| |
| |
| |
Frederick Reiken
Ethan verdwijnt
vertaling: jan fastenau
Jaren geleden gingen mijn oudere broer Ethan en ik op nieuwjaarsdag schaatsen op een rivier. Die hele winter was er geen vlokje sneeuw gevallen, en vlak voor Kerstmis kregen we opeens een week met wind en ijzige kou. Die korte periode van strenge vorst was weer afgelopen op een avond aan het eind van december, en toen was de hemel zo helder dat het leek of er sterren gevangen zaten in het net van takken boven in elke suikerahorn. Toen we wakker werden de volgende ochtend, stond er een flets zonnetje. Het was windstil en min zeven graden. De eerste sneeuwstorm van het jaar trof de Hilltowns een week later, zo bleek, maar gedurende een paar dagen kon je kilometers ver schaatsen op de Westfield River.
Het was Ethans idee geweest om het te proberen. Die herfst hadden we allebei ijshockeyschaatsen gekocht op de tweedehands markt van ski's en schaatsen die elk jaar door de bond van overzeese oorlogsveteranen in Dalton werd gehouden. Ethan was tien en ik was zeven. We hadden sinds eind november op het meertje vlak bij ons huis geschaatst. Toen Ethan van zijn vriendje Charles Waltman hoorde dat de Westfield River helemaal dichtgevroren was, vroeg hij mam om ons naar Cummington te brengen, waar de rivier langs Route 9 loopt.
Eerst weigerde ze, maar we legden uit dat de Waltmans, en zelfs hun ouders, de dag ervoor op de rivier waren gaan schaatsen. Mijn moeder kende de Waltmans, dus belde ze hen op. Meneer Waltman zei dat het ijs op de rivier perfect was en dat zijn jongens helemaal naar Chesterfield Gorge en terug waren geschaatst.
Rond het middaguur op nieuwjaarsdag zette mam haar auto op de parkeerplaats van de Old Creamery Grocery. In de blaashitte van de autoverwarming trokken we onze schaatsen aan en daarna stak ze samen met ons Route 9 over. We klauterden omlaag naar de rivier, trokken de bescher- | |
| |
van de ijzers en stapten het ijs op. Mam leek ervan overtuigd dat het ijs veilig was, dus riep ze dat ze in de Grocery, die open was, op ons zou wachten. Ethan en ik gingen westwaarts over de bevroren rivier. We moesten af en toe rotsen ontwijken en over boomstammen springen, maar de meeste tijd schaatsten we in een soort vervoering.
Het kostte zowat een uur om het dorp West Cummington te bereiken, waar we beloofd hadden om te keren. Tegen die tijd vernikkelde ik van de kou en waren mijn tenen gevoelloos. Ik kende het plan en wachtte de hele tijd tot mijn broer zou stoppen, maar die ging maar door, voorbij het dorp, en hield pas halt waar de rivier naar het noorden buigt en naar Windsor Jambs stroomt.
Toen zei hij: ‘Konden we maar doorschaatsen naar de poolcirkel, dat zou toch te gek zijn, hè?’
Ik zei: ‘We zouden waarschijnlijk doodvriezen.’
Ethan zei: ‘In feite zouden we omkomen van onderkoeling.’
Ik zei: ‘Misschien zouden we wel door een ijsbeer opgegeten worden.’
Hij zei: ‘Of misschien zouden we gewoon doorschaatsen naar de Noordpool, en dan omlaag door de Himalaya. En daar zou de Verschrikkelijke Sneeuwman ons opeten als ontbijt.’
Ik weet niet waarom dat gesprek me zo aangreep. Ik hoorde het de hele tijd in mijn hoofd toen we terugraceten naar de Grocery. En ik hoorde het weken erna nog. Op willekeurige momenten tijdens de rest van die lange winter vroeg hij: ‘Hé, waar denk je dat we nu zouden zijn als we door waren blijven schaatsen?’
Dan noemde ik de naam van een of andere plaats in Canada. Of ik zei: ‘Verdwaald in de Himalaya.’ Dan vroeg Ethan wat ik dacht dat er zou gebeuren en riep ik iets in de trant van: ‘Een meute poolhonden zou onze kop er afbijten!’ Ik heb nooit gesnapt wat er nou zo leuk aan was. Ik denk dat we het spannend vonden om ons voor te stellen op wat voor manieren we allemaal om het leven konden komen. En ik denk dat het niet uitmaakte wat voor gruwelijke dood we voor de geest riepen, aangezien we geen van beiden werkelijk van plan leken om de vergetelheid in te schaatsen.
Toen ik dertien was, verdween Ethan. Het was een zaterdag aan het eind van mei, de eerste warme dag van de hele lente. Hij stak zijn hoofd om de deur van mijn slaapkamer en vroeg: ‘Baker's Bottom?’
| |
| |
Ik begon in mijn kast naar zwemschoenen te zoeken. Baker's Bottom Pond was een toepasselijke naam gezien het deegachtige slijk op de bodem van het meertje. Het slijk glibberde en zat vol bloedzuigers die tussen je tenen wriemelden. Ik trok een versleten paar gympen uit een stapel schoenen. Ik zat ze net aan te trekken toen Amy, de oudste van mijn drie zussen, de kamer in kwam.
Ze zei: ‘Ik dacht dat ik je naar je vogelles moest brengen.’
Ik keek naar Ethan en zei: ‘Vergeten.’
