| |
| |
| |
A.L. Kennedy
Als een stad in zee
vertaling: dirk-jan arensman
‘Daar gaat het niet om... Er zat een duif in de metro.’
‘Maar wat gebeurde er? Er zitten altijd overal duiven. Wat zei hij tegen je?’
‘Bijna niks, hij sprak nauwelijks. Ik bedoel, dit was een duif ín de metro... hij liep rond op de Circle Line, net een klein dronken mannetje in een grijs vest. Hij waggelde het gangpad op en neer.’
‘Oké, vertel maar over die duif.’
‘Hij zat op de Circle Line, en liep op en neer.’
‘En?’
‘Dat is het eigenlijk, ik dacht gewoon dat het het vermelden waard was. Verder probeerde iedereen hem te negeren, alsof hij écht een klein dronken mannetje in een vest was, weet je wel?’
‘Mm. Wat zei hij?’
‘Niet iets waar ik m'n vinger op kon leggen, maar ik wist wat hij bedoelde.’
‘En dat was?’
‘Of jij op mijn moeder leek en of we nog neukten.’
Even trok een lichte trilling van droefheid om haar mond en daarna gaf ze hem de blik die betekende dat hij zich nader zou moeten verklaren. Hij wilde niet recht in haar gezicht alle gore details opsommen, voor haar onverdraaglijk geduldige ogen, dus ging hij naast haar op de bank zitten.
Een kamer met drie banken, er was iets overdrevens aan, aan al de meubels die ze bezat, maar aan de andere kant verzwolg alle ruimte die ze hier had hele dressoirs alsof het biscuitjes waren. Ze konden hier meerdere piano's kwijt, geen enkel probleem. Terwijl hij zich naast haar liet neerzakken, dacht hij aan piano's en gaf haar de keuze om naar de andere twee banken te kijken of opzij naar hem. Hij zou zich concentreren op het raam.
| |
| |
‘Nou, ga verder.’
Ze tikte op de rug van haar hand en hij leunde een beetje naar haar toe, ving de geur van haar haar op toen hij zijn arm onder de hare liet glijden. Ze had heel dunne armen - elke arm op zich al genoeg om je hart te breken.
‘Hij had het over niets in het bijzonder en toen zaagde hij me een tijdje door over wat ik doe en hoe we elkaar hebben ontmoet en of ik wist van je familie - dat soort dingen.’
‘En wat zei je tegen hem?’
‘Wat ik altijd tegen ze zeg - dat de meeste dingen me niets aangaan, maar dat als je ze eenmaal aan me hebt verteld, dat ze dan verder niemand anders wat aangaan, dus...’
Hij kon haar horen fronsen.
‘Maar ik bracht het allemaal heel beleefd en ik bleef glimlachen.’
‘O jee, Sam.’
‘Wat bedoel je: “O jee, Sam”?’
‘Je hebt een bepaalde manier van glimlachen die er eerder hongerig dan blij uitziet.’
‘Nou, dat is gewoon hoe ik ben, toch? Eerder hongerig dan blij, zo ben ik. Ik zou me anders niet op mijn gemak voelen. Maar waar hij vooral in geïnteresseerd was, had daar eigenlijk helemaal niets mee te maken. Het komt altijd weer neer op hoeveel jaar ouder jij bent dan ik en hoe verschillend we zijn. Het Rare Paar - dat het toch zo opmerkelijk is dat we bij elkaar weten te blijven terwijl er vijftien of twintig jaar tussen ons zit.’
‘Eerder dertig jaar.’
‘Ja, dat zei ik ook en hij gaf me zo'n ouderwetse blik die je je vast nog wel herinnert van toen je jong was. Iedereen weet dat het bijna dertig jaar is, maar hij wilde de indruk wekken dat hij het niet geloofde tot hij het rechtstreeks van een van ons had gehoord. Als je wat meer deze kant op schuift, kan je zo bij nummer 35 naar binnen kijken - ze hebben het licht aangedaan. Meneer nummer 35 is bezig aan zijn eerste whisky-soda. Klok-klok-klok - Goedenavond, wereld. Hij moet wel een verschrikkelijk zwaar leven hebben. Wat doet hij eigenlijk?’
Ze kwam dicht tegen zijn heup aan zitten.
‘Geld verdienen.’
