| |
| |
| |
Inleiding I
M Op het Jubelcongres van de Archeologische en Historische Federatie van België, in 1925 te Brugge gehouden, hebben twee verslaggevers zich bezig gehouden met de oude ‘manuels de conversation’. Een hunner wijst op de waarde van deze kleine boekwerkjes in de uitmuntende studie die bij daaraan wijdde. Het zijn bladzijden van het grootste belang, die wij niet kunnen nalaten hier gedeeltelijk, trouw vertaald, over te drukkenGa naar voetnoot1.. Nadat schrijver het ontstaan dezer handboekjes verklaard heeft uit sociale en economische behoeften, voegt hij er oordeelkundig aan toe: Het zou nauwelijks de moeite waard zijn er bij te blijven stilstaan, indien men er niets anders vond dan een eenvoudige onderwijsmethode. De grammaticale gegevens echter vormen het minste belang van die ‘manuels’, want beter dan België's twee talen, leeren wij er het Belgisch leven in den goeden ouden tijd uit kennen.
Vervolgens beschrijft de geleerde kloosterling die oude boekjes in een kenschetsende passage, waarvan wij, ten behoeve onzer lezers, enkele regels ontleenen en hierachter in vertaling weergeven:
Het zijn zoogezegde guides familiers, zonder pretentie, die ons plotseling volkomen verplaatsen in het leven onzer voorouders, waar wij ons geheel thuis gevoelen. Van de eerste bladzijde af worden wij overgebracht naar het Belgisch midden van vervlogen tijden, waar edelen en burgers, werklieden en kooplieden, geestelijken en leeken
| |
| |
elkander ontmoeten en, al koopend en verkoopend, met elkander kouten, opkomend voor hun belangen terwijl ze, ook toen reeds, klagen over den duren tijd. Wij dringen door tot in hun binnenkamer, zetten ons, nadat wij met hen hebben gebeden, naast hen aan een welvoorzienen disch. Wij volgen hen bij hun werk, vergezellen ze naar de markt, de herberg, en ja ook op reis en op bedevaarten. In een woord, die bescheiden ‘manuels de conversation’ dragen, zonder iets toe te voegen aan de militaire of diplomatische geschiedenis, uitmuntend bij tot de reconstructie van het vroeger Belgische type, met zijn op den voorgrond tredende karaktertrekken van blijde arbeidzaamheid en dapperen eetlust, van gezond realisme en eerlijke openhartigheid, van gehechtheid aan altaren en haardstedenGa naar voetnoot1..
Het oudst gedateerde van die ‘manuels de conversation’ is wat de schrijver er van het Livre des Mestiers of de bouc vanden ambachten noemde, ter oorzake van de overwegende plaats welke daarin wordt ingenomen door de verschillende ambachten in Vlaanderen, en meer in het bijzonder in Brugge uitgeoefend. Geheel de topographie van het boekje is hoofdzakelijk die van Brugge; het volstaat deze kleine verzameling te doorbladeren om er zich van te overtuigen. Bovendien verklaart schrijver openlijk en fier dat de goede stad Brugge, een der beste handelssteden die er in de Christenheid bestaat, de eenige is die hij kent, en waarvan hij de talrijke bruggen en poorten, pleinen en straten zou kunnen opsommen. Hij doet dat overigens met een nauwkeurigheid, een modernen topograaf waardig. Alle namen die hij opsomt, waren te Brugge bekend of zijn het nog. Om zich hiervan te overtuigen, volstaat het de werken te raadplegen die gewijd zijn aan de topographie en de toponymie van het Venetië van het Noorden, vooral het uitgestrekte plan door Marc Gheeraerdts in 1562 opgesteld, en waarvan er gelukkig getrouwe reproducties bestaan, alsook de studie van VerscheldeGa naar voetnoot2., die er groot voordeel bij gehad
zou hebben het Livre des
| |
| |
Mestiers, eertijds in Brugge geschreven, te doorbladerenGa naar voetnoot1.. Hij zou er meer dan een belangwekkend topografisch detail uit geleerd hebben, en wetenswaardig bovendien, al ware het slechts om zijn lijst van ‘stoven’ aan te vullen, waarvan een der oudste aan ‘Nathalie, de scone vrouwe’ toebehoorde, ‘bachten der frere muer’: een benaming, die men eveneens op het plan van Marc Gheeraerdts terugvindt, om de beide straten aan te duiden die langs het klooster der Minderbroeders liepen.
