De Broederhand. Jaargang 2
(1846-1847)– [tijdschrift] Broederhand, De– Auteursrechtvrij
[pagina 176]
| |
Boekbeoordeeling.Marienlieder von Guido Gôrres. Zweite um das Vierfache vermehrte Ausgabe. München 1844. 128 blz. 24. 6 gGr. - 95 centimes. Met Platen.
Wy naderen weldra de maend der bloemen en der Moedermaegd, de maend, die elk jaer zoo veel schimperyen op het katholicismus werpt. Verdient het deze wezenlyk? Isde vereering (wy drukken op dit woord) van Maria zoo laekbaer en - wat men zelfs heeft willen doen gelooven - zoo onkerkelyk? Het schynt ons toe, als of men deze vrage dikwyls met veel vooroordeel behandelt, en het antwoord er op is toch zoo eenvoudig. Laten wy vooreerst in 't kort zien, hoe het met het kerkelyke der Mariavereering staet. Eerst na het einde der nestoriaensche twisten, dit is in de vyfde eeuw, werd Maria als moeder des Zaligmakers aengeroepen, doch stond zy toen en tot in de tiende eeuw slechts aen de spits der heiligen; zy was de grootste van alle heiligen. In de tiende eeuw echter stelde de kerk hare hemelvaert in zekere betrekking gelyk met die van Jesus; de traditie van hare lichamelyke opneming in den hemel werd door de kerk bezegeld, door de instelling van het feest der Hemelvaert van Maria, dat op 15 oogst gevierd wordt. De grieksche kerk behield den ouden naem van dezen dag tot op dit uer by; zy noemt hem koniêsis i.e. dormitio, het ontslapen, zalig ontslapen der H. Maegd. Van toen af maekt de Mariavereering een grooten voortgang; de beeldende kunst behandelt de heilige Maegd als een geliefkoosd voorwerp in alle oogenblikken van haer laven en hoofdzakelyk nu ook in hare hemelsche verheerlyking, als koningin des hemels en koningin der engelen, en de dichtkunst bezingt haer, de schoonste bloem van het christendom, in duizende liederen. Maer de beeldende en de dichtende kunst werkten ook weêr op het volk terug, en zoo wies de Mariadienst meer en meer, tot dat hy eindelyk de verspreiding kreeg en de hoogte bereikte, waerop hy heden staet, | |
[pagina 177]
| |
Is het princiep, dat hem ten gronde ligt, nu laekbaer? Dit schynt ons niet toe. Door de vereering van Maria, zegt Fr. Schlegel, bewyst het katholicismus, hoe diep het een der grootste mysterienvan het christendom, het vleeschworden van het Woord, erkent en waerdeert. Deze vereering moest dus veeleeralseene zeer tot zyn voordeel sprekende instelling van het katholicismus beschouwd worden, dan als middel dienen, om lasteringen op het zelve te werpen. Dit erkennen zelfs onbevooroordeelde protestanten gaerne, en zy betreuren het, dat in het protestantismus de vereering der moeder des Heeren zoo geheel en gansch ter zyde werd geschoven. ‘Het is natuurlijk, zegt eene voorname hollandsche schryfsterGa naar voetnoot(1), dat in den eersten vurigen ijver, om misbruiken af te schaffen, zoo veel goeds is ter zijde geworpen in te ver getrokken verbeteringszucht, dat nooit de mensch het middel heeft weten te kiezen en altijd in zijn voor of tegen met te veel blinde geestdrift is te werk gegaan. O de hervorming heeft stroomen van licht, heeft ontelbaren zegen, heeft heilige voorregten en oneindig veel goeds en groots aangebragt; maar ook zij heeft veel liefelijks, veel wat zacht en schoon was, vernietigd in hare reinigende woeling, zoo als altijd stormen vernielen, terwijl zij zuiveren, en onder dat schoone en groote ook de vereering der jonkvrouwlijke moeder. O het was het zuiverste, het schoonste, het liefelijkste denkbeeld dier zintreffendste aller eerediensten, de verhevendste moederliefde bij wat de reinheid het meest eerbiedwaardig heeft, de hoogste moedervreugd nevens de bitterste moedersmart, de schoonste moedertrouw bij de treurigste moederlijke verlatenheid, moedertrots en moederschande, moederlijke opoffering en moederlijke zegeprael, en dat alles vereenigd op het voorhoofd van eene maagd en het is een God die de zoon is van die maagd! Is