‘Ja, natuurlijk, anders zou hij hier niet wonen, maar wat doet hij precies?’
| |
| |
‘Geen idee. Maar daar gaat zijn tweede whisky. Moet je kijken hoe hij loopt.’
‘Petje af voor je uitmuntende inzicht in de motoriek.’
Hij streek een plukje haar glad achter haar oor en kuste de naakte wang eronder.
‘Hoe gaat het dan met Mams?’
‘Met Mams gaat het prima. En met Paps?’
‘Geen klachten, niet echt. Het spijt me dat ik vanmiddag wegrende, maar ik moest even op mezelf zijn. Soms kan ik beter even naar buiten gaan dan binnenblijven.’
‘Net als een wind.’
‘Als je er per se romantisch over moet doen, zoiets, ja.’ Hij probeerde even hoe het klonk. ‘Ik herinner me dat Helen een keer tegen me zei dat ik net een wind was. Ik herinnerde haar er natuurlijk aan dat zij degene was die lichter was dan lucht. Ja, dat lijkt me prima.’
‘Misschien kan je het voorstellen als titel voor het programma.’
‘Dat zal ik doen - Helen Carlisle - Als de wind. Als een wind - Helen Carlisle. Of misschien kunnen we het veranderen in Als indigestie. We willen niemand voor het hoofd stoten. Wat vind jij?’
‘De dansende ouwe scheet zou beter zijn.’
‘Perfect. Laten we het er niet meer over hebben. Het irriteert me, ze irriteren me. Laten we een tukje doen.’
‘Ik heb geen slaap.’
‘Dan ga ik dit en dit doen en mijn eigen dutje doen, hierzo.’ Hij rekte zich uit waarbij zijn achterhoofd precies rustte tussen de welvingen van haar dijen, goed ondersteund, en hij nestelde zijn gezicht tegen haar buik. ‘Mm, ruikt naar appeltaart en rozen, Mams.’
‘Niet naar sardientjes op toast, Paps?’
‘O, je bent me er eentje. Maar toch, het heeft geen zin om niet iedere bank volledig te benutten. Maak me maar wakker als het etenstijd is.’
Hij dacht niet aan de ploeg tot ze er de volgende morgen alweer waren. Toen hij door het keukenraam naar beneden keek, was een man in een windjack een lichtgrijs statief in het glibberige gras aan het slaan. Daar zouden klachten over komen van het Tuincomité: ‘Het is ten strengste verboden gebruik te maken van statieven of andere fotografische ondersteuningen die de gazons of andere ondergronden beschadigen.’ Niet dat
| |
| |
het Hof er niet evengoed van zou smullen. In het district had al in geen maanden een fatsoenlijk interview plaatsgevonden - zelfs niets vaag exotisch om voor kennisgeving aan te nemen, geen parlementair liefdesnestje, geen filmploeg, zelfs geen bom.
Beneden op het gazon was het statief zich aan het misdragen. Het vastzetten van de ene poot leek automatisch de andere twee los te maken, en Windjack gaf uiteindelijk de strijd op en begon een donkergroen spoor over de mistige bodem te schoffelen, met een doosachtige camera geklemd tussen zijn oor en zijn schouder. De geluidsman was een sigaret de stoffige regen in aan het roken. Er gebeurde nog niet veel bijzonders.
Sam tikte tegen het raam terwijl hij de fluitketel vulde en glimlachte toen Windjack naar boven zwaaide. De geluidsman leek geluiden nooit te horen - tenzij hij ze ergens voor nodig had.
Helen was een tijdschrift aan het lezen toen hij binnenkwam om haar wakker te maken. Niemand realiseerde zich hoe vermoeiend dit allemaal voor haar was. Ze zei het niet tegen hen en zij hadden het benul niet om het te raden, want ze kon het doen voorkomen alsof elke activiteit geen enkele moeite kostte. Ze was geboren om zo te zijn - zonder zichtbare moeite. Wat niet betekende dat ze niet werkte, niet betekende dat hij het verschil niet elke avond in haar spieren had gevoeld sinds dit was begonnen. Soms trilde ze, gevangen in een onophoudelijk ritme, geen gelegenheid om iets anders te zijn dan zichtbaar slap.
