| |
| |
| |
Bridget O'Connor
Botten
Ierland = 0,787564
vertaling: dirk-jan arensman
Als er al zoiets bestaat als een typisch Iers verhaal, dan is het nog maar de vraag of ‘Bones’ van Bridget O'Connor er een is. Sterker, strikt genomen is O'Connor niet eens Iers, merkte ik toen ik halverwege deze vertaling las dat ze in Londen werd geboren. Het is daarom maar goed dat zij werd opgenomen in The Picador Book of Contemporary Irish Fiction. Toch nog een alibi voor een jonge schrijfster die in Nederland nog vrijwel onbekend is. Ten onrechte, zoals uit ‘Bones’ blijkt. Een verhaal dat in taal en beelden de paniek oproept van een man die niet kan ontsnappen aan zijn eigen huwelijksaanzoek, de druk van twee families en de onverdraaglijke gedachte aan een gezwel zo groot als twee zakken suiker.
Het ziekenhuis had ze bang gemaakt. Daarom deden ze het. Ze pakten flink uit: familieleden uit Amerika, een open wagen, een kerkdienst met witte jurk, met witte uitnodigingen, een zangeres (haar zuster). Simone had het allemaal geregeld, op één elleboog (een portofoon, een notitieblok) tijdens haar herstel. Hij hoefde niets te regelen. Hij hoefde alleen maar op te komen dagen. Hij dacht echt dat er iemand anders voor hem zou zijn. Dat Donna uit de gemeente op zou staan, en om hem zou schreeuwen. Aan het altaar dacht hij, als een klein kind: wegrennen, ik kan nog steeds wegrennen. Zijn hart zweette alleen al van het vasthouden van haar hand.
De behandelend arts zei: ‘Rustig maar, allebei.’
Simone had geluk. Ze hadden geluk. Iedereen zei dat ze geluk hadden: er waren wat complicaties maar het gezwel was goedaardig. Het voornaamste was dat het gezwel goedaardig was. Waarom? Hoe was het daar gekomen, waarom? De behandelend arts deed het röntgenscherm aan. Niemand weet waarom; soms vinden cellen gewoon een plek om te groeien. Hij tikte met zijn pen tegen de wolk, klakte met zijn tong. Wat een
| |
| |
schoonheid. Hij zei: ‘Rustig maar, allebei, laten we het in proporties zien.’ Hij pulkte aan zijn nagel. ‘Zie het als een reusachtige cocon van een nachtvlinder.’ Simone werd hysterisch. Dat was de tweede klap. Euan keek naar haar, en zag haar door het lint gaan. Hij wist toen niet dat het voorbij was, maar het was wel zo. Gewicht viel van haar af. Eerst zwol haar huid op, daarna ging het helemaal tot op het bot.
Ze voerden de operatie uit.
Ze noemden het een ‘ingreep’. Na de ingreep, nadat ze het allemaal hadden weggesneden, haastte hij zich naar het ziekenhuis. Hij ramde op zijn claxon in files, de voorkant van zijn hersens hield ermee op. Gebogen over het stuur, begonnen zijn lippen op en neer te gaan: 't wordt gauw weer normaal, 't wordt gauw weer normaal. Hij keek in de spiegel en zag dat zijn ogen zich snel terugtrekkende... stippen waren. Hij raasde de hoofdweg op, het achterste deel van zijn hersens gierde. Hij kwam bij het ziekenhuis. Overal - rood. Zijn familie, haar familie, ze moesten hem dwingen om op bezoek te komen daarna. Maar hij bezocht haar in dromen. Dezelfde droom: oorlogsslachtoffers, een soort ophoping, lapjespoppen op brancards, overal bloed. Hij had nooit tegen de aanblik gekund, de tin-/roestachtige geur, van bloed. Erdoorheen, op de een of andere manier, en een lift in, hoe verder hij ging, hoe stiller en donkerder het werd, zijn voetstappen bonkten, hij hield het boeketje bloemen ondersteboven, hij trok de bloemblaadjes eraf, verscheurde de stelen. De schok van zijn moeder werd steeds herhaald op de intercom: ‘... ze voelt zich helemaal leeg vanbinnen, leeg vanbinnen...’ Hij volgde de pijlen en vond haar, op een overvolle afdeling. Hij kon niet geloven dat het iemand was die hij kende; ze zat vol bedrading, net een versterker. Haar ogen zaten stijf dicht, haar onderlip zat onder de tandafdrukken. Hij zag haar leeg; doods. Hij dacht dat hij een stoel moest zoeken, haar hand vast moest houden, maar hij kon haar niet aanraken. Hij liet de bloemen vallen, rende naar de gang, met een hand tegen de koude muur, en kotste zich leeg.