Volgens hetgeen voorafgaat kan men zonder aarzelen bevestigen dat het Livre des Mestiers te Brugge werd opgesteld, door een ‘walscen scoelmeestere’, uit het Picardisch taalgewest hoogst waarschijnlijk afkomstig, en sedert jaren gevestigd te Brugge, alwaar de kennis van het Fransch vrij algemeen verspreid was en op commercieel en administratief terrein noodzakelijk bleek te zijnGa naar voetnoot2.. Wat meer zegt, indien men zijn werk vergelijkt met de onzekere pogingen der glossateurs, zijn voorgangers, kan men eveneens vaststellen, dat de bescheiden schrijver van het Brugsche handboekje, die waarschijnlijk zonder model heeft gewerkt, in plaats van proefwerk, een meesterstuk tot stand heeft gebracht. Zoo luidt het gezagvol oordeel van een deskundige, prof. Riemens, aan wien wij uitdrukkelijk onze instemming betuigenGa naar voetnoot3..
Wij zullen niet trachten hier den zoo afwisselenden en steeds belangwekkenden inhoud van het Livre des Mestiers samen te vatten: wij zouden niet anders kunnen doen dan herhalen wat E.P. Callaey zoo uitmuntend uiteenzette in de gedetailleerde analyse door hem van het Brugsche werkje gegeven, en waarvan de aanhef, verdietscht, luidt als volgt:
Op het eerste gezicht zou het schijnen alsof de goede schoolmeester
| |
| |
een niet zeer scherp omlijnd plan had gevolgd. Doch bij nader onderzoek ontdekt men gemakkelijk dat hij zijn ‘manuel’ in drie deelen van verschillenden aard splitste, en dat hij, in zijn bezorgdheid om zijn onderricht aan het werkelijk leven aan te passen, nu eens de huiselijke bezigheden met de maatschappelijke betrekkingen, dan weer het geestelijke met het tijdelijke, dat elkander onophoudelijk ontmoet, dooreen mengde. Dit om aan te toonen dat het eerste deel het huiselijke, het tweede het maatschappelijke, het derde het godsdienstige leven behandeltGa naar voetnoot1..
Voor het overige verwijs ik den lezer naar de zeer verzorgde studie van den E.P. Callaey, die niet minder dan zes bladzijden wijdt aan de analyse van het Livre des Mestiers, alsook naar het voortreffelijk werk van prof. K.-J. Riemens; ofwel, en beter nog, naar den naïeven en sappigen tekst van den ‘walscen scoelmeestere’, wiens ongekunstelde taal, om hare Westvlaamsche tint, den dialectoloog evenals den lexicograaf eenig belang zal inboezemenGa naar voetnoot2.. Wat den Romaanschen tekst betreft, die is beslist Picardisch, met enkele ongewone wendingen, uit het Vlaamsch ontstaan, terwijl men elders een tegenstrijdigen invloed kan merken, zoodat het niet licht valt uit te maken, in welke taal het handboekje eerst werd geschrevenGa naar voetnoot3..
Het aloude Brugsche ‘manuel’, het prototype van een meer dan eeuwenlange reeks, werd in de XIVe eeuw opgesteld, meer bepaaldelijk
| |
| |
omstreeks 1340, zooals blijkt uit de gegevens die men er vindt over den politieken toestand van Europa. Daar het bewijs er van geleverd werd door den Franschen uitgever van het eenige ons overgebleven handschrift, door den geleerden Hollander die er den Romaanschen tekst van bestudeerde, en op hun voorbeeld door den hierboven genoemden historicus, kunnen wij ons de moeite besparen er breedvoerig op terug te komenGa naar voetnoot1.. Liever zullen wij enkele regels wijden aan het handschrift van het Livre des Mestiers, aan de uitgave van 1875, en aan de verhandelingen hierover verschenen.
De eenige transcriptie die ons van het Brugsche ‘manuel’ bewaard bleef, bevindt zich te Parijs in de Nationale Bibliotheek, afdeeling der Nederlandsche handschriftenGa naar voetnoot2.. Het is een klein quartoformaat (28 × 18 cm.) op kalfsvel van vier en twintig bladen, in schoon Gotisch geschrift van de XIVe eeuw, dat men eveneens nog in de volgende aantreft. Dat we hier met een kopie, en niet met het origineel te doen hebben, durf ik haast, tegen Michelant in, te bevestigenGa naar voetnoot3..
Op het eerste blad, oorspronkelijk onbeschreven, leest men deze moderne aanteekening in rondschrift: ‘Volume de 24 feuillets - 31 octobre 1900’.
Het volgend blad, waarop de pagineering begint, draagt in den rechterhoek: ‘Codex Colbert’, gevolgd van het nummer 1593. Het handschrift stamt dus uit de rijke verzameling, door Mazarin's opvolger bijeengebracht.