Misschien mocht hij Twyford, de regisseur, gewoon niet. Misschien was het alleen maar antipathie die hem deed denken dat de uiteindelijke bedoeling van de hele excercitie was om Helen net een beetje sneller op weg te helpen. De laatste documentaire zou gemaakt worden, de oude danseres in haar keuken, terwijl ze een tijdschrift kocht, nostalgisch ijsbeerde op een gebarsten vloer in een of andere van God verlaten gang en dan kon ze netjes doodgaan, voldoende vereeuwigd. Ze waren haar gedenksteen om haar heen aan het uithakken, kleine voorvallen al tot mythes aan het omvormen. Sam had Twyford - de befaamde Ben Twyford - gisteren geobserveerd, hoe hij was verzonken in nadenkende stilte, met twinkelende ogen, terwijl Helen sardientjes uit blik op Rudolfs schoteltje prakte. De kat was zo verstandig geweest om het hele ontroerende schouwspel te boycotten en de kamer dook regelrecht af op een soort van schubbige grafspreuk, Twyford kauwde op zijn lip, zijn ogen rolden in hun kassen vanwege een moment van seniele genegenheid voor een
| |
| |
mogelijk denkbeeldige katachtige. Hij had sardine-ogen.
Sam trok voorzichtig het rolgordijn omhoog en liet het gras en de narcissen naar binnen.
‘Goedemorgen, Mams. Ik dacht al dat je een beetje uitsliep.’ ‘Ik kon niet slapen, Paps. Het is al die opwinding van het filmen. De laatste kans om in het voetlicht te staan.’
‘O, wat ben je toch een grappenmaker, Mams. Je weet best dat je eraan gewend bent, foei.’
‘Niet meer.’
Hij voelde het dikke tapijt geluiddempend onder zich toen hij naar het bed liep. Vreemd dat tapijten in slaapkamers altijd het zachtst leken, hij nam aan dat het aan het spaarzame gebruik lag.
‘Doe niet zo gek, je straalt altijd. Als een filmster, moet je haar zien - net wakker en perfect haar, je zou niet zeggen dat je er überhaupt op hebt geslapen. Sommige mensen hebben mazzel.’
Ze pruilde, afkeurend en blij. ‘Sh.’
‘Laat eens wat zien.’
Nu klaarde haar gezicht op, werd bijna leeg, behalve haar ogen. Er zat een tikje behoedzaamheid in, of angst voor pijn die ging komen.
‘Kom op.’ Het was belangrijk dat hij haar blik vasthield terwijl ze de sprei terugsloeg. Ze moest zeker weten dat hij met zijn hele wezen van haar hield, voor hij zich los kon maken en kon kijken naar haar paarlemoeren huid, de magere meisjesledematen. Hij kende haar van top tot teen - soms gespannen, als een jonge langeafstandloopster, of plotseling vochtig, gedwee als een pasgeboren lammetje, een en al lange botten en zacht knipperen van de ogen. De tijd had eindelijk haar lijnen weggenomen, haar doorschijnend gemaakt, haar nog meer tot datgene gemaakt wat ze altijd al was geweest: de vrouw die meer lucht was dan materie. Op een morgen zou ze helemaal niets zijn, dat wist hij zeker.
‘Dat is Helen.’ Hij kromp ineen van de onhandigheid van zijn stem.
‘Wat er van haar over is.’
‘Kom, kom, Mams. Niet zo morbide. Niet als je niet kan zien wat ik zie. Ik zou het tegen je zeggen als je niet meer zo mooi was.’
‘Jokkebrok.’
‘Wat jij wil. Ze willen dat je in de tuin loopt, zwevend langs de lenteknoppen, met het flauwe licht door de narcissen die buigen aan je hielen. Zoiets. Ik vind niet dat je het moet doen - het regent.’
| |
| |
‘Ik ben niet van suiker, Paps. Ik ben nog geen invalide.’
‘Ik bedoelde alleen maar dat je je misschien ellendig zou voelen. Kijk maar hoe je je voelt als je uit bad komt, het water loopt al.’
‘Dank je, Paps. Je bent een lammetje.’
Uiteindelijk deed ze hun een plezier en ging de tuin in. De regen was te onbeduidend om op film zichtbaar te zijn. Alleen zij zou weten dat ze nat was, wat het op een vreemde manier in orde maakte. Sam ging nog een stukje wandelen in de mooie, wassende morgen. Hij wandelde de laatste tijd veel, om niet in de weg te lopen, totaal geen problemen te veroorzaken.