Ik was toen bezeten van vogels. Ik hield een lijst bij van alle vogels die ik zag, en ik had al honderdzesendertig verschillende soorten.
‘Morgen dan?’ vroeg ik.
‘Betwijfel ik.’ Hij wendde zich tot Amy en zei: ‘Je kijkt alsof je iemand wilt vermoorden.’
‘Klopt,’ zei Amy, ‘maar eerst moet ik Philip naar zijn vogelles brengen.’
Ethan liep naar haar toe en fluisterde iets in haar oor. Ze moest erom lachen. Toen liep Ethan de trap af.
We hoorden de hordeur achter hem dichtslaan. Onze zwarte kat Meany, die op mijn bureau had liggen slapen, schrok ervan. Hij schoot overeind en ging toen weer liggen. Met zijn schuurpapieren tong begon hij zijn eigen schouder te likken. Ik keek uit mijn slaapkamerraam en zag mijn broer naar de bocht van de met grind bedekte oprit lopen.
Ik wendde me tot Amy, die een sigaret uit haar tas had gehaald. Ze hield hem onaangestoken tussen haar vingers, haar manier om te kennen te geven dat ze meteen wilde vertrekken.
‘We gaan vandaag woudzangers doen,’ zei ik. ‘Die zijn moeilijk uit elkaar te houden.’
Ze zei: ‘Spannend.’
‘Ik doe alleen even mijn gewone schoenen aan.’
‘Dat zie ik,’ zei Amy.
Ik gooide mijn zwemschoenen in de kast en trok mijn gympen weer aan. Toen ik opstond keek ik naar buiten. Mijn broer was verdwenen. Ik bedoel niet dat hij uit het zicht was verdwenen, op weg naar het meertje. Ethan was de oprit afgelopen. De meizon schitterde op de rug van zijn gele t-shirt. Toen was hij weg.
De volgende ochtend begrepen we dat Ethan zoek was. Binnen een dag leek iedereen in de Hilltowns op de hoogte van het verhaal.
| |
| |
Of het non-verhaal - dat was het probleem. Er was geen verhaal, op het verbijsterende ontbreken van een verhaal na. In het begin probeerden we kalm en rationeel te blijven. Mijn zus Halley en ik gingen van deur tot deur om de buren te vragen of ze hem hadden gezien. Mijn jongste zusje Dana liep met ons mee. Nadat we elke inwoner van Plainfield binnen een redelijke straal van ons huis hadden ondervraagd, liepen we met z'n drieën om Baker's Bottom Pond heen. Halley zei de hele tijd dat ze zeker wist dat er een simpele verklaring was. Dana vroeg de hele tijd: ‘Waar denken jullie dat hij is gebleven?’
Intussen belden Amy en mijn ouders alle vriendjes, leraren, trainers en kennissen van Ethan die ze konden bedenken. Ze praatten langdurig met Ethans vriendin, Melissa Moody, die hem twee avonden ervoor voor het laatst had gezien toen hij bij haar was gaan eten. Ze vond dat hij zich volkomen normaal had gedragen. Ze vertelde dat hij zijn blauwe windjack was vergeten. Mijn vader sprak elk uur met Wally Everett, de brandweercommandant van ons stadje, en op een gegeven moment besloot commandant Everett om een zoektocht op touw te zetten.
In de maand erna kamden minstens honderd brandweerlieden, boswachters, politieagenten en plaatselijke vrijwilligers de bossen en weilanden in drie districten uit. Eenheden van de staatspolitie kwamen met honden die waren getraind om lichamen in staat van ontbinding op te sporen. Duikers van de marine zochten elke centimeter van Baker's Bottom af. In de hele regio controleerden boeren hun schuren, stallen en weilanden. Er kwamen tips binnen van mensen die meenden mijn broer te hebben gezien, maar in geen enkel geval konden ze hardgemaakt worden.
Commandant Everett vond het beter dat niemand van onze familie meedeed aan de zoektocht, maar mijn vader en mijn oom Cliff uit Worthington wilden per se mee. Elke dag droeg mijn vader hetzelfde lichtblauwe t-shirt met allworth logging and lumber erop. Dat had hij gedragen toen Ethan verdween.
Op een avond zag ik hem in zijn pick-up onze oprit indraaien. Hij stapte langzaam uit, deed het portier dicht en hurkte toen neer op het grind. Hij bleef minstens een minuut gehurkt zitten. Hij kromp ineen, leek het, en ik vermoedde dat Ethan die dag was gevonden.
Toen hij binnenkwam liep hij meteen door naar de keuken. Mam kwam naar beneden en vroeg: ‘Iets gevonden?’
Hij zei: ‘Nee.’
| |
| |
Hij schonk een glas whisky in, maar voor hij het achteroversloeg viel hij snikkend op zijn knieën. Mam knielde naast hem neer. Ze sloeg haar armen om zijn hoofd en hield hem als een baby tegen zich aan. Ik zag dat hij probeerde niet te huilen, maar hij kon zich niet inhouden. Daarna ging hij niet meer mee op zoektocht.
Posters van Ethan hingen weldra in elke grote winkel. Ze hingen in postkantoren en gemeentehuizen, en op de voorgevel van de supermarkt in Adams waar we boodschappen deden. Plaatselijke kranten berichtten over zijn verdwijning. We hoorden zijn naam verscheidene keren 's ochtends op de radio. Maar hij bleef spoorloos. Niet de geringste aanwijzing van wat er mogelijk was gebeurd. Het enige wat we konden doen was rondhangen en ons dingen in het hoofd halen en blijven hopen. Het enige wat we konden doen was toekijken hoe de mythe rond Ethan uitdijde door zijn vermissing.
