Bunker Hill. Jaargang 2 (nrs. 4-8)(1998)– [tijdschrift] Bunker Hill– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Thomas Möhlmann ~ Elke avond I Zoals de huilende schepen soms op de warme, hete zee aan hun ketting rukken. Niet altijd, maar soms, zoals nu. En dat de zee ondertussen onaangedaan al zo veel schepen zag komen en gaan. Als golven op de golven. Zij is doof voor het verdriet van het water, zij is het water. Van een slepend anker heeft zij nog nooit gehoord. Een schip is een dier zonder grond. Alleen een volgende romp hoort, rukt, huilt terug. [pagina 48] [p. 48] II Zo janken de geketende honden van erf tot erf hun brief, hoor mij, hoor mij, schrijf blaf dat ik er ben niet soms, niet altijd: nu. En hoor over het open veld slaan volgende honden aan. [pagina 49] [p. 49] III Als hij hoort roepen roept hij terug. Laat een stilte als een komma vallen, en roept. Gaat niet meer liggen, rukt, jankt, hoort janken. Wacht als ik hem aanhaal tot ik vraag wat hoor je dan wat is het dan wat loop je toch te blaffen? Hij draait zich van mij af en blaft. [pagina 50] [p. 50] IV Zoals na elke avond rolde de nacht zich later koel en langzaam over ons uit. Geen woord meer. Met haar vinger op zijn lippen heeft hij zich in zijn vacht gedraaid. Er is een haven, er is een hok, er is een plek voor het huis waar ik nog zit en luister onder de lauwe, kalme zee rollen de zwijgende stenen. Altijd. Vorige Volgende