het vreemd, dat de romaneske zin der ridderlijke middeleeuwen, zooveel dichterlijks in de heerlyke vereenigd vindende, haer tot Hemelkoningin verhief en goddelyke hulde toebragt, die, helaas! eindigde met de eere der Godheid te na te komen? maar is het toch ook niet te betreuren, dat men haar onder het Protestantismus zoo volkomen vergeet? Iedere stad, ieder land, dat zijne merkwaardige vrouw heeft, vindt er zijnen trots in, om haar te noemen, te prijzen, te vereeren, door stanbeeld of afbeeldsel der vergetelheid te onttrekken: en wat heeft de protestantsche christenheid gedaan voor de vrouw, die het gewijde middel heeft mogen zijn van al het eeuwige heil, dat zij hoopt en verwacht?’ Nevens die schoone woorden eener diepgevoelende vrouw, willen wy nog die van een diepdenkenden protestantschen theoloog, den hooggeleerden Hendrik W.J. Thiersch, professor aen de hoogeschool te Maerburg, zetten: ’Indessen werde auch hier das Bekenntniss nicht zurükgehalten, wieviel uns durch die Art, wie die Reform vollzogen wurde, verloren gegangen ist. Der goldene Spruch abusus non tollit usum fand auch hier, wie so hâufig in menschlichen Dingen, seine Anwendung nicht. Der Missbrauch rief auch in dieser Sache eine Reaction hervor, welche zum Wegwerpen auch des rechten Gehrauches führte. Umsonst suchte die Augsburgische Confession diesen festzustellen. Die Wirklichkeit entspricht ihr in diesen Punkte nicht.’Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 178]
| |
Deze getuigenissen van niet katholyke schryvers, spreken krachtig genoeg voor de vereering der Moedermaegd in de christelyke kerk; wy laten het daerom aen onze lezers over, te lezen, wat er Görres in zyne Mystik, Möhler in zyne Symbolik en anderen van zeggen, en gaen zonder verdere inleiding over tot het kleine boekje, welks titel wy aen het hoofd van dit opstel zetteden. Het is een diepvroom gemoed, waeruit dit lieve boekje vloot, met zyne zoo hoogpoëtische en dikwyls zoo echt kinderlyke, zoo innerlyke, zoo harmonisch volmaekte liederen, met zyne dichterlyke randversiersels rond elke bladzyde en zyne schoone beeldjes. Gy moet het slechts zien en het bevalt u, gy moet het lezen, en gy stemt met den vromen zanger in den lof der reinste van de reinen; gy moet haer beminnen, gelyk hy haer bemint, en - ook hem moet gy liefgewinnen, zoo gy slechts een van die liederen leest, gelyk blz. 34: Wir schmücken Dir
Dein golden Haar
Mit Rosenzier
Und Lilien klar. enz.
Of het juichende van blz. 86. Alleluja! hebet zu singen an,
Alleluja! jubelt zum Himmel an.
Alleluja! singet mit frohem Schall,
Ihr kinder! singt Allelujah! all:
Der Herr erhôrte der Sehnsucht Schrei;
Die Knechte des Herrn sind fesselfrei;
Er offnete ihnen des Himmels Thor,
Zum Throne hob er die Magd empor;
Ein Kindlein ruht an der Jungfrau Brust,
Der Erde Heil, des Himmels Lust,
Alleluja! Alleluja! Alleluja!
Of - maer wy moeten ophouden, want wy zouden alle liederen afschryven van het eerste tot het laetste, en dit gaet toch niet. Wy bepalen ons dus daermede, een van die dichtjes vertaeld mede te deelen; de heer Dautzenberg heeft die taek op zich willen nemen en hy heeft er zeer wel in geslaegd, zoo wel, dat wy zouden wenschen, het geheele boekje door hem vertaeld te zien. Het zoude de kroon spannen boven alle die tallooze ‘maenden van maria,’ die in slecht vlaemsch meestal gebeden bevatten, welke onmogelyk een mensch bevallen of stichten kunnen, al heeft hy slechts een vonkje van goeden smaek; die zich eeuwig herhalen en die men eeuwig herknauwd ter zyde legt, wanneer de Mei uit is. De marialiederen van Gôrres daerentegen zyn een boekje, dat men geerne leest en dat waerachtig stichtend is, dat den geleerdsten en den ongeleerdsten gelyk bekoren en verheffen moet, en welks schryver niet door bloote speculatie tot het opstellen er van gedreven werd; het ontvloeide uit zyn hert en daerom spreekt het ook tot elk gevoelig hert. |
|