En werkelijk maakt de Cataloog van de bibliotheek Colbert, die in de XVIIe eeuw door G. Milhet, ‘presbyter et Bibliothecae Colbertinae praefectus’, werd opgesteld en nu in de ‘Bibliothèque Mazarine’ te Parijs, onder nummer 4242 bewaard wordt, op bl. 227, onder nummer 2497 gewag van: ‘Le livre de la vie civile en anciens vers (sic) françois et flamans’.
| |
| |
In 1875 werd het handschrift te Parijs gepubliceerd, onder den meer passenden naam van Le Livre des Mestiers, door H. Michelant, adjunct-conservator aan de Nationale BibliotheekGa naar voetnoot1.. Dit dunne boekwerkje in quarto, luxueus uitgegeven en slechts op vijf en tachtig exemplaren door Jan Enschedé te Haarlem in 1874 gedrukt, is een ware zeldzaamheid geworden, door antiquariaat-handelaars, bibliothecarissen en liefhebbers gretig gezocht. En toch werd deze uitgave niet gunstig door de critiek onthaald. Volgens A. Scheler is het werkje eerder bestemd voor bibliophilen dan voor geleerdenGa naar voetnoot2.. In feite hebben deze laatsten slechts weinig te maken met 'n uitgave van een handschrift, ‘waarvan de druk nauwkeurig de physionomie weergeeft’, zooals Michelant het in zijn voorwoord eenigszins naief, doch niet zeer voorzichtig uitdruktGa naar voetnoot3.. Het oordeel van baron de Pauw is al even streng. Hij eischt een wetenschappelijke uitgave van dit werkje, dat zulk een
geweldig philologisch en folkloristisch belang heeftGa naar voetnoot4.. De boekdrukkers van Brugge hebben zich nu voorgenomen dit verlangen, een dertigtal jaren geleden door den geleerden Gentenaar uitgesproken, te verwezenlijken. Het betaamt overigens hier aan toe te voegen, dat het ongunstig oordeel van Scheler en baron de Pauw, buiten alle vergelijkend onderzoek geveld, slechts gedeeltelijk gegrond was. Meer dan eene vergissing, die de uitgave van Michelant ontsiert, vindt men terug in het overigens met zorg overgeschreven en verbeterde handschriftGa naar voetnoot5.. Talrijke fouten werden
| |
| |
door Michelant verbeterd, zooals blijkt uit de volgende lijst, waar de emendaties door den uitgever of door A. Scheler en later door prof. Riemens voorgesteld, afzonderlijk met de hoofdletters M, R en S staan aangeduid.
Fouten van het handschrift. - Wij beginnen deze lijst met de Errata in de eerste kolom. Wij teekenen er slechts de klaarblijkende fouten aan en de verbeteringen die zich opdringen, buiten alle conjectureele kritiek.
De fout die 't meest voorkomt, is door de verwisseling van n en u of v veroorzaakt. Zoo vinden we o.a. fo 2 vo, l. 4: Et qui vent (lees veut, M) vin maintenir. Zoo ook convertoirs, in plaats van couvertoirs (l. 12); anguiel in plaats van angniel, poinre voor poivre (M), fo 4 vo, l. 17 en 26; fourdivier voor fourdinier (M), fo 6, l. 15; ansne voor ausne (M), l. 19; Moustruel voor Monstruel (fo 12 vo, l. 2); rouchin voor ronchin (fo 20 vo, l. 3), enz.
Fo 3, l. 29: en pluseur lieux, d.i. en plus seurs lieux (R).
Fo 3 vo, l. 7: et vous (lees vos) autres joyaus (zoo ook fo 10, l. 27). - L. 17: in plaats van ‘escamine’, lees ik estamine, volgens 't Vl. stamine en den tekst van C en van D. - L. 18: et si devés prendre vos draps. Men leze pendre, zooals blijkt uit den Vlaamschen tekst, waar men leest te hanghene.
Fo 4, l. 5: in plaats van vos jouwees, leze men jouwes. - L. 12: bouchine, verbeterd in bouthine (S). - L. 27: les nerfs et les vanies; verbeterd vaines (M).
Fo 6, l. 25: in plaats van mente, confire de graine (hs. en M), lees: mente, confire et graine, in overeenstemming met 't Vlaamsch: mente, coffelie ende greinen.
Fo 6 vo, l. 15: et on ne bue les draps. Verbeterd: on en bue, volgens het Dietsch: ende men waschter mede...
Fo 7 vo, l. 11: Biaus sire, je me loth (M: loch) de vous.
Fo 8, l. 24: Vernis et oprument (M: orpiment, de gewone vorm van het woord, net zooals in het Nederlandsch, waar ook opriment en orperment voorkomen. Cfr Verwijs en Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek, s.v.).
Fo 9, l. 8: capellanis, verbeterd in capellains (M).
Fo 9 vo, l. 15: Lanclastre: zonder l, gelijk in den Vlaamschen tekst.
Fo 10, l. 16: et si (M: di) au fevre; want 't Vl. heeft: ende zegh.