Op zijn zestiende was Ethan de op vier na beste alpineskiër van alle scholen in West-Massachusetts geweest. Hij was ook middenvelder van het voetbalelftal van zijn Mohawk Trail Regional High School. Maar de gitaar was zijn grootste passie. Een plaatselijke onderwijzer had hem de eerste beginselen van een klassieke opleiding bijgebracht toen hij acht was. Op zijn tiende werd hij eerste in zijn leeftijdscategorie op een solistenconcours dat aan Smith College in Northampton werd gehouden. Hij herhaalde dat kunststukje vijf jaar achter elkaar. Hij bracht ook een gedeelte van een zomer in New York City door, waar hij deelnam aan een speciaal muziekseminar op Juilliard. Na die zomer had hij het er steeds over gehad dat hij aan Juilliard wilde gaan studeren.
In de krant maakten ze een wonderkind van Ethan. In één artikel werd beweerd dat hij sterk beïnvloed was door Segovia. Dat was mijn schuld. Ik had tegen een verslaggever gezegd dat mijn broer soms net zolang achter elkaar bandjes van Segovia draaide tot hij kon meespelen. Ik had er niet bij gezegd dat hij dat ook deed met nummers van rockbands als Yes, Rush en Van Halen, wat de hele zaak een andere draai had kunnen geven. Net als Andrés Segovia was Van Halens debuutalbum uit 1978 algauw een bron van inspiratie geworden. Ethan had nooit een elektrische gitaar gehad, maar op zijn klassieke Alvarez met nylon snaren wist hij Eddie van Halens tweehandige stijl van aanslaan verbluffend goed te imiteren.
De dag dat hij verdween had hij de Alvarez op zijn rug op zijn bed laten liggen. Bijna een maand lang bleef de gitaar daar liggen, onaangeraakt - | |
| |
alsof we hem zodoende in de gelegenheid stelden om, wanneer hij maar wilde terug te komen, de gitaar op te pakken en iets te spelen. Elke dag wierp ik een blik in zijn slaapkamer en zag ik zonlicht van het donker gebeitste hout kaatsen. Elke dag bedacht ik hoe vaak ik die gitaar verbonden met zijn lichaam had gezien.
Op een nacht weerklonk er een hard, onwelluidend akkoord. Amy, Halley en ik werden wakker. We renden allemaal naar beneden naar Ethans slaapkamer en zagen Meany op de gitaarsnaren liggen. Ik griste de kat weg voor iemand hem uit het raam kon smijten.
Toen zei Amy: ‘Nu is het genoeg. Verdomme, Ethans gitaar is de heilige graal niet.’ Ze trok de koffer onder Ethans bed vandaan. Ik kromp ineen toen ze de gitaar oppakte. Het was alsof ze dynamiet optilde dat elk moment kon exploderen, of de pen uit een handgranaat trok. Maar er kwam geen ontploffing; Amy legde hem in de koffer, knipte de koffer dicht en nam de gitaar toen mee naar haar slaapkamer. Ze schoof hem onder haar eigen bed en deed het licht uit.
De volgende maanden kon mijn moeder pas na zonsopgang de slaap vatten. In het begin probeerde ze elke nacht te gaan slapen. Rond middernacht accepteerde ze dat het niet lukte en hoorde ik haar vaak op haar tenen naar beneden gaan.
Algauw probeerde ze het niet eens meer. Dan bleef ze een poosje bij mijn vader op hun slaapkamer en sloop naar beneden als hij onder zeil ging. Ze werd lid van een boekenclub die de Classics Collectors heette. Met de post ontving ze tien gebonden klassiekers voor een dollar. Dan las ze Middlemarch in de keuken en was ze de hele nacht aan het bakken. We werden wakker in de wonderbaarlijke geuren van peren-kaneeltaart, dille-kaascroissants, vanille-pruimenbrood. Ik dacht weleens dat ik haar hunkering proefde in die sprookjesbaksels die we elke ochtend aantroffen. Vóór het ontbijt was mam dan in slaap gevallen, waardoor haar taarten altijd iets spookachtigs leken te hebben.
Sommige nachten was ze niet aan het bakken of lezen. In plaats daarvan stond ze buiten onder de sterren. Ze zei dat de hemel op heldere nachten het verdriet uit haar hart kon trekken. En mijn moeder had altijd een wat verdrietige inslag gehad. Ook vóór Ethans verdwijning steeg het soms als een wasem uit haar tengere, sierlijke lichaam op. Maar het had nooit haar leven overheerst; ze was er nooit de hele nacht door opgebleven.
| |
| |
Het kwam elke lente in een soort cyclus die we respecteerden. Ook al leken haar grote blauwe ogen in de verte te staren, we wisten dat haar blik vol liefde was. En we reageerden meteen als het verdriet week - als ze alert en levendig werd en nerveus met haar vingers door haar blonde haar harkte. Dan had ze het over dingen als spechten of trillium of koeien in een wei vol boterbloemen. Ze leek altijd een beetje opgelaten als het verdween, en nogal gretig om de verloren tijd in te halen.
