Het Brugsche Livre des Mestiers en zijn navolgingen
(1931)–Anoniem Bouc vanden ambachten, De– Auteursrecht onbekendVier aloude conversatieboekjes om Fransch te leeren
[pagina 25]
| |
IIH Op het Historisches Archiv te Keulen berust een handschrift uit de XVe eeuw, bestaande uit een en twintig bladen klein quartoformaatGa naar voetnoot1., nu met het merk W 121* voorzien, zijnde een Gesprächbüchlein, door den vroegeren bezitter. Dr. E. von Groote, aan het Keulsch depot geschonken, nadat de tekst er van was uitgegeven door Hoffmann von Fallersleben, in het negende deel zijner Horae Belgicae, naar het afschrift door Dr. E. von Groote vervaardigd, vergeleken met het oorspronkelijke. Deze uitgave is dan ook even nauwkeurig als menig andere, door den Duitschen geleerde bezorgdGa naar voetnoot2.. Eene noot, door den vroegeren bezitter op de binnenzijde van den perkamenten omslag neergeschreven, luidt als volgt: Diese Sprachübungen sind in den horis belgicis pars IX, Hannover, Carl Rumpeler, 1854, von Hoffmann von Fallersleben, dem ich sie zu diesem Zweck geliehen hatte, herausgegeben. | |
[pagina 26]
| |
Het eenig bewaarde afschrift kan men om en bij 1420 dagteekenen; het handboekje zelf werd een halve eeuw vroeger, hoogst waarschijnlijk tusschen 1360 en 1377, vervaardigdGa naar voetnoot1., naar het Brugsch model, terwijl de langgerekte voorrede oorspronkelijk werk schijnt te zijn, evenals het onderhoud tusschen meid en huisvrouw, waarvan de toon zoo platweg onkiesch is, dat we niet zouden geaarzeld hebben, deze bladzijde achterwege te laten, ware onze uitgave niet uitsluitend voor folkloristen en taalkundigen bestemd. Voor het overige, zooals Dr. Riemens het aanstipt, maakt H den indruk een vrije bewerking te zijn van C of D of van hun gemeenschappelijke bron. Hierbij teekent prof. Verdeyen aan: ‘Daar H waarschijnlijk ouder is dan C of D, ware het o.i. juister te spreken van een bewerking van M’Ga naar voetnoot2.. Deze bewering kan door het volgende ‘detail’, als argument niet zonder waarde, gestaafd worden. In de voorrede van H wordt gedrukt op de noodlottige gevolgen eener letterlijke vertaling, en daarbij een dubbel voorbeeld aangehaald. Zoo zegt men in 't Latijn: Bona dies sit vobis, hetgeen in 't Romaansch zou luiden: ‘Boin jour vous soit’, terwijl men moet zeggen: ‘Dieu vous doinst boin jour’. Zoo zegt men ook in 't Romaansch: ‘Comment vous est?’. Wie dit heel juist vertalen wil, moet lezen alsof er stond: ‘Comment est ilh avec vous?’. In de tweede kolom, vindt men: ‘Men seit in dem walsche: Hoe eest met u? - Diet seide na dem dutsche, men soude moeten segghen: Hoe staat met u?’. Het Latijnsch voorbeeld werd in het Dietsch gedeelte niet, het Romaansch wel, vertaald. Deze vertaling: ‘Hoe eest met u?’ staat hier als foutief aangehaald en werd door den samensteller van H waarschijnlijk in zijn model aangetroffen. Wanneer we nu M openslaan, vinden we daar werkelijk de gewraakte spreekwijze: ‘Hoe eest met u?’ in plaats van het door H aanbevolen: ‘Hoe staet met u?’. Neemt men met ons aan, dat de opsteller van H zijn model heeft willen verbeteren, dan zal men niet meer betwijfelen, of M het model van H is geweest. | |
[pagina 27]
| |