Fo 10 vo, l. 20: resuiche (S: resinche) le hanap. Vl. spoel, dat we, merkwaardig genoeg, bij Caxton terugvinden.
Fo 11 vo, l. 3: quans tamps (in 't hs. tapis). - L. 27: les merkedis (zonder s in 't handschrift). - L. 34: après le (in 't hs. les) jour des Chendres.
| |
| |
Fo 13, l. 5: Je que j'ai le vie encors (M: ne... en cors): No dat ic hebbe 't leven in 't lijf. - L. 8: Et sake les (R: le) de l'espoi. - L. 29: Hier (M: ou) devant hier - Ghistren of eerghistren.
Fo 14, l. 28: Donas... me ferai, verbeterd in fera.
Fo 15, l. 9: dist quel... Lees: qu'il... - L. 18: et tramisiet (R: tamisiet) d'un tamis.
Fo 15 vo, l. 28: et un boin serviche. 't Eerste woordje heb ik verbeterd in en, zooals de zin en de vertaling het eischen: in eenen goeden dienst.
Fo 16, l. 34: Gilberte (mansnaam, dus zonder e, net als bij C).
Fo 16 vo, l. 35: in plaats van: dont on prents ces oyselets, liet ik les drukken, in overeenstemming met: daer men mede vangt de voghelkine.
Fo 17, l. 12: pour mettre ses gelines couvrer (M: couver).
Fo 17 vo, l. 24: et des (lees de) ses emplaestres.
Fo 19 vo, l. 7-8: Bruges, qu'il (lees qui) est une des milleurs villes marchandes...
Fo 20, l. 1: ou en le plaetse Mauberd; 't cursief gedrukte woord werd niet vertaald in het Romaansch, misschien met opzet. (Cfr eene voetnoot hierover in de Inleiding).
Fo 22 vo, l. 2: la formis est et que... (M: et que la formis est). - L. 30: chou que ie iai (M: que j'ai) commenchiet.
Fo 23, l. 31: a Sainte (lees zonder e) Mor des Fossés.
Fo 24, l. 5: nous (M: vous) m'avez...
Fo 24 vo, l. 36: dont Dieux (nous) voeille warder, met ingelascht nous, volgens den Vlaamschen tekst: ‘waer of ons God moete wachten’. - In onze uitgave - we herhalen het - werden de bijgevoegde woorden tusschen [], 'n enkel overtollig woord tusschen () geplaatst.
De fouten zijn al even talrijk in den Vlaamschen tekst van het handschrift. Ze werden echter grootendeels verbeterd door Michelant, met eene nauwgezetheid, die allen lof verdient, als tegenhanger van de critiek, door N. de Pauw buiten alle vergelijking uitgeoefend. Dit blijkt uit de volgende opsomming.
Fo 1, l. 30: joncfrouwen: zonder r, verbeterd door M (Michelant).
Fo 2 vo, l. 10: bedden van plumen om... ut te slapene. Lees: up, in overeenstemming met het Fransch: lits de plume pour sus dormir. - L. 13: ‘calcten’ van 't hs. verbeterd in: culcten. - L. 17: ende tussene (M: cussene). - L. 23: banc ende scotelen ([sic]: Hs. en M). Lees stoelen (R), volgens den Franschen tekst: bancs et sielles.
Fo 6, l. 38: hofkersse ende waterkesse (M: waterkersse).
Fo 9, l. 8: prochppapen ([sic]: Hs. en M). - L. 33 en 34. Onze ‘scoelmeestere’ verklaart dat hij eenige landen zal opnoemen: eerst de keizerrijken, dan de koninkrijken. In 't Vlaamsch komt een foutieve herhaling voor: eerst die keyseriken, eerst (lees dan) die conincriken.
Fo 10, l. 8; 22 vo, l. 25, en 23, l. 16: ic bem (hs. en M) werd verbeterd: ic ben.
| |
| |
Fo 11 vo, l. 17: den xxxiiisten dach (met een tiental te veel). - L. 26: zyighevallen (M: zij ghevallen).
Fo 12 vo, l. 6: Je (M: Ic) mach mi wel beroemen...
Fo 13, l. 9: wants (verbeterd in want).
Fo 14, l. 4 (en 16, l. 37): in plaats van wel tijt, lezen we: welc tijt.
Fo 15 vo, l. 20: ende rekeninghei (M: rekeninghe) gheven.
Fo 17, l. 36: menighen goeden goed (M: hoed).
Fo 17 vo, l. 33: hi gheneetse (M: gheneestse).
Fo 18 vo, l. 31: Ogieve (M: Ogiene).
Fo 21, l. 9: il ont in den Vlaamschen tekst voor si hebben.
Fo 21 vo, l. 26: so dat (lees doet) haer man... zooals blijkt uit het Fransch, door Michelant niet opgemerkt: ainsi fait ses barons.