Hij begon erover te praten in het café. ‘Het woog vier pond, dat is twee zakken suiker, dat is een groot ding.’ Hij maakte een gebaar alsof hij aan het liegen was over een vis. ‘Achter haar eierstokken, achter haar eierstokken. Als je dat litteken ziet, zou je denken dat ze door een haai te grazen is genomen.’ Hij keek van zijn pils naar zijn borrel, koos. Uren. Toen, in Franks ogen: ‘De hechtingen waren ontstoken. Er zaten slangen in haar.’
| |
| |
‘Getverdemme,’ zei Frank, terwijl hij deed of hij kotste, ‘leeggesneden.’
Ze was zo bang dat haar lippen trilden. Ze zei: ‘Moet je zien!’ Ze had hem moeten waarschuwen, ze tilde het ziekenhuishemd op, ‘Moet je zien wat ze met me gedaan hebben, Euan.’ Het was zo walgelijk dat hij haar een aanzoek deed. Ze klampte zich vast aan zijn hand, één en al knokkels, bot.
Ze zei: ‘O, Euan, kom dichterbij.’ Hij boog zijn oor naar haar mond, de gevoelige haartjes waren daar met ijs bedekt, ‘Je valt toch nog op me, Euan, je laat me niet in de steek, hè, Euan?’ Ze huilde zoals hij nog nooit iemand had zien huilen. Om haar op te laten houden, om daar weg te komen, zei hij: ‘Gekkie, we gaan toch trouwen? Gekkie. Ik wil niemand anders, Simone. Ik wil alleen jou.’ Maar dat was niet meer waar. Hij keek naar haar kadaverachtige gezicht op de opgeschudde kussens. Hij rook haar warme ingewanden door het litteken heen.
Hij belde Donna vanuit het café.
Waarom haar? Hij wist het niet. Hij kende haar nauwelijks. Maar ze viel wel op 'm, dat was duidelijk. Hij had de vaart erin, bezatte zich flink. Zij reed hem naar huis.
Waarom haar? Het was duidelijk. Ze stond binnen een uur voor het café, klom uit haar Mini in de lawaaiige regen, de regen kletterde op haar mouwloze jack en haar te strakke spijkerbroek, haar losse permanent, de glimlach die ze hem gaf vol kuiltjes, mooie tanden. Hij maakte zichzelf wijs dat hij alleen maar met een meisje wilde praten. Hij kon niet praten met zijn maten. Hij kon niet praten met maten. Hij wilde alleen maar met haar praten. Hij vertelde zichzelf nooit de waarheid. Soms gingen ze met z'n allen - zijn vrienden, die van Simone - bowlen: Donna, Terry, Sandra, Dave, Tina, Frank, Simone. Donna was een vriendin van een vriend van Simone. Grappig, ze deed gek, met haar plompe romp, plompe romp, die woorden zijn voor haar gemaakt. Dan hield ze de bal vast alsof die haar naar beneden zou trekken, met haar hoofd ondersteboven tussen haar benen. Toen ze hoorde dat hij aan de lijn was, giechelde ze. Ze giechelde altijd om al zijn grappen, dat deed hem goed. Ze giechelde zelfs als hij geen grappen maakte. Hij had de vaart erin. Een nep tapasbar, nep Spaanse obers schreeuwden naar hen. Hij dronk iets sterks. Zij zou voor hem zorgen, hem naar huis rijden, drink maar. Ze zei: ‘Ach, arme schat.’ Ze was verdomde goed. Hij voelde hoe goed ze was. Hij zei dat ze naar de dokter moest. Hij beloofde dingen. Hij vertelde haar roze glimmende gezicht over het gezwel achter Simones eierstokken. Simones controle- | |
