. Hij heeft een groot oeuvre opgebouwd vanuit een simpele gedachte: als je elke dag één blaadje volschrijft, heb je na een jaar een stevige roman.
Twee dagen nadat ik mijn manuscript had afgeleverd, werd ik opgebeld voor een afspraak. De mensen van Querido zaten ernstig in het restaurant en waren in een stille stemming. Ze moesten het maar dadelijk vertellen, zeiden ze, ze vonden het niet zo'n goed boek. Ik hield me groot en antwoordde glimlachend dat het dan maar bij het vuil gezet moest worden. Ze schudden het hoofd. Dat kon niet, zeiden ze, omdat de roman al aan de boekhandel was aangeboden. Niet zonder succes overigens. Ze toonden mij een lege dummy met een prachtige illustratie van een luiaard. Hun verzoek was om het boek nog eens goed op de helling te zetten. Ze hadden een lijstje met verlangens.
Thuis ging ik opnieuw als een bezetene aan de slag en zat weer een paar nachten in Amerika, waar het boek speelde. Dat had ik bedacht om mijn fantasie nog meer vrijheid te geven. Ik kreeg aan de hand van atlassen en boeken (over Maine) nog nieuwe inzichten en vond aanvaardbare manieren om al te leuke, sciencefictionachtige stukken te laten verdwijnen.
Het boek ging over de gekte van het harde werken, en had als titel gekregen De wereld gaat aan vlijt ten onder, het ex libris van een Groningse student, die als antiquarische boekhandelaar naar Amsterdam was verhuisd (ook al!). Het werken aan het afgekeurde boek bleef ondanks alles feestelijk. Het had te maken met mijn eigen problematiek waarvoor ik een mooie satirische formule had gevonden. Ook probeerde ik mijn boek inderdaad geloofwaardiger te maken. Eigenlijk moest ik mijn uitgevers dankbaar zijn.
Ik bracht het herziene manuscript naar Singel 262, en na een week liet men daar weten dat het boek nu publicabel was.
| |
| |
Toen de roman verscheen, een paar maanden nadien, durfde ik het niet meer te lezen. Ik had het afgeschreven en besloot direct dat ik een ernstig boek moest schrijven, dat dan maar in Nederland moest spelen.
Niet lang daarna kwam ik in Hilversum een boekhandelaar tegen die vroeg wanneer de tweede druk kwam. Ik dacht dat hij me voor de gek hield, en liet dat blijken. 's Avonds kwam hij aan de telefoon, hij had het even nagetrokken, het zou al over een week zijn. De volgende ochtend belde ik Singel 262, voor alle zekerheid. ‘Ja, leuk hè!’ riep de uitgever. ‘Toch vinden we het geen goed boek!’
De roman kreeg niets dan mooie kritieken en heeft zevenentwintig drukken gehaald. Dat heeft me veel goeds gebracht - naamsbekendheid, geld - en veel kwaad gedaan, want ik werd de schrijver van dat ene boek, hoeveel romans ik daarna ook schreef. En al die jaren bleven de uitgevers roepen: ‘Toch vinden we het geen goed boek.’
Ik heb een overvloed aan stomme dingen gedaan in mijn leven, en weinig uiterst verstandige. Eén daarvan was mijn besluit om de succesroman geen vervolg te geven. Het was zo al vervelend genoeg. Als ik me ergens voorstelde, riep men onmiddellijk: ‘Natuurlijk! De wereld gaat aan vlijt ten onder!’
Bij nader inzien was het ook niet zo'n groot succes. Het is maar in één vreemde taal vertaald: het Zweeds.
Het boek was alleen in Nederland een betrekkelijk succes. Je bent opgesloten in een vergeten, onbekend land, een soort Letland of Litouwen.
In mijn jeugd was dat niet problematisch. Werkelijk goede boeken hadden een klein, superieur publiek. Wanneer een boek de grens van ongeveer veertienduizend exemplaren overschreed, kwam het in de kwade reuk van een bestseller.
