De Broederhand. Jaargang 2(1846-1847)– [tijdschrift] Broederhand, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 240] [p. 240] De Daemon. Een Daemon trad voor eenen troon. Nog jeugdig was de vorst die dezen had bestegen De booze toont hem eene lauwerkroon: ‘Die kroont,’ sprak hy, ‘den zegeryken degen’ - ‘Maer ik zie bloed aen deze schoone bladen!’ De Daemon spreekt: ‘Dat is slechts vyands bloed! Ik ben de Faem; myn krans verschaft den moed, Om zich in 's vyands bloed te baden!’ - ‘Ik heb geen vyand!’ sprak de koning dan. Een lach verscheen op 's monsters helsche trekken: - ‘Slechts willen moet men, en men kan Zoo veel men wenscht, zich vyanden verwekken.’ - ‘Kan men niets beters doen?’ - Niets, dat zoo lokkend glanst, Als eene kruin die met die kroone schittert; Op 't woordje zonde zyt gy ligt verbitterd? Zy zy slechts groot genoeg, dan wordt zy luid bekranst. Uit het duitsch van Tiedge. Vorige Volgende