Hij nam tien minuten voor zichzelf, liep langs schone straten vol pastel- en crèmekleurige Victoriaanse poppenhuizen met glazuur. Het was hier rustig en het rook in de verte naar lente, natte bakstenen en nieuwe verf. Een jonge vrouw met nonchalant hemelhoog haar haalde hem in, met een piepklein hondje achterstevoren onder haar arm geklemd als een piepende miniatuur doedelzak. Hij keek naar het op en neer gaan van het gouden zooltje achter op haar hiel en hij vroeg zich af hoe lang haar schoenen nog mee zouden gaan. Ze leken meer op pantoffels, strijdlustig teer, een prachtig klein bewijs dat lopen en stoeptegels geen deel van het leven meer hoefden te zijn. Toen draaide hij zich om en voegde zich naar de stroom van de hoofdweg, een langzame uitbarsting van voetgangers uit de metro.
Omdat hij zich altijd ongemakkelijk voelde als hij hier was, dook hij een café in voor een vroege lunch. Drie mannen zaten achterin aan een tafeltje, allemaal met haar dat niet geschikt was voor landen met een klimaat.
‘Heeft u het menu gezien?’
Hij wist een hongerige glimlach uit te persen naar de serveerster.
‘Ja, mag ik de Shepherd's Pie?’
Hij zei het altijd zo - nooit ‘Ik zou graag’ of ‘Ik wil’. Alsof hij op een dag te horen zou krijgen dat de Shepherd's Pie te goed voor hem was, dat hij daar niet mocht zijn, dat hij niets mocht hebben, ga weg.
‘De Shepherd's Pie is vandaag erg lekker.’
Waardoor hij zich meteen buitenproportioneel verstandig voelde. Zonder hulp had hij precies dat gerecht van het menu gekozen dat vandaag erg lekker was. Hij wist dat, als hij voor zijn maaltijd betaalde, een
| |
| |
ander meisje met zekere handen en ogen vol zelfvertrouwen hem zou vragen hoe zijn Shepherd's Pie had gesmaakt en hij zou haar zeggen dat die vandaag erg lekker was. De meisjes en de maaltijden en de restaurants waren inwisselbaar, maar alles zou altijd heel lekker zijn en vandaag.
Hij streek zijn snor naar beneden met de ronding van zijn duim en voelde een echte glimlach opkomen. Er moest een of andere Calvinist in hem zijn, dat hij hier niet gewoon van kon genieten. Ergens in dat geblakerde stompje van een ziel die hij zichzelf toedacht, moet iets zijn dat ernaar verlangde zich ongemakkelijk te voelen. Hij zou zich in deze hele hinnikende stroom van een stad moeten storten, toekijken hoe hij onophoudelijk consumeert en creëert, glanzend en steeds maar verder stromend, schaamteloos ongeschonden om de simpele reden dat dit allemaal zo onmogelijk, verspillend, triomfantelijk en ongelooflijk stom was dat niemand er zelfs maar genoeg van kon bevatten om kwaad te zijn.
Maar hij was kwaad. Zelfs het mooie staalblauw dat ze hadden weten te versieren voor de lucht buiten maakte hem kwaad. Het wandelingetje van vandaag zou hem niet kalmeren. Hij zou naar huis stormen, waarbij hij de man die de daklozenkrant verkocht te veel geld zou geven en hem zo zou beledigen, omdat hij vrijgevig was en schuldig en nutteloos.
‘Zo, Sam. Ik wil gewoon wat op film krijgen van wat we gisteren hebben besproken. Is dat goed?’
Twyford gaf hem een vaderlijke glimlach en kruiste zijn benen met meisjesachtig gemak. Sam merkte dat hij wenste dat Twyford homo was - zijn affectie was misschien innemend geweest als die door iets menselijks getoond had kunnen worden, iets kwetsbaars. Maar misschien ook niet.
‘Is dat goed?’ De glimlach was veranderd in broederlijk maar bezorgd.
‘Ja, dat is prima. Wat je wil.’
‘Rook gerust, als je nerveus bent.’
‘Ik rook niet.’
‘Aan de slag dan.’