Nu daarentegen wordt een boek een goed boek door een grote oplage. Miljoenen Nederlanders krijgen een veel rijkere opleiding dan hun overgrootouders of grootouders hebben gehad. Superioriteit werkt nu met grote getallen, niet enkel binnenlands, maar ook buitenlands, met zoveel mogelijk vertalingen voor zoveel mogelijk buitenlanden. Sommige Nederlandse auteurs hebben over de Duitse grens een groter lezerspubliek dan in het vaderland, en enkele worden sneller buiten dan binnen hun eigen land gepubliceerd.
| |
| |
Ik ken twee Nederlandse auteurs die al een halve eeuw in het Engels schrijven, daarbij geholpen door hun levenspartners. Hun Nederlandse boeken zijn vertalingen. Nederland komt op de tweede plaats.
Daalt Nederland in waarde? De globalisatie heeft ons land bijna onzichtbaar gemaakt. De levenswijzen en de problematieken van de Nederlander zijn voor buitenlanders niet goed te begrijpen, ‘Holland is a funny country’.
Hoe dan ook: een boek, waar ook ter wereld, moet eerst geschreven worden. De Nederlanders vormen een schrijflustige natie. Ik schat dat er sinds 1945 een paar honderd debutanten zijn geweest die het met hun eerste boek heel aardig hebben gedaan, maar die met de volgende pogingen teleurstelden. En ermee ophielden.
Een van mijn schrijfgenoten uit Groningen, die ook al naar Amsterdam was verhuisd, schreef leuke, spottende boeken. Maar de tijd was er nog niet rijp voor, hij werd slecht verkocht, de honger stond om de hoek. Zijn uitgever, een Amsterdamse Groninger (echt waar) kon de boeken van zijn vriend niet aan de man brengen. Maar hij wist een goed gehonoreerde schrijfbaan - copywriter - voor hem bij een betrouwbaar reclamebureau met aardige mensen. Daar is hij jaren en jaren gebleven. Hij heeft nooit meer - voor zover ik weet - een roman geschreven, of althans gepubliceerd.
Wat zou er zijn gebeurd als er toen al stevige romanschrijversubsidies waren geweest? Waarschijnlijk had mijn oud-Groningse schrijfgenoot de kloof naar de verkoopbaarheid na een aantal jaren kunnen slechten.
Jonge auteurs komen niet zonder meer in aanmerking voor een uitkering. Ze moeten zichzelf eerst waarmaken met twee of drie boeken, waaruit hun kwaliteit blijkt. Is de gedrevenheid groot genoeg? Wordt de Nederlandse literatuur inderdaad verrijkt? Zal de schrijver bestand zijn tegen de onvermijdelijke veranderingen in het culturele klimaat? Ik denk niet dat dit laatste al een criterium is. Maar het is bijna ondenkbaar dat het niet ooit aan bod komt.
Sommige slimme lieden denken aan een literair patentenbureau waar iedere aangesloten schrijver voor elke tien opeenvolgende jaren vier of vijf keer een nieuwe naam tot zijn beschikking krijgt. Bij elke naam wordt een nieuwe biografie ontworpen. Het leven wordt steeds langer. En de
| |
| |
schrijversroem steeds korter. Dus het schrijversberoep wordt nog idioter dan het al was, in het dreigende licht van een nieuw Hiroshima. Of van nieuwe, terroristische aanvallen door doodsverlangers.
Romanschrijvers maken het leven heviger en ze vragen om waardering door de mensen van precies deze tijd. Niet van gisteren en niet van morgen.
Om Nederland goed te leren zien, is het verstandig om het land zo vaak mogelijk te verlaten. De boeiend geschreven reportage, voor kranten of tijdschriften, is meer dan een mooie bron van hongerbestrijding. Het reisverhaal maakt van de schrijver minder een goedkope, hangerige thuiszitter en meer een mondiale gek. Hij ziet in alle nieuwe situaties gegevens voor romans.
Het is veel moeilijker dan je denkt, want er wil - bijvoorbeeld - altijd een vrouw in de buurt blijven. Dat is lastig, maar ook plezierig, het helpt bij de organisatie van de zaadlozing. Een nieuw en oud vraagstuk. In een huwelijk, een verloving, een verhouding, zijn er veel verschillen van mening. In het bijzonder over de vormgeving van een familieleven. Elke gedreven, tijd- en centenkrappe schrijver heeft ermee van doen. Je kunt een zachtaardige voorstander van een lieve ethische waarheid zijn, van iets moois, iets vredigs, maar een schrijversleven zonder wanhoop en ruzie bestaat niet. Het is onmogelijk om alleen te existeren. Het is nooit goed, en dat motto geldt voor alles. |
|