| |
bezoek aan de dokter, het inwendig onderzoek (hij keek naar haar om te zien hoe ze op dat woord reageerde), inwendig onderzoek. Ze pakte zijn hand. Hij voelde tranen. Hij liet zich gaan, voelde hoe hij totaal instortte. In de Mini, op weg naar de flat, zei hij: ‘Het gewicht viel van haar af.’ Op weg de trap
op draaide hij zich om, en omhelsde haar hoofd. Hij zei in haar springerige haar: ‘Het is raar, maar ik kan geen eieren eten.’ De bovenkant van zijn hoofd draaide rond. Hij zei: ‘Verveel ik je?’ In de flat viel hij achterover op het bed, dreef. Zij dreef naast hem. Hij hoorde hoe ze zich uit haar kleren worstelde. Van ver weg hoorde hij haar zeggen: ‘Euan, zorg dat ik niet met mijn contactlenzen in ga slapen.’ Hij zei: ‘Het woog vier pond, niet te geloven toch... godverdomme vier pond. Ik weet het niet... weet niet... hebben ze het gewogen of... geschat?’
Hij begon te drinken. Hij had al eerder gedronken, maar nu had hij het nodig. Hij liet 's morgens zijn gezicht zien op zijn werk, de meubelzaak, hij had er daar heel wat dienstjaren op zitten, sloeg zich erdoorheen, delegeerde verantwoordelijkheden (liet zijn assistenten de vloeren doen, afstoffen), en maakte dan dat hij wegkwam naar een oude-mannencafé dat hij had gevonden, waar hij niemand kende, en dat nog steeds in orde was na het vijfde glas, zo extreem mooi na het zesde: bedaard barpersoneel; een beetje stilleven aan de bar. Een golf vervagend roze linoleum. Dagen, weken, maanden, en ze begroetten hem nog steeds niet, nog geen knikje. Geweldig. Hij dronk serieus en langzaam, visogig rustig, rustig met zijn biertje. Hij dronk daar of lag in bed tijdens haar herstel, met zijn handen om zijn lul als troost of dubbel bedrog, met Donna onder zijn arm, hij zou hun mooie, schitterende leven leven.
Hij zou haar over Bolton Road zien schrijden. Hij zou naar haar kijken in haar grote-meisjesblouse, het blauw-wit zoog al het licht op. Haar sjieke zwarte dot, haar bankblouse en haar bankkoffertje, hij kneep zijn ogen samen om vanaf de ingang van de winkel te kijken naar het naambordje dat heen en weer ging op haar borst: Simone. Een prachtige, buitenlands-klinkende naam. Simone. Hij rolde hem de hele dag rond in zijn mond.
Simone en Euan, Euan en Simone: dubbel inkomen, geen kinderen, twee auto's (een jongensracewagen en iets zonder dak), hometrainers, twee dezelfde mountainbikes, een Eeuwig Durende Jaarplanner boven de koelkast; een sleepnet van magnetische pijlen over de drie jaar van een echte liefde. Hij kreeg een brok in zijn keel. Het leven was zo mooi.
| |
| |
Hij zag haar... Haar donkergrijze schaduw deelde auto's in tweeën. Ze ontmoetten elkaar. Zij wandelde naar binnen op zoek naar een ledikant. Hij verveelde zich, vulde bestelformulieren in, sabbelde op zijn overhemd. Hij keek op en daar stond ze. Simone.