Fo 22, l. 25: ende gheest (M: gheeft) lof...
Fo 22 vo, l. 13: Tegenover ‘Ysabiaus de Rolers’ staat er in 't Vlaamsch: ‘Ysabiaus de (lees van) Roesselare’. Het foutieve woordje is ofwel de herhaling van 't Fransch (men lette er op, dat ook de voornaam letterlijk werd herhaald), ofwel 't Vlaamsche lidwoord, door analogie met vormen als ‘de Gentenaere’, enz.
Fo 23 vo, l. 30: als ghi comt teere (lees teenre) brugghen.
Errata bij Michelant. - Na den welverdienden lof, onzen voorganger toegezwaaid, mogen en moeten we nu door enkele voorbeelden aantoonen dat zijne uitgave niet altijd de getrouwe weergave is van het handschrift, zooals het door Michelant al te voortvarend werd beweerd.
In den Romaanschen tekst vindt men o.a. volgende fouten bij M:
Fo 1: Au (hs. Ou) nom du pere... - L. 6: car il ne peut (hs. puet).
Fo 1 vo, l. 38: ou la demoiselle (hs. damoiselle).
Fo 2, l. 26: dont on ne peut suever (hs. senuer, d.i. se nuer, se priver). - L. 35: il y afiert (hs. affiert).
Fo 3, l. 15: Et assi (hs. aussi)... - L. 26: met-on en pluseurs lieux (hs. pluseur, d.i. plus seur, zooals ik het hiervoor volgens prof. Riemens aanteekende).
Fo 4 vo, l. 17: char de mouton ou d'aingniel (in 't hs. zonder i).
Fo 5, l. 27: Je croit (hs. croi) que on mengiie (hs. mengue).
Fo 6 vo, l. 2: espinage, bourage et fenerele (hs. feneule; Vl. venkel).
Fo 8 vo, l. 10: et si n'aie (hs. ai).
Fo 9 vo, l. 22: Picardie est granf pays (drukfout voor grant).
Fo 11, l. 3: Sire, il est à l'école (hs. escole).
Fo 11 vo, l. 12: Quant commenche autompne (hs. autompnes).
Fo 12, l. 33: Que il fera (hs. sera) trieuwes. Vl. ‘dat sal wesen’.
Fo 12 vo, l. 36: mesfait (hs. meffait) ne mesdit.
Fo 13, l. 22: et une coroie clouwee (hs. clauwee). - L. 28: le filee (hs. le filei);
| |
| |
Vl. ‘'t ghaeren’. - L. 36: je voel qu'il me fouille che (hs. foulleche); Vl. ‘dat hi mi vulle’.
Fo 13 vo, l. 2: il prend de l'aune (hs. del anne). - L. 7: elle li reprova (hs. reprouva). - L. 21: que on fila au (hs. ou) rouwet.
Fo 18 vo, l. 28: des estorcs d'Ardane (hs. estoirs).
Fo 19 vo, l. 6: qui appartiennent (hs. appartienent). - L. 8: une des milleures (hs. milleurs).
Fo 22, l. 22: Qui soyent eu monde (hs. en).
Ook in de Dietsche kolommen stemt de gedrukte tekst niet altijd letterlijk overeen met het handschrift, zooals blijkt uit 't volgend lijstje:
Fo 1, l. 23: ende jonckfrouwen (hs. joncfrouwen).
Fo 1 vo, l. 2: datmen antwoord (hs. antword).
Fo 3, l. 35: een scerfines (hs. scerfmes: un coutiel minchoir). - L. 38: zilverine nappen (hs. zelverine).
Fo 3 vo, l. 4: Nappen med voeten (hs. met).
Fo 4, l. 4: oghebrawen (hs. oghebrauwen); uwe (hs. uwen) nese.
Fo 4 vo, l. 6: vleeschhus (hs. vleeschuus). - L. 8: Heer (hs. Heere). - L. 11: metten groenre sausen (hs. metter).
Fo 5 vo, l. 2: hi soud of sterven (hs. hi souder...). - L. 22: de tinken ende (hs. de) baersen.
Fo 6, l. 8: Pekers (hs. Perkers). - L. 22: voughel (hs. wulghe; Fr. ‘saule’). - Men begrijpt nu waarom Scheler bij ‘voughel’ aanteekent: ‘das fläm. Wort ist unfindbar’.
Fo 6 vo, l. 1: Rapen, saulge ende looc (hs. sailge).
Fo 7, l. 19 en 26: Joncfrowe (hs. Joncfrouwe).
Fo 7 vo, l. 10: Ale (hs. al) eist goede munte. - L. 29: van Wrueke (hs. Werveke, met de eerste lettergreep verkort; Fr. ‘Wervi’).