Mam had natuurlijk meer met haar leven moeten doen. We wisten dat er een kunstenares of dichteres in haar sluimerde en dat ze had moeten gaan studeren. Dat gold ook voor pa. Hij was timmerman. Hij had een bedrijf, Shumway Homebuilders, maar zijn brein was eerder dat van een wetenschapper. Hij zag altijd de simpele logica in dingen, de positieve kant of heilzame bedoeling. En hij kon heel geleerd klinken, bijna betweterig als hij op dreef raakte. Hij voerde lange gesprekken met de politie of met hulpverleners van de telefonische hulpdienst voor familie van vermisten. Intussen stond mijn moeder buiten onder de sterren naar de hemel te staren.
Een paar keer probeerden Halley en ik moeders remedie. Halley was maar veertien maanden voor mij geboren en in de meeste zaken stonden we elkaar bij. We renden over de hooivelden van onze buurman Lou Brown. Soms gingen we rug aan rug staan met onze hoofden schuin omhoog om naar die sterrenoceaan te staren. We deden zo'n beetje alsof de sterren God waren. Dan vroegen we de sterren om Ethan terug te sturen. We vroegen ze ook om mam te helpen slapen. Soms vertelden we de sterren onze geheimen, ook al hadden we het idee dat ze alles wisten. Mijn grootste geheim was dat ik bij Ethan had moeten zijn toen hij wegging. Als ik die zaterdag geen vogelles had gehad, zou ik samen met hem verdwenen zijn, dacht ik.
Eind augustus, vlak voor mijn tweede jaar op de middelbare school begon, nam pa ons allemaal mee uit eten naar een restaurant in Adams dat Mike's Place heette. We hadden al besteld en ons op het brood gestort. Toen mam ging zitten nadat ze naar het toilet was geweest, bleef haar oog op de muur aan de overzijde van de eetzaal rusten. Zachtjes zei ze: ‘Shit.’
We volgden allemaal haar blik naar een actiefoto van Matthew Bushee, een jongen uit Adams die in het Amerikaanse school-voetbal elftal speelde. Op de foto sprong Matthew samen met Ethan omhoog om een bal te
| |
| |
koppen. Ethans gezicht was niet zichtbaar, maar zijn rugnummer wel. Hij had zijn hele leven nummer twaalf gehad. Ik herkende ook Dale Wilcox, die met Ethan op het middenveld speelde. Dale rende aan de rand van de foto met de woorden ‘Mohawk Trail’ duidelijk zichtbaar op zijn shirt.
‘Laten we weggaan,’ zei Amy.
Pa zei: ‘We hebben al besteld. Wat maakt het uit? We hebben thuis toch ook foto's van Ethan?’
‘Ik vind het eng,’ zei Dana. ‘Die foto geeft me het gevoel dat Ethan dood is.’
‘Ik geloof niet dat hij dood is,’ zei Halley.
Amy zei: ‘Accepteer het nou maar, Halley. Hij is dood.’
Mam zei: ‘Kom, Lawrence. We gaan.’
Maar om de een of andere reden stond mijn vader erop dat we allemaal bleven en ons eten opaten. Hij probeerde ons te overreden. Hij zei dat hij vond dat de foto een goed teken was.
‘Ik heb geen trek meer,’ zei ik.
‘Dan maak je maar trek,’ zei hij, ‘want je cheeseburger kan elk moment komen.’
‘Toe nou, pap,’ zei Halley. ‘Dit is niet leuk meer.’
Hij zei: ‘We blijven.’
Op dat moment gooide Dana per ongeluk haar water om. Het meeste kwam in Amy's schoot terecht.
‘Stomme koe dat je bent,’ zei Amy.
‘Het ging per ongeluk!’ gilde Dana, die toen negen was. Ze greep naar het omgevallen waterglas maar stootte het vervolgens van tafel. Het viel op de hardhouten vloer aan diggelen.
‘Leuk gedaan,’ zei Amy en ze stond op om zich met een servet droog te deppen. Dana bukte zich en begon glasscherven van de vloer te rapen. Amy gilde: ‘Laat dat glas liggen!’ waarop Dana het op een brullen zette.
‘Hou op!’ riep mijn moeder. Toen zei ze: ‘Lawrence, we gaan naar huis.’
‘Goddank,’ zei Amy en ze liep weg van de tafel. Dana bleef jammeren dus nam mam haar mee naar het toilet. Ten slotte stond pa op en probeerde al onze bestellingen te annuleren. Het eten was al klaar, dus liet hij het inpakken om mee te nemen. Halley zei: ‘Philip, kom op,’ maar ik zat naar de foto van Matthew Bushee en mijn broer te staren. Ik dacht de hele tijd: Ethan is niet dood. Maar hij leefde ook niet.
Die week begon ik door de bossen achter ons huis te zwerven. Ik
| |
| |
dwaalde door het dichte woud van naaldbomen en oude ahorns. In het begin dacht ik dat het mijn bedoeling was om te verdwijnen, maar op een gegeven moment realiseerde ik me dat het zoektochten waren. Niet echt letterlijk zoektochten naar Ethan, maar ook niet helemaal figuurlijk. Ik redeneerde dat elke zwerftocht waarop ik niets vond de kans dat Ethan in leven was alleen maar vergrootte.
Op een middag ging Halley met me mee. Ze spijbelde van cheerleading-les. Ze was altijd de mooiste van ons gezin geweest en was sinds haar dertiende cheerleader, zij het enigszins schoorvoetend. In zekere zin was ze er geknipt voor - blond met ferme borsten, levenslustig en flirterig - maar ze had altijd Amy's donkere haar en hersens willen hebben, of een vleugje van Ethans virtuositeit. Naast ons kleine verschil in leeftijd kwam onze band ook deels voort uit het feit dat wij het minst bijzonder van de vijf kinderen waren. Bij tijd en wijle moest ik haar eraan herinneren hoe mooi ze was, net zoals ze tegen mij moest zeggen dat ik niet de grootste eikel was die ooit had bestaan.