Zij nam hem op, ramde hem in model, stroomlijnde zijn gozerachtigheid, maakte hem scherp en slank en netjes. Zij praatte - ‘richting’, ‘ouder worden’; haar Zeven-Jarenplannen. Ze maakte grafieken van hun toekomst: punten in viltstift; haar dikke witte nagels tikten rijen rekeningen in. Deze flat: het huis daarna. Hij was zo verdomde gelukkig dat de winkel een pretje was. Mensen kwamen er graag. De koffie pruttelde de hele dag, gebakjes in de magnetron, een beetje panfluitmuzak, niet te veel panfluitrotzooi. De bazen vonden het allemaal prachtig. Ze wisten niet wat het was, maar het werkte. Hij lachte de rijke, makkelijke lach van een gelukkig man. Hun wang-aan-wang straalde de hele dag van zijn bureau.
Nu was dat allemaal kapot als een bord, zo verdomde braaf.
Zijn kleur veranderde. Als Simone het niet zag, dan zij wel. Zijn huid veranderde van zonnebankbruin in beige in geel in het bleekste blauw. Simones moeder kwam in de flat wonen, toen nog zijn flat. Hij boog zich over de televisie. Zijn ogen gleden weg voor de hunne. De hele dag kookten ze en stouwden ze de vriezer vol, renden naar het ziekenhuis met hun kleine verleidingen verpakt als cadeautjes in zilverpapier. Ze dwongen hem de auto in, dwongen hem over Simone heen te staan, maanden hem tot babbelen. Kerstmis kwam eraan. Kerstmis ging voorbij. Simone bleef in het ziekenhuis, één maand, twee. Ze had nog steeds engelenhaar aan haar slangen hangen. Haar ogen staken enorm en zwart af tegen de kussens. Hij hoorde Franks stem lachen, hij beurde haar op: ‘... net pisgaten in de sneeuw, meid, eet op, kom op...’ Hij zette zich schrap en stapte naar binnen. Hij had het niet over de bruiloft, de datum, hij probeerde een manier te vinden om het in te trekken, het datumloos te houden, zich er met een geintje van af te maken. Simone keek naar hem op. Ze keek hem aan. Toen hij van de afdeling liep hoorde hij haar huilen tot aan de lift.
Terug van een natte lunch, straalbezopen. Hij was zo makkelijk in de omgang, lachte het personeel. Ze wisten het toch allemaal, Simone dit, Simone dat, elke hechting. De eerste keer was het nog grappig. Grappige Euan. Hij stootte een plankenunit om bij het nadoen van een plant. De assistente van zijn assistente, de lieftallige Jenny, erg jong, bazig, daar hield hij wel van, daar hield hij zelfs heel veel van, liep haastig naar hem
| |
| |
toe. ‘Euan? O, Euan toch, ga naar huis.’ Hij snikte: ‘Weet je wat ze in Weetabix stoppen, verdomme, Riboflavin, Thia... Thiamin, versterkt...’ Hij struikelde over een bedlampje, trok de machinaal-kanten sprei tegelijk met zijn das los, en begroef zich in het ‘star action’-bed met vier poten. Hij boerde duidelijke bellen: whisky, gember, bier... gin. Hij hoorde iemand, Gary, grinniken. Hij zou Gary nog wel krijgen. Hij zou hem verdomme, de zak... De lieftallige Jenny tikte op zijn schouder. Hij tilde een ooglid op, haar schone ogen, het was dringend dat hij haar zou zeggen: naar de Dokter. Hij zei: ‘Naar...’ en viel flauw.