Fo 9, l. 5: Zine (hs. sine) cardenalen. - L. 25: riidder, riiddernede (hs. rudder). - L. 28: bailliv (hs. bailliu).
Fo 9 vo, l. 20: Buengauwe (hs. Buenegauwe). - L. 34: onderminghz (= onderminghet), met verkorting van de laatste lettergreep.
Fo 11 vo, l. 22: die onser Heere (hs. Onsen Heere).
Fo 13, l. 11-12: Seatris... Bal (hs. Beatris... Sal).
Fo 16, l. 13: Van liningaerne ende van wreken (hs. werke, met verkorting van de eerste lettergreep. Fr. ‘de fil de lin et d'estoupes’).
Fo 17, l. 2: werkende (hs. weerkende: wordt hierachter letterlijk volgens het handschrift afgedrukt).
Fo 17 vo, l. 16: syecien (hs. specien).
Fo 18, l. 26: Gaen restoven. In 't handschrift Gaenre (= gaen er) stoven.
Fo 19, l. 21: hi es al calv (hs. calu, chauve).
| |
| |
Fo 19 vo, l. 9: stede van coopmansteden (hs. coopmanscepen).
Fo 21 vo l. 16: (hi maecter af) Van den rijs (hs. Bonden rijs; Fr. ‘fagots’).
Fo 22, l. 9: Ende ne daer (hs. dar). - L. 13: Maer dat wi lesen (hs. Naer dat... Fr. ‘selonc’). - L. 29: der die mensche (hs. daer). - L. 34: heeft noot van hen (hs. hem, verkort).
Fo 23, l. 6: Bi sine (hs. sire) ghenaden. - L. 25: Te Rome, daer d'ayostle: drukfout voor apostle, gelijk ook in padekijn, fo 23 vo, l. 27.
Deze voorafgaande opsommingen - even vervelend als noodzakelijk - leveren ten minste dit voordeel op, dat zij ons ontslaan van de taak den volgenden tekst te belasten met een critisch apparaat, dat den lezer wel moet hinderen. Op de eerste plaats hebben wij ons ten doel gesteld een correcten en duidelijken tekst te geven.
Dat is dan ook de reden waarom wij ons gehouden hebben aan de moderne schrijfwijze van i en j, u en vGa naar voetnoot1.. Evenzoo handelden wij met de hoofdletters, die niet meer aan het begin van elken regel voorkomen zooals in het handschrift, hetgeen in den ouden tijd den bibliothecaris van de Colbertine et toe bracht te gelooven dat het werkje was gesteld ‘in Fransche en Vlaamsche verzen’.
Men heeft nauwkeurig acht gegeven op de interpunctie, het misbruik vermijdend van de aanhalingsteekens, die hier het begin en het einde van een gesprek aanduiden, waar elke verandering van spreker door een streepje staat aangeduid. Wat de andere teekens betreft, heeft men er zeer bescheiden gebruik van gemaakt: enkel werd, met uitzondering voor het Engelsch, het afkappingsteeken gebezigd om de woordscheidingen aan te duiden, daar in onze uitgave deze woordscheiding - of groepeering - volgens het moderne taalgebruik geschiedde, vanden en vander uitgenomen. Zoodoende wordt de lezing vergemakkelijkt en kan men zich toch rekenschap geven van de woordgroepeering, zooals deze in onze Dietsche en Romaansche teksten voorkomt, en misschien de plusminus graphische weergave is van een bijzondere uitspraak. Alle veranderingen of zoogezegde verbeteringen, buiten de enkele, in de Inleiding vermeld en, hoop ik, gewettigd, werden zorgvuldig vermedenGa naar voetnoot2..
| |
| |
In een woord, we hebben de uitmuntende Instructions van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, hierboven aangehaald en geprezenGa naar voetnoot1., nauwkeurig gevolgdGa naar voetnoot2.. Wat het overige betreft hebben wij - het moge hier herhaald worden - zoowel gewerkt voor folklorist als voor philoloog, en bovenal er naar getracht hun een leesbaren tekst aan te bieden. Mogen zij rekening houden met dit streven, wanneer zij de onvolmaaktheden ontdekken, die elk gedrukt werk aankleven.
|
-
voetnoot1.
- Eerw. P. Fr. Callaey, La vie belge au temps jadis d'après les Manuels de conversation, in het Bull, de l'Institut histor. belge à Rome, 5e afl., bl. 119-36. Brussel-Parijs-Rome, 1925.
-
voetnoot2.