Ik wist dat Halley voornamelijk meeging om sigaretten te roken, maar terwijl we die dag rondzwierven probeerde ik mijn redenering over Ethan uit te leggen. Ik vertelde haar dat het in het grotere geheel der dingen gunstig kon zijn als we Ethan niet vonden. Toen ik was uitgesproken zei ze: ‘Philip, sorry hoor, maar dat is debiel.’
Die avond onder het eten vroegen onze ouders waar we waren geweest. Dus vertelde Halley dat we Ethan aan het ‘niet-vinden’ waren geweest.
‘Wat betekent dat?’ vroeg Dana.
Ik legde mijn redenering over de kansberekening uit. Mijn vader knikte en zei dat hij snapte waarom ik zo dacht. Daarna probeerde hij het me uit mijn hoofd te praten.
Hij zei: ‘Het is net als wanneer je een muntstuk opgooit. Als het kop is, wil dat niet zeggen dat de kans dat het de volgende keer munt is groter wordt. Snap je wat ik bedoel?’
Ik snapte het niet.
Hij zei: ‘Het punt is dat dit niet-vinden de kans op iets anders niet groter maakt.’
Toch bleef ik grote stukken bos in Plainfield en West Cummington doorzoeken. Halley bleef met me meegaan en beweerde elke keer dat ze het gewoon fijn vond om te wandelen. Op een gegeven moment deed Dana ook mee. Ze vond het leuk om verrotte boomstammen om te keren
| |
| |
op zoek naar salamanders. Ze putten een soort troost uit het zoeken, ook al wisten ze dat pa gelijk had over de kansberekening. Ik wist het ook wel, denk ik. Toch bleef ik me eraan vastklampen. Na elk uur zwerven door die bossen - bij elke met paddestoelen bezaaide open plek, elke rottende boomstam omringd door varens en aronskelken - hield ik mezelf voor dat ik iets tastbaars had volbracht, iets wat mijn broer een stap dichterbij bracht.
In oktober werd mams depressiviteit zo erg dat ze tot 's avonds in bed bleef, wanneer pa thuiskwam. Ik had nergens veel zin in, dus bleef ik zoeken. Elke dag dwaalde ik door die bossen. De herfstkleuren verzadigden mijn blik tot ik het gevoel kreeg dat de oranje en rode ahornbladeren mijn eigen bloed waren.
Ik stapte uit het schoolvoetbalelftal. Ondanks vermaningen van haar trainer spijbelde Halley steeds van cheerleading-les. Dana ging meestal ook mee. Ze was net tien geworden en demonstreerde al een atletisch talent dat overeenkwam met dat van Ethan. Toen onze uitstapjes Dana's vurige belangstelling voor basketbal begonnen te overvleugelen, besloot Amy om in te grijpen.
Op een middag aan het eind van oktober nam ze ons drieën mee naar de Plainfield Package Store voor een ijsje. De herfstbladeren vormden nog een tapijt op de straten en het was warm - wel 21 graden. Ze liet ons plaatsnemen aan het enige tafeltje buiten en zei: ‘Oké. Jullie hebben de halve zomer verbeuzeld. Jullie hebben de hele warme nazomer verbeuzeld. Misschien waren die speurtochten wel nuttig, maar nu is het tijd om ermee te kappen. Als Ethan daar ergens is, komt hij vanzelf terug. Op een dag komt hij gewoon de oprit opgelopen, net als altijd - als hij daar ergens is. Zo niet, nou, misschien vindt de politie een van deze maanden een eerste aanwijzing. Maar hoe dan ook, het is zonneklaar dat hij niet ergens in de bossen achter ons huis ligt. Dus kap met die nonsens voor ik iemand een knal voor zijn kanis geef, oké?’
Halley ging weer naar cheerleading-les. Dana ging weer elke middag honderden vrije worpen op de basket op onze oprit oefenen. Maar ik ging niet terug naar het voetbalelftal, en ik bleef naar Ethan zoeken. Ik zocht de hele tijd met de bedoeling om hem niet te vinden. In de bus naar school zat ik uit het raam te spieden. Halley opperde dat dat misschien een tikje ziekelijk was. Ze vroeg zich ook af of ik met al dat gezoek mijn gevoelens verdrong. Dat vroeg ik me ook af, maar ik had werkelijk geen
| |
| |
idee wat ik zou moeten voelen. Ik wist alleen dat ik overal naar Ethan moest zoeken. En dat ik me met elke dag dat mijn verloren broer onvindbaar bleef meer vastklampte aan mijn overtuiging dat hij terug zou komen.
Tijdens de laatste warme periode aan het eind van die merkwaardige herfst liep ik eens het hele stuk van Plainfield naar het naburige stadje Cummington. Daar woonde Melissa Moody. De familie Moody bezat een tweehonderd jaar oude schapenboerderij op de top van Potash Hill. De betovergrootvader van Melissa's betovergrootvader, Clarence Moody, was een van Cummingtons eerste kolonisten geweest. Ik moet even vermelden dat wij, in tegenstelling tot de familie Moody, geen oorspronkelijke Hilltowns-bewoners zijn. Allebei mijn ouders zijn opgegroeid in Albany, waar ze ooit koning en koningin van het schoolbal waren. Mijn vaders broer, oom Cliff, verhuisde naar de Hilltowns toen hij met mijn tante Julia trouwde. Een paar jaar later volgden wij Cliff en Julia. Ik was net vier geworden.