Als Sam had nagedacht, had hij de radiatoren uitgedaan, de lampen maakten de kamer bijna ondragelijk warm. In deze tropische omstandigheden leek Twyford te zwellen en te balken. Zijn vragen cirkelden steeds meer naar binnen, een jachtige flikkering in zijn visachtige gestaar.
‘Het is toch vreemd. Helen Carlisle, van de reders Carlisle, die haar
| |
| |
school afmaakt en dan naar de balletschool gaat, een verbazingwekkende carrière, en jij - een schilder, je zou kunnen zeggen een nogal onbeduidende schilder - een socialistische realist uit een Ierse familie in Liverpool.’
‘We hadden allebei vaders in de scheepvaart. Op hun eigen manier - weet je wel?’
‘Jullie hebben elkaar in Londen ontmoet?’
Dus hij wilde het hele verhaal, de hele onverklaarbare geschiedenis van hoe ze elkaar hadden ontmoet. Sam wist dat wat hem altijd wonderbaarlijk leek, in Twyfords oren als eigenbelang zou klinken. Hij voelde hoe zijn stem langzaam zijn scherpte verloor, aarzelende klinkers.
‘Het is zo'n oud verhaal. Het was geluk, dat is alles. Geluk dat ik hier werkte, of hier niet werkte en dat een maat van me een baantje had bij het theater waar Helen optrad. Dat was het laatste seizoen dat ze danste, ze werkte met Bently als choreograaf en partner - hij was toen een broekie - geen ballet, moderne dans, heel experimenteel in ieder geval, anders was ik niet gegaan. En daar zat ik in de stalles en daar stond ze op het podium. En dat was dat.’
‘Zo simpel?’
Zelfs toen Twyford keek, zelfs toen het zwarte-doosoog van de camera keek, gleed Sam weg naar de eerste draai die Helen in de lucht gemaakt had die avond. Het had gevoeld als een omhelzing, een vrouw van in de veertig, die haar ziel naar een jongere, op de een of andere manier maar half levende man gooide. Ze evenaarde zijn uitbarsting van inspanning met iets veel tragers; een enorme, tere kracht.
Elke voorstelling waar Sam een kaartje voor kon bedelen of kopen, hij was er geweest, als een idioot. Als een mascotte. Knetter. En zelfs toen al voelde hij dat hem iets ontglipte. Het plan dat hij had uitgestippeld voor zijn leven, voor alle belangrijke dingen die hij zou doen, het viel uit elkaar, er was zelfs geen tijd om erover te treuren, tot het al te lang verdwenen was.
‘Ja, het was heel simpel. Mijn vriend nodigde me uit voor het feestje op de laatste avond en stelde me aan haar voor. Ik had de voorstelling waarschijnlijk te vaak gezien, ze was er heel aardig over, over mijn trouwe aanwezigheid.’
‘En ze nodigde je uit op de thee?’
| |
| |
‘Zo ontmoet ze mensen, ze nodigt ze uit op de thee. Vanwege haar gezondheid doet ze het nu minder vaak, maar zo doet ze het nog steeds.’
‘Maar jij bent de enige met wie ze is getrouwd.’
‘Dat klopt. Ik weet niet waarom dat is gebeurd, maar ik ben blij dat het zo is. Misschien herinnerde ze zich mij omdat ik er niet tussen paste. Ik had kleren aan van verschillende andere mensen. Ik had niet het soort garderobe dat je nodig hebt om op de thee te komen bij balletdanseressen.’
Toen hij wegging, had Helen hem tegengehouden, met haar hand heel strak om hem heen, haar mond heel dicht bij de zijne. Ze had tegen hem gezegd: ‘Als je een puppy was, zou ik je niet in huis kunnen nemen. Moet je zien hoe groot je voeten zijn. Je zou me arm eten voor je erin gegroeid was.’
Toen boog ze een beetje bij hem weg, ving een glimp op van zijn gezicht en bloosde, wat hem natuurlijk ook aan het blozen maakte.
‘Het spijt me, dat was raar om te zeggen.’
‘Nee, nee, het was niet raar. Maar ik groei niet meer, mijn verstandskiezen zijn al door. Mijn lichaamsbouw is niet in verhouding met mijn schoenmaat.’