-
Ch. Verschelde, Etude sur les noms des rues et des maisons de la ville de Bruges, in de Annales de la Société d'Emulation, 3e reeks, X (1875), bl. 283-440. - Cf. K. de Flou, De straten van Brugge, in De(n) Halletoren, 4 April en 2 Mei 1875. - Zie ook L. Gilliodts-Van Severen (en E. Gailliard), Inventaire des archives de la ville de Bruges, Introduction, bl. 225, 365 ss., 480-520. - Table analytique, door E. Gailliard, blz. 378 ss. - Table des noms de lieux, door E. Gailliard, passim, vooral bl. 221, voor ‘de foreest van Tilleghem’, waarover ook Inl., bl. 384.
-
voetnoot1.
- Dan had hij b.v. de Plaetse Maubeert niet vergeten, achter de Burgh, tusschen de Kulkstraete en de Philip Stock straat gelegen, of niet herdoopt in ‘Mallebergplaats’, zooals maar al te dikwijls gebeurde. Men leze hierover de korte, doch zaakrijke verhandeling van den Brugschen archivaris J. De Smet, Le Malberg à Bruges, in de Revue belge de Philologie et d'Histoire, IX (1930), bl. 899-902.
-
voetnoot2.
- Cfr L. Gilliodts-van Severen, Inventaire des Archives de Bruges. Inleiding, bl. 225. Brugge, 1871. - Ch. Verschelde, op. cit., bl. 388. - G. Kurth, La frontière linguistique. II, bl. 23 en vlg. Brussel, 1898. - J. des Cressonnières, Essai sur la question des langues dans l'histoire de Belgique, bl. 48-54, (‘La langue française en Flandre’.) Brussel, 1919.
-
voetnoot3.
- ‘En somme, voilà un livre qui n'est point banal, un coup d'essai qui n'est pas bien loin d'être un coup de maître.’ K.-J. Riemens, Etude sur le texte français du ‘Livre des Mestiers’, livre scolaire français-flamand du XIVe siècle, bl. 17. Parijs, 1924. - Zie nog van onzen geleerden Amsterdamschen collega, zijne prachtige Esquisse historique de l'enseignement du français en Hollande du XIVe au XIXe siècle. Leiden, 1919. - Les débuts de la lexicographie
franco-néerlandaise, Parijs, 1921.
-
voetnoot2.
- Onze Brugsche tekst staat niet eens vermeld in het anders zoo verdienstelijk en rijk gedocumenteerd werk van J. Jacobs, Het Westvlaamsch van de oudste tijden tot heden, Groningen, 1927. (De Nederlandsche Dialecten in den loop der eeuwen, I.)
-
voetnoot3.
- In zijn degelijke verhandeling haalt Riemens twee typische voorbeelden aan van germanismen of ‘batavismen’, zooals hij ze noemt: lingne draps, letterlijke vertaling van ‘linene cleedre’; ‘rescurés ches pots contre ches hauts jours’ (d.i. en vue de, vertolking van ‘jeghen’). J.-K. Riemens, Etude sur le texte français du ‘Livre des Mestiers’, bl. 82. - Hiertegenover stel ik den passus, waar de meester meldt dat hij zal handelen over verschillende onderwerpen, ‘nu vanden eenen, nu vanden anderen’, zooals het in 't Romaansch heel natuurlijk klinkt: ‘ore del un, ore del autre’ (fo 9 vo, l. 35). Merkwaardig, en alleen uit 'n verkeerde vertaling te verklaren, is het antwoord van de vrouw die laken veilt en, op een al te
laag bod, vetzekert: ‘Noch haddic liever dat soe waren guldin in uwe scrine’. Dit guldin is ontstaan uit de verwisseling van het bijwoord ore met het naamwoord or in de vertaling van: ‘Qu'elle fust d'or en vo escrin’ (fo 7, l. 18). - Ook enkele woordherhalingen, zooals ketelen en ketelen (fo 2 vo, l. 27 en 28), haer en haer (fo 4, l. 31 en 32), derve couken ende couken (fo 6, l. 1), laten zich enkel als letterlijke vertalingen uit den Romaanschen tekst verklaren. Zoo is ook het woordje copine ontstaan, een hapax legomenon, waarvan het werkelijk bestaan nergens wordt aangetoond. Cfr Verwijs en Verdam, Middelned. Woordenboek, III, 1889, onder coppijn.
Stippen we hier nog aan dat, in de alphabetische volgorde der voornamen, de Fransche naam ‘Eggherans’ wel past; niet echter de Vlaamsche ‘Inghelram’.
-
voetnoot1.
- Cfr H. Michelant, in de Inleiding zijner uitgave, hierachter vermeld, bl. V; K.-J. Riemens, Etude, bl. 11-12.
-
voetnoot2.
- Cfr G. Huet, Catalogue des Manuscrits néerlandais de la Bibliothèque Nationale, no 16 (bl. 30-31). Parijs, 1886. - De beschrijving van het handschrift, zooals ze aldaar voorkomt, is niet volkomen accuraat, waar de opsteller beweert dat ieder bladzijde acht en dertig zinnen bevat en dat elke zin een regel beslaat. Ook het jaartal van Michelant's uitgave staat er verkeerd aangeduid.
