Eens, heel lang geleden nu, het was in het najaar van 1967, zat ik op een avond laat in het café van Jans de Kraai aan de Buureweg te Zandvoort. Ik was tweeëntwintig en al een eind op weg om heel beroemd te worden. Ik had dat jaar twee boeken gepubliceerd. Een verhalenbundel en een roman, maar liefst. Eén van mijn verhalen zou worden verfilmd en ik werd gevraagd voor interviews. Het was eigenlijk een benijdenswaardig debuut, zoals tegenwoordig alleen nog aan jonge schrijfsters ten deel valt. Twee boeken in één jaar en het ging me eigenlijk nog niet hard genoeg. Ik was àl tweeëntwintig. Ik had een goudader aangeboord en niets of niemand kon mijn pad naar faam nog kruisen. Ik was in oorlog met de wereld en de wereld stond op achterstand. Zou ik de Nobelprijs weigeren?
Het besef dat alles voor niets is breekt voor het eerst op papier uiteen in hoofdstuk vier van mijn novelle De langste adem (1993): ‘Ik staar in een afgrond van tijd die ik met woorden moet zien te vullen. Woorden, woorden, woorden. Maar meer nog dan dat. Woorden die zinnen vormen en verbanden leggen. Een vangnet weven. Zinnen die een verhaal vertellen: het verhaal van mijn leven. Maar waarom in die niet-aflatende zenuwenoorlog tegen het falen, de pen maar blijven opnemen om iets te maken van literaire waarde, als het toch allemaal voor niets is? Waarom maar doorbeitelen aan een beeld dat niemand wil zien? Waarom verhalen schrijven die niemand wil lezen? Waarom doorgaan? Waarom trachten de langste adem te hebben in een vacuüm? Waarom niet alles loslaten, het de rug toekeren en weglopen?’
Iedere echte schrijver behoort de grootste schrijver van de hele wereld te zijn, anders moet hij stoppen.
Het verhaal over Lotte Harmse begint zo: ‘Dit is een geboden verhaal, want het hoort bij mijn leven, zoals mijn dagdromen en mijn nachtmerries, mijn vallen en mijn opstaan, mijn leugens en mijn bedrog. De meeste schrijvers houden dit soort verhalen achter. Als hun vuile was. Dat zij stelen uit winkels, schrijven zij nooit op en geen lezer mag weten dat zij in videotheken gewoon gemiddelde huurders zijn van pornofilms. Hun schaamte wordt verheven tot trots en hun wankelmoedigheid tot moed. De meeste schrijvers zijn te laf voor woorden.’