Dat had haar aan het giechelen gemaakt en ze klopte op zijn kruis. Sam hoopte dat Twyford Helens gegiechel had gefilmd, haar lach, haar glimlach. Dat zou iets waardevols zijn. Sam probeerde zich weer te concentreren op dat nieuwsgierige stemmetje. Het klonk als kiespijn.
‘Dat zal wel. En je schilderwerk?’
‘Dat doe ik niet meer. Ik werk zo nu en dan nog voor mezelf, maar ik schilder niet voor andere mensen. Er is niets wat ik wil zeggen - nee, er is niets wat ik kán zeggen. Ik blijf hier bij Helen en houd het huis aan kant, doe de boodschappen, dat soort dingen.’
‘Je zorgt voor Helen.’
‘Helen zorgt voor zichzelf. En ze onderhoudt mij - ik word onderhouden. Ik weet niet wat mijn moeder daarvan zou hebben gedacht.’
‘Maar nu ze ouder wordt...’
‘O, ik denk wel dat er het nodige zal veranderen, ik weet niet. Uiteindelijk ga ik weer schilderen.’
‘O ja?’
‘Ja. Als ze dood is, ga ik schilderen.’
‘Pardon?’
| |
| |
‘Ik zei, als ze dood is, ga ik schilderen. Dan wordt dit huis van mij, hoewel ik niet weet of ik hier blijf, en ga ik schilderen. Zoiets.’
‘Sommige mensen zullen dat nogal zelfzuchtig vinden.’
‘Dat is hun goed recht. Ik vind het nogal noodzakelijk. Ik denk elke dag aan Helens dood en aan wat ik dan ga doen, en dat maakt het mogelijk om hier te blijven zonder bang te zijn. Ik kan niet 's ochtends wakker worden met de angst verrast te worden door haar dood. De tijd die ik nog met haar heb, koester ik en ik probeer het reëel te houden.’
Twyford kon geen passende glimlach op zijn gezicht krijgen.
‘Toen ik haar voor het eerst zag, wist ik het, zie je - van mijn keel tot mijn maag en naar de binnenkant van mijn armen, zo, ik kon het voelen - ik wist dat er iets was gebeurd. Ik had het niet in de hand - ik zou bij haar blijven tot haar dood en dat zou de beste manier zijn om mijn tijd te besteden. Er was niets anders meer mogelijk. Hierna ga ik alle andere dingen doen tot ik doodga en dat kan schilderen zijn, of papieren verkopen, of mijn leven wijden aan het redden van bedreigde apen. Ik denk meer en meer dat het doodgaan het voornaamste zal zijn - helemaal niet wat ik doe. Denk je dat ook weleens?’
‘Ik weet niet zeker of ik begrijp wat je bedoelt.’
‘Nou, ik kijk door het raam daar achter je, even maar. Prachtig rood baksteen en wit pleisterwerk of wat dat ook mag wezen, heel mooi, heel perfect - de glas-in-loodramen die er allemaal op uitkijken en onze alleraardigste, goed onderhouden tuin beneden. En het is hier allemaal al - wat zal het zijn - honderd jaar, of wat langer. Maar ik zie het allemaal en het lijkt alsof het er altijd moet zijn geweest - altijd en perfect - geen uiting van kracht, of rijkdom, maar kracht in zichzelf. Na een tijdje begin ik me een beetje gek te voelen, dan droom ik ervan om dingen op te blazen, alleen maar om te bewijzen dat het mogelijk is om hier wat beweging te veroorzaken, om het echt en in verval te maken, net als mensen. Ik bedoel, ik zou de mensen niet bombarderen, alleen het gebouw. Dat stuk gebruik je toch niet, hè?’
‘Sommige kijkers zouden er aanstoot aan nemen.’
