Bunker Hill. Jaargang 2 (nrs. 4-8)(1998)– [tijdschrift] Bunker Hill– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Victor Schiferli ~ Mijn oude huis I Mijn oude huis achtervolgt me in dromen maar is groter en geheimzinniger dan eerst. Vannacht droomde ik een ontwaken in het oude huis waar alle lichten tegelijk werden ontstoken. Ik zag de slaapkamer, meer ramen dan eerst, de trap naar beneden gaf uitzicht op een lange grote kamer die de mijne was en niet was. Ik stond op en betrad de uitgestrekte kamer, weids en wit, waar alles opnieuw was ingericht met dezelfde elementen. Roerloos heb ik daar gestaan tot ik mijn slapende geliefde ontwaarde die ik niet storen mocht. Eindelijk samen, dacht ik, maar ze werd wakker van mijn lijf tegen het hare en vroeg met dichte ogen wat er in godsnaam aan de hand was. [pagina 21] [p. 21] II Voortaan had ik twee huizen: een in dromen en een in het echt. Elke nacht bezocht ik het oude huis waarvan ik de sleutel nog bezat en keek rond in het diepste uur tussen bezittingen waarvan ik me afvroeg van wie ze waren: luxaflex, gasfornuis, gordijnen keurig afgestoft, op de schoorsteenmantel de giroafschriften met een vreemde naam die ik niet ontcijferen kon. Meestal was het doodstil en hoorde ik alleen het suizen van het bloed in mijn oren, gespitst op geluid dat mijn ontdekking aankondigen kon. Hoewel ik vluchten wilde bleef ik staan, nabijheid vermoedend maar ademloos kijkend naar het oude uitzicht dat ongewijzigd was en mij als een vuist in het gelaat sloeg. [pagina 22] [p. 22] Zonnige wereld Ik schudde het slaappoeder uit mijn nachthemd. Klom ik het raam uit de dakgoot in kwam ik de regen tegen - zacht, warm, verbaasd, uit de hemel van zoethout. Waarschijnlijk wist ik niet wat ik beginnen moest, en het bleef stil; stil was het de ochtend dat ik uit het raam keek en niets dan blauw zag, de uren niet verslapen kon, een droom is een droom, want licht vulde mijn hemd en mouwen en het hoofd en de armen die ik hief bestonden in die stille ochtend op een onbestaande morgen wakker in een lege maar zonnige wereld. [pagina 23] [p. 23] Mechanische herfst Gordijnen toe lagen wij in elkaars armen als rhesusaapjes proefondervindelijk blootgesteld. Je tanden flitsten bij elke bliksem; het jeukte bij elke donderslag. Iemand moest het op een schreeuwen zetten maar niemand deed het. Zeker jij niet. Net sliep je nog, hoe moest ik weten dat je wakker was. Elektrisch licht konden we niet maken, de woeste bewaker in de hoek was een stapel kleren en het werd minder zwart totdat alles grijsblauw werd en ik je ogen kon zien, ik was niet bang, mechanische herfst kwam rechtstreeks uit de wolken door dichte gordijnen, onze constellatie omverwaaiend, woest uithalend met elke stoot. Vorige Volgende