Atte Jongstra In de wolken
Aan de auteur van De psychologie van de zwavel
Ik heb lang nagedacht en ook geprobeerd een brief aan de jongeman te schrijven die ik eens was, ik heb zelfs een foto uit mijn jonge jaren op mijn tafel neergelegd. Meteen zat ik zonder tekst. Ik vraag me af waarom. Zou die jonge debutant mijn raad wel hebben aangenomen?
Hij wilde vast, maar kon het wel? Ik denk het niet. Jongstra is een dilettant, die de kunst al doende zelf van anderen af ging kijken. Wie ben ik, als hij al naar Multatuli kijkt, Sterne, Flaubert en noem maar op? Hij schrijft op intuïtie, zoekend, tastend, daar helpt geen goed advies van mij.
Jongstra is een autobiografisch schrijver, maar een rare. Hij laat zich altijd in de spiegel van iets anders zien. Kijkt u naar het frontispice van zijn debuut, een drietal lege lijsten. We weten waar zijn portret - rond of vierkant - zou kunnen huizen. Zijn plaats is bepaald, maar zijn trekken blijven duister. Hij wordt pas iets als hij schrijft over (of zich afzet tegen) vreemde dingen, of gewone. Het bewijs van zijn bestaan is circumstancial. Hij omringt zich met een warreling van bonte zaken, boeken, plaatjes, heeft zoveel in een baan om zijn auteurspersoon gebracht dat men hem zelf niet langer ziet. Wil men hem kennen, dan wordt het zoeken. Aan de andere kant: het is zijn magneet die alles bij elkander trok. Elk stukje om hem heen, zegt iets over hem.
Dat is al zo in zijn debuut, De psychologie van de zwavel. Ik meen dat hij beslist ook zelf op zoek is in de soep van hoog en laag, naar dingen die hem zeggen wie hij is. Dat lijkt mij een methode die men slechts aanbevelen kan. Zodat ik toch nog zeggen kan: ‘Geachte Atte Jongstra, op deze manier, zoals u werkt, hoeft u geen debutant te blijven. Ik wens u veel herkenning in de wolken om u heen.’