De Broederhand. Jaargang 2(1846-1847)– [tijdschrift] Broederhand, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 276] [p. 276] De vogels. (Naer 't Hoogduitsch van Mevrouw von Ploennies.)Ga naar voetnoot* 'k Beny de vogels vry en los, Die in de ruimte vliegen, Die midden van het groene bosch In 't stille nestjen, week van mos, Sich facht ten slape wiegen. Hun ruischt het woud den slaapchoraal, Hun gloeit der fonne laatste straal En 's morgens purperblofen. Bly fingen fe in de lenteschâuw Der beuken en der berken; Sy baden fich in morgendauw, En koelen in der golven blauw De vrye, lichte vlerken. Het veld is hun een voorraadsschuur, Daar staat de tafel der natuer Aan groot en klein toeganklik. En als de schoone lente ontfweeft, Als alle bladers vallen, Vóór 't ys aan dorre twygen beeft, Vliegt ieder vogel heen, en streeft Naar 's fuidens warm're hallen. Eens blinke ook my een schooner strand En 'k trek naar 't beter vaderland Op bly ontplooide wieken! 3 July 1847 J.M.D. voetnoot* Zie hare gedichten bl. 249. Vorige Volgende