Melissa Moody schilderde. Zoals in haar familie verplicht was, had ze ook een brandweeropleiding gevolgd. Ethan leerde haar kennen toen hij negen was. Het was lente en hij moest, in het kader van een project van de 4-h-Club, in onze achtertuin een lammetje zonder moeder grootbrengen. Melissa's vader was een van de leiders van de 4-h-Club, een organisatie die jonge mensen schoolt in moderne landbouwmethodes en andere nuttige vaardigheden. Hij zette altijd van dat soort projecten op voor kinderen uit de buurt. Ethan ging later met het lam naar Cummingtons jaarlijkse schapententoonstelling en behaalde de derde prijs in de categorie Southdowner-ramslammeren. Die zomer raakte hij ook bevriend met Melissa en haar ouders. Hij ging er vaak 's avonds heen om naar de Red Sox te kijken of met de schapen te helpen.
De romance bloeide een jaar of vier later op. Ik kreeg het voor het eerst in de gaten op de julidag toen de schuur van onze buurman Lou Brown tot de grond toe afbrandde. De brandweer uit Cummington was komen assisteren. Melissa was er ook. Ze hielp water pompen uit een meertje op Lou Browns land. Toen het vuur onder controle was, zette ze een ezel op en begon het hele tafereel te schilderen.
Terwijl de brandweer van Plainfield de laatste smeulende vuurtjes bluste, liep Ethan naar Melissa toe en ging naast haar en haar ezel staan.
| |
| |
Intussen wees ik Halley een paar gevlekte watersalamanders aan in Lou Browns meertje. Ik keek toevallig net op toen Ethan Melissa snel een zoen op haar wang gaf. Daarop pakte Melissa zijn hand, kneep erin en liet hem toen los. ‘Zag je dat?’ vroeg ik aan Halley. Ze had het niet gezien. Halley dacht dat ik het over een watersalamander had.
De boerderij van de familie Moody grensde aan de zogeheten Kunstacademie van Cummington. Die ‘academie’ was net een klein dorp waar schilders, schrijvers, componisten en andere kunstenaars voor een periode van twee weken tot een jaar verbleven. Ze woonden in boerenhuisjes en werkten in ateliers die werden verwarmd door houtkachels. Er stonden ook drie nestkastjes voor sialia's op het terrein. De dag dat ik erheen liep was ik van plan om naar de sialia's te gaan kijken en daarna een plekje op Potash Hill te zoeken om naar overtrekkende haviken te spieden.
Het weer begon prachtig, met zon en een temperatuur van meer dan zeventien graden. Maar nog voor ik bij de Kunstacademie aankwam, begon het boven de heuvel geweldig te onweren. Toen ik de bliksem in een boom in een weiland zag slaan, begon ik hem te knijpen en holde naar de boerderij van de familie Moody. Ik stak een wei over waar schapen met zwarte snuiten onder een grote ahorn bijeen stonden gedrongen. Met mijn verrekijker op en neer slingerend om mijn hals sprong ik woest over een prikkeldraadomheining en rende als een gek over het erf van de familie Moody.
Toen stond ik in de modder van de oprit. Mijn haar was zo nat dat het water langs mijn gezicht droop. Ik stond in dubio of het niet achterlijk zou zijn om aan te kloppen. De keren dat ik Melissa had meegemaakt, had ze de naam Moody (‘humeurig’) eer aangedaan. Ik stond net te denken dat het beter was om de bliksem te trotseren en naar huis te lopen. Maar voor ik had besloten om weg te gaan, zwaaide de deur open en verscheen Melissa's gezicht.
‘Wie is daar?’ riep ze.
Ik zei: ‘Ik ben het, Philip Shumway.’
Ze zei: ‘Philip? Wat doe je hier? Je bent tien kilometer van je huis vandaan.’
‘Ik was een beetje aan het rondzwerven,’ zei ik.
Ze zei: ‘Ik zie liever niet dat je door de bliksem wordt getroffen.’
Ik glimlachte zenuwachtig. Ik wist niet precies wat ze daarmee wilde zeggen. Ze stond in de deuropening naar me te kijken en riep toen: ‘Kom binnen!’
| |
| |
Ik ging naar binnen, droogde me af en ging in de keuken zitten. Melissa maakte warme chocolademelk voor me en kwam toen bij me zitten. Ze was enig kind en haar ouders waren niet thuis. We waren alleen in die grote boerderij, die vanbinnen oud en benauwd en wonderbaarlijk leek. De muren hingen vol met allerlei koekenpannen en keukengerei. Er brandde vuur in de houtkachel. Ze had een gevlekte Deense dog die Norman heette en die als hij op vier poten stond boven de antieke keukentafel uitstak. Norman ging gehoorzaam naast Melissa zitten, die me met zo'n onverwachte hartelijkheid aankeek dat het me in verwarring bracht.