‘Euan, kom hier.’ Haar moeder snikte. Haar moeder stortte in, pakte hem bij z'n schouder, schudde, ‘Zorg dat ze eet, Euan, zorg ervoor.’ Haar hele familie verdacht hem ervan, dat wist hij, dat het door hem kwam dat het groeide. Hij knikte. Nu verdacht hij zichzelf. Zijn moeder keek naar hem. Toen ze de flessen onder zijn bed vond, sloeg ze hem in zijn gezicht. Hij liet haar slaan en schelden, namen uit zijn verleden naar zijn hoofd slingeren... wat hij Sandy had aangedaan, Rose, Nicole, namen waarvan hij niet wist dat ze ze kende. Ze kende die van Donna niet. Hij wilde dat ze die van Donna kende. Hij zou het haar vertellen, zodat ze het voor hem kapot kon maken. ‘Ik ken jou,’ siste ze, ‘je bent net als je vader, zwak. Je blijft bij dat meisje, dus help dan...’
Wat was er van hem over?
Wat was er van hem over, vermorzeld onder haar wil. De families spanden samen, gingen met hem rond de tafel zitten, kregen een gastenlijst los, een datum in juni. Toen ging iedereen weg. Hij lag op de bank. Het antwoordapparaat wemelde van de instructies, het stof viel zwaar op de hometrainer, op de mountainbikes in de hal, op de lege ontbijttafel.
Simone begon te eten. De slangen werden weggehaald, het infuus. Ze was zo gelukkig door de bruiloft, ze zei tegen iedereen dat ze zo gelukkig was. Ze begon te eten. Hij kon niet eten. Hij keek naar zijn eigen pens, die waterzak die over zijn spijkerbroek hing. Hij hoorde hem gorgelen. Het idee om iets gekookts te ontdooien, hij kon het niet... dingen lagen te rotten in de koelkast, hij walgde van kleuren, bedorven: rood, geel, groenten. Hij ging eerst uit gewoonte naar de supermarkt, toen helemaal niet meer. Hij las de lijst met toevoegingen, conserveringsmiddelen op de pakken, gif. Hij duwde zijn lege winkelwagentje door de brede paden, het felle witte licht drukte op het tere deel van zijn kruin. Hij wilde eruit, rennen. Maar hij voelde zich zo zwak.
| |
| |
Het ziekenhuis uit met nieuwjaar: eruit gereden, Simone, ze praatte ononderbroken, zwaaide met haar beenderige armen en beenderige benen. Nu zagen ze er allebei erg ziek uit; hij van rug tot buik, met rode ogen, en zij zo dun en geel dat hij haar op had kunnen tillen en kilometers ver had kunnen dragen. Als hij het had kunnen verdragen haar aan te raken; wat hij niet kon. Simone leek hem niet te zien, hoe hij eruitzag, dat hij haar niet aanraakte. Ze kon zichzelf niet zien. Haar nieuwe vorm beviel haar, hij kon het niet geloven, hij kon het niet. Ze stond naast hem op, kaarsrecht. Op het feestje, het Welkom-Thuis-Simone-feestje, praatte ze over de bruiloft. Ze ging maar door: familieleden uit Amerika, een open wagen, een kerkdienst met witte jurk, gegraveerde uitnodigingen... Haar taartvorkje zwaaide door de lucht. Toen het laatste familielid wegging, was ze nog steeds aan het praten; de muiltjes van de bruidsmeisjes, balletschoentjes, wat vond hij? Hij werd zo bezopen van de champagne dat hij niet kon denken; hij ging zo van zijn stokje, opgerold, op de bank. 's Morgens lachte ze hem uit, om zijn ‘feesten’; hij kon zijn nek niet bewegen. Ze was aan het inpakken om naar Kent te gaan, weet je nog wel? Om te herstellen? Ze konden toch niet met elkaar naar bed, met haar ontstoken hechtingen, ze zouden niet bij elkaar kunnen liggen, het doen. Dan kon ze net zo goed verzorgd worden. Ze lachte - vet gemest worden. Een ideetje van haar zuster, Annie. Hij was zo blij dat het niet zijn idee was, dan kon hij haar in de ogen kijken. Hij kon haar niet in de ogen kijken. Ze ging door. Ze pakte kleren in de koffer. Ze was één en al botten. Om weer sterk te worden. Tegen de bruiloft zou ze weer helemaal de oude zijn, ze konden het allemaal
bewaren (ze gaf hem een kneepje) voor de huwelijksnacht. Ze zou bij Annie en Mike logeren, een droombruiloft plannen, een portofoon meenemen, bellen, schrijven.... schetsen sturen van haar bruidsjurk, die van de bruidsmeisjes. De tijd zou verstrijken. Weer normaal worden. Weer. Bij het station kuste ze hem, likte de binnenkant van zijn mond. Zijn knieholtes begaven het. Hij zette haar op de trein, keek hoe de achterkant zich terugtrok in een strakke gele ruimte. Even flink lang zitten. Een slokje.
