van hun levens op mijn loper begonnen te morsen. Stapels kranten. Hondenstront. Zo gaat dat met trappenhuizen en hoop.
In onze droom stapte een oudere man naar buiten, boven de dertig, dat kon je zo zien. Met een schok realiseerden we ons wie hij was: de schrijver van wie we alle boeken hadden gelezen. Onze held. En hij stond zomaar naast ons. We tikten tegen zijn arm, grepen zijn hand, zeiden dat we hem bewonderden, fluisterden dat wijzelf ook boeken wilden schrijven.
De man keek ons vriendelijk aan en gaf antwoord in de vorm van een mini-college. Nadat je hebt besloten schrijver of dichter te worden, zei hij, ga je schrijven. Je gaat tien jaar schrijven. En na tien jaar ben je er dan een geworden. Je moet tien jaar geduld hebben, zei hij. Tien jaar is het verschil tussen willen en wezen.
Ja, ja, knikten wij. Gehoorzaam knoopten we al die wijsheid en onthechting in onze oren.
Nu, een kwart eeuw later, zou ik die ontmoeting willen overdoen. Niks knikken van ja, ja, gewoon die droomprozaïst een potje tegenspreken. Want het leven heeft een andere kant, een die niet gaat over geduld en hard werken en een beloning die ver achter de horizon ligt, maar over optimisme, over een voorschot durven nemen, over denken dat je een dichter bent nog voordat je een boek van jezelf in druk hebt gezien.
Als ik aan jou terugdenk, ergens in de twintig, zie ik een curriculumpje voor me waarin staat dat je in Maatstaf hebt gepubliceerd en aankomend dichter bent. Aankomend dichter. Hoe krijg je in twee woorden zo veel hoopvolle beleefdheid bij elkaar. Ik word daar tegelijk lacherig en zenuwachtig van.
Ik wil dat je ophoudt met die beleefdheid. Ik wil dat je de hele huid van de beer verkoopt nog voordat je het beest zelfs maar in het vizier hebt gehad. Dan heb je er later, zelf als je mis schiet, toch al het plezier van de wereld aan beleefd. Als ik jou was zou ik nu, met dat ene gedicht in Maatstaf, onmiddellijk beginnen met roepen dat je een echte dichter bent. Kan het alleen maar tegenvallen. En vallen, lieve meid, kun je als de beste. Met je gezicht op het beton. En dan weer opstaan. Als de beste.
Liefs van mijzelf die op het punt staat te verdwijnen