Dus staarde ik terug, in een soort trance. De regen kletterde op het dak boven ons. Het was de eerste keer dat ik zo dicht bij haar was, en alleen met haar - ik had haar nooit gezien zonder dat Ethan erbij was. Ik bleef maar in haar ongelooflijk waakzame ogen staren. Zo zou ik haar hele gezicht beschrijven - alert, aandachtig, kwiek. En lokken van haar bruingouden haar vielen altijd over haar wang. Ik zie haar nog dat haar opzij strijken, haar manier van doen gespeend van elke vorm van gekunsteldheid. Haar haar was die dag ook verfomfaaid, alsof ze net had liggen slapen. Ik herinner me dat ze klopjes gaf op Normans kop terwijl ik een slok chocolademelk nam, mijn tong verbrandde en me verslikte.
Melissa straalde een ongepolijste, boerse gezondheid uit, maar ze had ook iets ongrijpbaars, iets korzeligs, misschien een duistere kant die soms bijna zichtbaar was. Als ik goed keek zag ik altijd een vreemde gedrevenheid in haar ogen. Ze had een manier van kijken en dingen in zich opnemen waarbij ze haar blik geheel en al naar binnen gericht hield. Het was alsof haar ogen steeds verschillende dingen tegelijk deden.
Zoals ik me ten slotte was gaan realiseren, had dat zeker voor een deel te maken met het subtiele verschil in kleur van haar twee ogen. Het ene oog was lichtbruin. Het andere was lichter. Een soort flesgroen of zeegroen, bijna smaragdgroen in het juiste licht. Samen zagen haar ogen eruit als een oceaan met plekken met een verschillende lichtval. Soms kon haar blik je helemaal van je stuk brengen; andere keren leek hij zo vol meelevend dat je hart ervan smolt.
Het mijne smolt ervan, tenminste. Ik dronk mijn chocolademelk in haar keuken. We begonnen over Ethan te praten en algauw realiseerde ik me dat ik op het punt stond te gaan huilen. Ik denk dat Melissa zich dat ook realiseerde, en toen werd haar blik zo vol medeleven dat ik praktisch
| |
| |
geen keus had. Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht en huilde, en toen het over was, begon Norman mijn wang te likken.
Ik zei: ‘Sorry hoor, ik huil af en toe nog.’
‘Ik ben zeventien en ik huil ook,’ zei ze. ‘Huilen is het beste wat je kunt doen.’
Ik veegde mijn wang af met de mouw van mijn shirt. Norman ging door met likken. Hij slobberde en snuffelde aan mijn gezicht, en toen begon Melissa te lachen. Toen de genegenheid een beetje te overdadig werd, riep ze: ‘Normy!’, en de hond sloop schuldbewust weg.
Toen zei Melissa: ‘Ik weet precies wat je voelt. Soms kan ik er de hele nacht niet van slapen. Ik probeer een manier te vinden om me lekker te voelen. Het probleem is dat die er niet is.’
Ik zei: ‘Het probleem is dat het allemaal niet kán, lijkt het. Een ander probleem is dat ik niet kan ophouden met zoeken, ook al weet ik eigenlijk niet waarnaar ik zoek. Ik bedoel, de meeste mensen die verdwijnen laten aanwijzingen achter, toch? Hoe komt het dat er geen enkele aanwijzing is?’
Ze zei: ‘Misschien zijn er dingen die wij met geen mogelijkheid kunnen bevatten.’
‘Hoe bedoel je?’
Melissa aarzelde even. Toen zei ze: ‘Nou, ik heb één geschift idee waar ik vaak aan denk. Wil je het horen?’
Ik knikte.
‘Ik verbeeld me vaak dat Ethan in een gat is gevallen,’ zei ze. ‘Of meer een tunnel, eigenlijk. Een heel bijzondere tunnel. Misschien een tunnel onder een rivier, of door een boom. Of onder een dicht bosje lepelbomen, zo'n plek waar beren soms de winter doorbrengen. Die tunnel voerde hem ergens anders heen, naar een plek buiten deze plek. Het was zo'n tijdgat naar een andere wereld.
En misschien komt hij op een dag weer die tunnel uit gelopen, snap je wat ik bedoel? Er zal helemaal geen tijd verstreken zijn. Hij komt gewoon naar buiten gelopen, het gat uit, op hetzelfde moment als hij erin liep. Dan gaat hij naar Juilliard. Dan trouw ik met hem. Dan krijgen we vijf, tien, misschien wel veertien kinderen. Dat zou over miljoenen jaren kunnen zijn, in onze tijdrekening. Jij en ik zijn dan misschien allang dood. Maar het zou nog steeds hetzelfde moment zijn, en alles zou weer goed zijn. Wat we nu meemaken zou gewoon niet meer bestaan - snap je wat ik bedoel?’
| |
| |
Ik zei: ‘Dat klinkt als een aflevering van Star Trek.’
‘Dat zou best kunnen,’ zei Melissa. ‘Het enige waar wij hier naar kijken zijn de Boston Red Sox.’
Ik zei: ‘Ethan was helemaal bezeten van de Red Sox.’
‘Dat weet ik,’ zei ze. ‘We hebben gekeken toen ze de World Series van 1975 verloren. Ik weet niet wie het zich meer aantrok, Ethan of Carlton Fisk.’
Ik vertelde haar dat ik niet veel van honkbal wist, maar dat Amy Ethans honkbalkaartjes bewaarde, als ze die ooit wilde komen bekijken.
Ze zei: ‘Ik kom niet bij Amy in de buurt, al zou je me ervoor betalen.’
Ik zei: ‘Dat lijkt me heel slim van je.’
Daarna wierp ze een blik naar buiten en zei: ‘Het is bijna donker. Zal ik je naar huis brengen?’
‘Ik loop wel,’ zei ik.