Toen, Donna's mooie biggengezicht dat naar hem knipoogde in het café, toen in haar auto, toen in zijn flat. Voelen hoe haar gekakel brak op zijn voorhoofd. Haar roze kauwgumtong piepte. Haar hele lichaam voelen, haar plompe, botloze, zachte, naar bloemen ruikende huid aaien, vasthouden, toch te dronken; maar vasthouden, steeds weer stomver- | |
| |
baasd, de diepe, zachte, diepvallende troost van haar met kussens bedekte huid.
Tromgeroffel voor hem op de tafels. Vrijdagavonden net als in de goeie ouwe tijd, voor Simone, met Frank en zijn vrienden. Hij zou eerst naar hun stamkroeg gaan. Ze zouden voor hem met hun glazen op de tafel trommelen. Het aftellen. De bruiloft dit, de bruiloft dat. Ze zouden gillen: ‘De yuppies komen thuis!’ Met glimmende, opgerolde gezichten. Ze dronken op de ‘knoop’, de ‘trouwring’ op ‘jongens bovenop’. Daar lachten ze allemaal om, ze wisten allemaal dat Simone de baas was. Maar ze lieten hem er niet over praten, over het gezwel, die grap verveelde hun. Het was allemaal net een grap. Hou je jongheer omhoog. Moet je kijken hoe hij zich al laat verslonzen, kikkernek. Frank klokte met zijn verdwijnende kin, en zei: ‘Je hebt geen idee wat een geluk je hebt, Euan. De lieftallige Simone. Je zit geramd!’ Hij voelde zijn keel dichtklappen. De woorden zaten erin gevangen; ‘Ik kan haar niet aanraken, ik kan er niet tegen...’ De drank verdronk ze.
Hij zou zijn gouden pilsje in één teug leegdrinken, bevangen door, bevangen door zijn grote, opzwellende liefde voor Simone. Simone! Voor de currytent omhelsden zijn maten hem, grepen zich aan hem vast, sloegen hem op zijn rug. Hun zweet-natte, druipende wangen. Tijd om naar huis te gaan. Hij zou nu thuis moeten zijn. Buiten, midden op de weg een taxi aanhouden, vurig vloeken terwijl ze hard voorbijrijden, zichzelf legen als een machinegeweer in iemands tuin, op hun doodsbange rozenstruiken, dat zal ze leren. Woei! Pang! Zijn stemming sloeg om. Hij was zo verdomde gelukkig. Zichzelf ontnuchteren voor zijn deur, giechelen, regelrecht op de bank vallen. ‘Ik ben te dro-onken om je aan te raken, mijn liefste, mijn liefste...’ Simone was er niet eens. Ha, ha, wat een grap. Een man komt thuis... Hij vergat het steeds, Kent, bij Annie, stof. Hij slikte de opluchting in. Boodschappen op het antwoordapparaat. Van Donna: ‘Hoe is het met je, Huey? Bel me.’ Hij kromp ineen. Van Simone. Haar stem was sterk en groot, ze stuurde kusjes. Ze zei: ‘Lieveling, nog maar een weekje.’ Kusjes. Ze blies ze door de lijn. Hij knuffelde zijn hoofd met een kussen.