Ook de taal bevestigt dit verband: het Romaansch gedeelte is Picardisch, zuiver rouchi. In het Vlaamsch vindt men naast tal van Limburgsche vormen, verschillende Westvlaamsche vormen en woorden, die Kiliaen als ‘vetus flandricum’ zou bestempelen. Deze ook verraden den invloed van het Brugsch model. Sprekende over de taal, maakt prof. Verdeyen volgende opmerking, die ik hier letterlijk weergeef: ‘Hoffmann von Fallersleben merkte, in de korte aanteekeningen bij zijne uitgave, reeds op en o.i. zeer terecht, dat de schrijver een Vlaming moet zijn geweest en het handschrift een afschrift van iemand die geen geboren Vlaming was. Met zijne veronderstelling, dat de kopiist “ein Deutscher war, der vielleicht lange Zeit in den Niederlanden lebte, aber seine Muttersprache nicht vergessen konnte”, zijn wij het niet eens. Veeleer wijst de taal op een Nederlandsch oostelijk grensdialect, dat wellicht nog tot het oude tweetalige prinsbisdom Luik behoorde’Ga naar voetnoot1.. Even waarschijnlijk - dunkt me - zou men kunnen beweren dat de samensteller van H zelf Oostlimburgsch sprak en schreef, en dat de Westvlaamsche elementen aan den invloed van het model, misschien ook aan een verblijf te Brugge of daaromtrent, toe te schrijven zijn. Wanneer men nu H met M en vooral met C en D vergelijkt, dan bemerkt men alras dat de echt Brugsche elementen op den achtergrond treden, hetgeen pleit ten voordeele van de voorgaande veronderstelling. Hiertegen kan men niet, als objectie, de fiere verklaring aanhalen: ‘Maar ik meen dat er toch een graaf is, die alle koningen, hertogen en prinsen in macht evenaart, en dat is de graaf van Vlaanderen’. Immers de bewerker van H kan dit in zijn model gevonden hebben en het zonder meer overgenomen. Men vindt wel in C specifiek Brugsche elementen die in M ontbreken, en men zal die toch niet aan Caxton zelf, maar wel aan zijn model, ons onbekend gebleven, toeschrijven. De uitgave, naar het afschrift en het manuscript van E. von Groote door Hoffmann von Fallersleben bezorgd, is vooral diplomatisch: | |
[pagina 28]
| |
‘Es war darum zu thun, einen urkundlichen Text zu geben’. Hier en daar nochtans heeft Hoffmann het handschrift verbeterd, meestal ten onrechte. Hiervan, als bewijs, een enkel staaltje: fo 20, l. 23 leest men in het handschrift: ‘fait boulier - důch sieden’. Hoffmann verbeterde: ‘doet (Hs. důch) sieden’. Ieder Limburger zal met mij instemmen, wanneer ik verklaar, dat deze correctie totaal nutteloos was. Hetzelfde geldt voor andere aanteekeningen van den uitgever (bl. 73, 74, 75, 79 en 92): zoogezegde verbeteringen, die meestal op een verkeerde lezing van het oorspronkelijk stuk berusten. Als werkelijke fouten in het handschrift dienen enkel hier vermeld: Fo 2, l. 2: ‘desen boef’ (d.i. boec, en niet boek, zooals bij Hoffmann). Enkele tekstverbeteringen werden nog in onze uitgave aangebracht: Fo 8 vo, l. 13: neunic, verbeterd in ‘nennic’. Gemakshalve werd, in de vorige uitgave, de interpunctie verwaarloosd omdat, volgens de twee Duitsche geleerden, ‘das Verständniss dadurch nicht sonderlich erleichtert, der Charakter des Ganzen aber etwas verwischt worden wäre’. Aan die interpunctie heb ik integendeel mijne beste zorgen besteed, zonder de aesthetisch-typographische eischen uit het oog te verliezen. Wie zich de moeite wil getroosten, deze uitgave | |
[pagina 29]
| |
van het Gesprächbüchlein met de voorgaande te vergelijken, zal allicht kunnen vaststellen hoeveel een sobere en wel doordachte interpunctie er toe bijdraagt, een meestal gedialogeerden tekst verstaanbaar te maken. Om wille der klaarheid heb ik ook vermeden het grillig gebruik van u en v, hier en elders, slaafs te volgen. Ik herhaal het: 't was er mij hoofdzakelijk om te doen, aan de kultuurhistorici een leesbaren tekst, zoo bruikbaar mogelijk, te bezorgen. Dit verklaart ook de wijze van uitgave der verzameling: iedere tekst werd afzonderlijk gebundeld, om 'n vergelijkende studie te vergemakkelijken. |
|