‘Ik breng je.’
‘Dat hoeft niet,’ zei ik. ‘Ik hou van wandelen in het donker.’
Ze zei: ‘Ik breng je wel.’
Ik zei: ‘Het hoeft echt niet, hoor.’
Ze bleef aandringen.
Toen ik mijn warme chocolademelk op had, gingen we naar buiten en probeerde ik weg te lopen, de oprit af. Melissa greep me bij mijn shirt en trok me mee naar haar gele pick-up. Eigenlijk was het haar vaders pick-up, en de voorbank lag vol dennennaalden.
Ik zocht naar het tijdgat. Die winter dook ik met bijgelovige hardnekkigheid in dichte bosjes lepelbomen. Soms groef ik tunnels door kleine sneeuwbanken. Ik bleef steeds in de minieme kans geloven dat ik er in een andere dimensie uit zou kruipen. Ik stak mijn hoofd in holle bomen en wachtte of er iets zou gebeuren.
Intussen bleef Halley naar Ethans dagboek zoeken dat ook was verdwenen - een fenomeen dat we allebei aan Amy toeschreven. Het dagboek, zwart en ingenaaid, was een cadeau van Melissa aan Ethan geweest op zijn veertiende verjaardag. Hij schreef er vaak in en had het een paar keer bijna verloren. Dat bracht mijn ouders tot de slotsom dat Ethan het écht had verloren, al wisten Halley en ik zeker dat dat niet zo was.
Halley doorzocht Ethans kamer diverse keren. De kamer was toen al een soort heiligdom geworden. Elke keer als Halley er was gaan kijken,
| |
| |
was ze er weer uitgekomen met het gevoel dat ze had ingebroken. Ze durfde een paar zenuwslopende rondjes door Amy's kamer te maken, maar had ook daar geen succes.
Toen op een avond in mei, bijna op de dag af een jaar na Ethans verdwijning, bracht Halley de moed op om met Amy in de slag te gaan. Amy zat buiten op de met horren afgeschermde veranda te roken en te lezen terwijl kruisboomkikkers en boskikkers de lucht vulden met hun eendrachtige gekwaak. Ik zat daar ook, een stripboek te lezen en naar de kikkers te luisteren.
Halley zei: ‘Amy, zeg nou op, heb jij het?’
‘Wat?’
‘Ethans dagboek.’
‘Nee.’
‘Ik denk dat je liegt,’ zei Halley.
Amy zei: ‘Waarom zou ik zijn dagboek inpikken?’
‘Omdat je niet wilt dat wij het lezen. Je vindt dat zijn gedachten privé moeten blijven.’
‘Dat is een goede reden,’ zei Amy koel. ‘Dat zou je misschien wel hard kunnen maken. Neem een advocaat in de arm, of anders een filosoof.’
‘Misschien neem ik wel een huurmoordenaar.’
Toen stormde ze weg.
De volgende avond was het helder en maanloos. Na het eten gingen Halley en ik het huis uit met de bedoeling buiten onder de sterren te gaan staan. Alleen speelden we vals. We gingen niet staan. We gingen in een ongemaaid veld liggen en speurden naar meteoren. We hadden er een halfuur gelegen, praktisch zonder iets te zeggen, toen Halley met een mismoedige zucht zei: ‘Verdomme.’
‘Wat?’ vroeg ik. ‘Lig je aan het dagboek te denken?’
Ze zei: ‘Het dagboek. Dat stomme gezin van ons. Ik lig vooral te denken dat ik niet kan wachten om hier weg te komen. Ik wil hier zover mogelijk vandaan, jij niet?’
Ik zei: ‘Nee.’
‘Vind jij het dan leuk hier?’ vroeg Halley.
Ik zei dat ik het niet zeker wist. Ik zei dat ik van water uit bronnen hield en van heldere sterren en wilde kalkoenen. Ik zei: ‘Plainfield is de plek waar ik thuishoor, vind ik.’
‘Maar het is hier vreselijk,’ zei ze.
| |
| |
Ik zei: ‘Toch is het de enige plek voor mij.’
‘Philip, laat me niet lachen,’ zei ze. ‘En laat me ook niet huilen.’
Ondanks onze veelvuldige meningsverschillen kende Halley me beter dan wie ook. Soms begreep ze beter wat ik voelde dan ikzelf, ook al vond ze die gevoelens debiel.
Ik zei: ‘Het komt door Ethan.’
‘Dat weet ik,’ zei ze. ‘Bij mij komt het ook door Ethan.’
‘Het is net een oceaan,’ zei ik. ‘Ik kan dieper en dieper duiken, en toch blijf ik rondzwemmen op zoek naar een antwoord.’
Halley slaakte weer een zucht, al grensde deze aan gekreun. Toen zei ze: ‘God, Philip, ik ben elke dag in die klote oceaan.’
‘Hoe voelt dat dan bij jou?’ vroeg ik.
Halley ging overeind zitten. Ze boog zich over me heen. Het leek of er een zwerm sterren op haar schouder balanceerde.
Ze zei: ‘Soms helpt het, geloof ik. Het is alsof ik rondzwem midden in een reusachtige schim. Maar dan verdwijnt zijn schim ook. Ik raak in de war omdat ik besef dat Ethan geen schim is of zoiets. Dat is het probleem met die oceaan of hoe je het ook wilt noemen. Na een tijdje is hij niet meer in me en daarbuiten ook niet. Hij is gewoon weg.’ |
|