-
voetnoot3.
- Zoo verklaart men best de enkele leemten, die in ons handboekje voorkomen, als fo 2 vo, na l. 5; fo 12 vo, na l. 20; zoo ook ettelijke grove fouten, in een origineel onbegrijpelijk, als dat pluseur (d.i. plusieurs) in plaats van plus seurs (d.i. plus sûrs) vertaling van: ‘in vele sekerre steden’ (fo 3, l. 26); ofwel dat encors, voor en cors (d.i. en corps) of ‘in 't lijf’ (fo 13, l. 5).
-
voetnoot1.
-
Le Livre des Mestiers. - Dialogues français-flamands composés au XIVe siècle par un maître d'école de la ville de Bruges. Publié par H. Michelant. Parijs, 1875.
-
voetnoot2.
-
Le Bibliophile belge, IX (1874), bl. 244.
-
voetnoot3.
- Inleiding, bl. IV van zijne uitgave van het handschrift ‘dont l'impression reproduit exactement la physionomie’. Deze bewering is niet gewettigd: zonder van de talrijke drukfouten te spreken, hierachter opgesomd, gebruikt Michelant twee verschillende letters, alhoewel er in het handschrift geen uiterlijk verschil te merken valt tusschen den Romaanschen en den Vlaamschen tekst. Slaafsche reproductie is ten andere heelemaal nutteloos; men leze hierover de wijze Instructions pour la publication des textes historiques, op last van de Commission royale d'Histoire, door E. Poncelet opgesteld. Brussel, 1922. (Tweede uitg.)
-
voetnoot4.
-
Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie, 1901, bl. 48.
-
voetnoot5.
- Dank zij 'n zorgvuldige revisie, waarschijnlijk van dezelfde hand en zeker van denzelfden tijd als het manuscript, werden talrijke woorden verbeterd door bijvoeging in 't klein, boven het woord, van de ontbrekende letter, vooral in den Franschen tekst (zie de Fransche inleiding). Vermelden we hier nog, met de bovengeschreven letter cursief gedrukt, fo 1 vo, l. 3: Heere, goeden dach; fo 8, l. 17: noemen; fo 20, l. 22: prayel.
Een verkeerde woordomzetting werd aldus verbeterd: uwe ‘cleedren’ andren (fo 3 vo, l. 36); Natalie, la ‘dame’ belle (fo 18, l. 23). Nuttelooze woorden werden geschrapt; zoo fo 18, l. 4: ende al dat men (wee...); fo 20, l. 28: Reinaudekin, de (vischere) costre, als vertaling van: Reinaudin, li coustre.
De kopiist heeft echter twee Fransche woorden laten staan in de tweede kolom, namelijk il ont (fo 21, l. 9). Elders werd een nuttelooze woordherhaling niet verbeterd. Als vertaling van: Chechi sont les biestes - venimeuses (fo 5, l. 34-35), leest men: ‘Dit sijn de beesten ghevenijnt - Ghevenijnt’.
-
voetnoot1.
- Over de verwisseling van u met v of met w en de gevolgen er van, leze men: J. Verdam, Middelnederlandsche varia. IV. Misvattingen veroorzaakt door de schrijfwijze su voor sw, in het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, N.R. XXIII (1912), bladz. 284-89.
-
voetnoot2.
- ‘Het wordt tijd dat we er ons van doordringen dat de overgroote meerderheid onzer tekstuitgaven niet langer bruikbaar is, omdat ze ons niet geven wat in de handschriften staat. Zoogenaamde kritische uitgaven zijn niets anders dans aesthetische liefhebberijen, voor taalkundige studie ongeschikt.’ W. De Vreese, Over Middelnederlandsche Handschriftenkunde in verband met Taal- en Letterkunde, in Taal en Letteren, 1900, bl. 337-43.
-
voetnoot1.
- Cfr de Fransche inleiding, bl. 18, no 4, en bl. 25, waar enkele detailopmerkingen voorkomen welke we nutteloos achten, hier te herhalen.
-
voetnoot2.
- Het zij ons toegelaten hier den passus over te nemen, waarin Prof. R. Verdeyen, in de Inleiding van zijn uitgave der Colloquia van Fickaert (I, bl. 2), op uitmuntende en beknopte wijze de methode bepaalt, door hem bij deze uitgave gevolgd: ‘Onze taak heeft zich dus beperkt tot het weren van drukfouten of typographische slordigheden, het ophelderen van onbegrijpelijke lezingen en het controleeren van den tekst. Van dit laatste, omslachtige en tijdroovende werk, waaraan wij onze beste zorgen hebben besteed, zal de lezer weinig merken...’.
|