‘Dat zal wel. Hoe dan ook, ik denk vooral aan verrotting, houtworm, verzakking - de langzame vormen van exploderen. Ik bedoel, de mensen hier zijn zo goed in het negeren van dingen dat ze de bommen niet eens meer echt zien - ze zijn gewoon de zoveelste lelijke dingen op straat. Ongelegen. Zelfs ik denk nu dat dat onaantastbaar is. Guy Fawkes heeft
| |
| |
dat niet veranderd, Hitler heeft het niet veranderd, en dat zal ik ook niet doen. Het is hier een eiland in een eiland, dat maken we er in onze hoofden van. Ik in ieder geval wel. Ik kan me nu alleen ontspannen en leven als ik denk dat veranderingen zich langzamer zullen voltrekken dan ik kan zien. Wat ik het belangrijkste vind is dat het denken aan de dood - van Helen en van mij - het enigszins mogelijk maakt in leven te zijn. Ik krijgt zo het gevoel dat de dingen relatief zijn, en dan pieker ik niet zoveel. Ik word er niet krankzinnig van dat ik hier ben en ik niet veel kan doen aan wat dan ook. Schilderen of niet schilderen, dansen of niet dansen, filmen of niet filmen - het maakt niet zoveel uit, of wel?’
Dat leek Sam voldoende, maar Twyford maakte zich op voor nog een laatste uithaal naar Sams socialistische principes, de behoefte van de kunstenaar om te communiceren en de mensen voor te gaan. Het enige wat Sam kon doen was ervan uitgaan dat hij dat soort dingen niet meer had, omdat niets van wat Twyford zei hem ook maar scheen te raken. Vanbinnen voelde hij zich merkwaardig vredig.
‘Heb je er nooit over gedacht om weg te gaan; het leeftijdsverschil, gaf dat nooit spanningen?’
Een schop na.
‘Nee, Ben. Ik heb nooit aan dat soort dingen gedacht. Als je Helen zou kennen, zou je dat ook niet doen.’
‘Nou, bedankt Sam. Ik weet niet hoeveel we hiervan kunnen gebruiken. Het geeft zeker een andere kijk op Helen, maar ze blijft toch altijd het middelpunt.’
‘Dat vind ik altijd prima.’
Twyfords ogen gingen uit en hij klopte op de zakken van zijn jack, op zoek naar de aansteker die hij op de leuning van zijn stoel had achtergelaten.
Sam ging de badkamer in, deed de deur op slot en vulde de wastafel met zuur Londens water. Hij duwde zijn hoofd door de koude dikte ervan tot zijn ogen begonnen te prikken en zijn oren suisden en toen proestte hij achteruit, terwijl hij lange, pijnlijke happen lucht nam. Zijn weerspiegeling glom en droop, zijn neus liep, glimlachte toen en zakte weer in het water. Ditmaal spetterde het overstromende water op zijn voeten. Als hij klaar was zou hij droge kleren aantrekken en de rotzooi opruimen; maar nu was hij zijn hersens aan het wassen en hij wist niet hoe hij dat kon doen zonder rommel te maken.
‘Nou, Paps, ze zijn dus weg.’
| |
| |
‘Geen aandacht meer.’
‘Het is maar het beste, Paps. Het was ons naar het hoofd gestegen.’
‘We zouden onuitstaanbaar zijn. Maar we kunnen er toch maar beter naar kijken - het is een bewijs dat we echt zijn. Niets maakt je meer echt dan op tv zijn.’
‘Hij gaat nu iets over Sevitan maken. Of Servië, een van de twee.’
‘Het zal wel niet Servië zijn, Mams. Het is daar heel smerig en naar. Wie wil daar nou iets mee te maken hebben?’
Ze zaten op de rode bank en keken hoe Meneer nummer 35 zijn whisky dronk en ze praatten over het filmen van vanavond. Dat zou het onderwerp voorgoed afsluiten, er hoefden geen woorden meer aan vuil gemaakt te worden. Sam kuste haar keel en voelde de beweging van haar stem.
‘Zijn we volgende maand op de buis, Paps?’
‘Die daarna.’
‘Denk je dat we er dan nog zijn?’
Hij sloeg zijn arm om haar heen, zijn palmen tegen haar ribben, hield haar adem vast.
‘Ik dacht er niet over om weg te gaan. Ging jij ergens heen, Mams?’
‘Ik weet het niet. Er gebeuren van die rare dingen, Paps. Ik weet het nooit.’
‘Fijn om er te zijn om de show te zien, hè? Vroeg naar bed en gezond blijven, dan zijn we er waarschijnlijk allebei.’
‘Dan kijken we er misschien samen naar, hè?’
‘Ja, Mams, dat doen we.’
Ze streek langs zijn wang, krachtig en langzaam zodat hij haar aanraking kon horen, de vaag elektrische storing van spier en vingergewricht, het geluid van haar mechanisme aan het werk. |
|