En gedroomd volgde hij pijlen. Hij stond achter dik glas in een operatie-arena, een zwetende dokter, een zwetende verpleegster. Donna zat in het publiek. Onder de draaiende schijf van haar hoed sprong ze op. Hij was aan het vrijen met Simone. Hij bewoog zich op haar, in haar. Hij
| |
| |
hoorde - springen, maar hij kon niet stoppen, verdwaalde. Hij begon op het glas te slaan. Hij schreeuwde, klom weer tegen de muren op. Simone stond voor hem. Ze deed haar ribbenkast open als een overhemd en gooide mes na mes...
Tegen de tijd dat hij zijn vrijgezellenavond had, zat hij zo in de olie dat hij zich zo door een duizeling heen kon drinken. Zag het gezwel toen niet. Met een rij drankjes voor zich, en nog meer op de bar, zijn maten deden overal een tic in. Toen was het alles wat hij zag. Het strippagram deed haar werk - gaf een moppie weg. Zijn maten gingen in een cirkel om hen heen staan, en schreeuwden. Ze maakte haar bh los, haar borsten vielen eruit. Onder de lampen van de club had haar huid de glinstering van reuzel. Hij concentreerde zijn blik op haar maag, haar verstopte navel. Hij dacht: daarin, vier pond, dat zijn mijn twee handen samen.
Alles brak, viel uit elkaar.
Treinreizen op zondag na zondag bij Annie en Mike. Op de laatste zondag zei hij tegen zichzelf: stap uit de trein... stap uit de trein. Hij was bleek-blauw en dronk die ochtend niet, zodat zijn adem zoet zou zijn. Alleen Simone trapte erin. Annie zag het, Mike zag het, hoever hij heen was. Het licht stak als een mes in zijn ogen, hij aarzelde even, groggy, knaagde toen het chipsgruis op - een doos chique taartjes, snoep voor de kinderen, zo veel cadeautjes. Hij liep naar ze toe door rook, vage contouren, een tv-verlichte kamer. Simone zei: ‘Au, Mike, stop, het doet pijn.’ Mike lachte, ‘Nou, hij kan het echt niet - Richard Gere kan niet zoenen.’ Ze lachten allemaal. De kinderen graaiden in het snoep. Hij raakte Simone aan op haar wang, vermengde de aanraking met zijn gaan zitten op het korrelige tapijt, om het er een dagje van te nemen.
Hij keek hoe Richard Gere zoende bij het terugspoelen.
Hoe ze ademde. Haar hand op zijn hoofd speelde met zijn krullen, zijn hele huid kroop onder haar aanraking, zijn hele huid kroop. Hij voelde druppels... één druppel, twee... lopen onder zijn armen. In het blauwe schijnsel van de tv stond het zweet op zijn gezicht als regen. En daar was ze. Daar - het beeld van haar voormalige, geweldige figuur op het televisiescherm: het heen en weer gaan van haar grote bos zwarte haar, haar glimmende bankblouse. Hij zag auto's om haar heen draaien. In het roestvrije staal van hun stralen, zag hij hun leven samen in een schijnsel achter haar. Hun leven samen als een zilver schijnsel vóór haar: alles, weg.
| |
| |
‘Allemaal omdraaien en zwaaien naar Simone.’ Camera's flitsten. Een witte schaduw, zo wit als botten, het druipen van bloemen, haar grote, zwarte haar omgeven door kant. Het orgel piepte. De priester meanderde door de dienst heen. Toen was het gebeurd. Ze stonden buiten in het voorbijschietende licht voor foto's: luchtkussen voor haar, voor hem bitter smakende, gepoederde kussen. Hij nam pose na pose met haar aan. Euan en Simone. Simone en Euan. Vanbinnen was hij verkreukeld. Hij kon het niet geloven, hij kon het nog steeds niet... Simone pakte zijn hand. Hij ademde snel, snel, maar ze hoorde het. Ze drukte haar lippen tegen zijn oor. Hij kon zich niet bewegen. Hij hoorde haar glimlachen, haar fluisteren: ‘O, Euan, liefste, straks.’ |
|