De Broederhand. Jaargang 2
(1846-1847)– [tijdschrift] Broederhand, De– AuteursrechtvrijBürgers graf.
| |
[pagina 38]
| |
nam de stadsoverheid, dit gedenkstuk als haer eigendom in aenspraek, en stelde het in eene openbare wandeling, waer het natuerlyk alle beduidenis verliezen moest. Waer het graf zelf van den dichter was, dit kon men noch door de dodenlysten, noch door de registers der ‘Kammerei’ te weten krygen. Slechts een' ouden man vond men, die de plaets er van onthouden had en zich herinnerde, dat eens de uitgever van verscheiden werken Bürgers, de boekhandelaer Dieterich, er eene Akazia op plantte. Men zocht en vond de Akazia, die oud en duister de stede beschaduwde, waer de zanger van Lenore en Molly slaept. Diep ontroerend was het, dat juist de graver de gebeenten des dichters verontrustte, door hem een klein kindje als gezelschaphouderes in het zwarte bedde te leggen, toen de zoekenden op de plaets stonden. Nu heeft het magistraet van Göttingen den studenten de plaets voor eeuwige tyden geschonken, om er een gedenkteeken voor den ontslapenen opterigten, namelyk eenen eenvoudigen steen met een passend opschrift. Dat die gedachte juist van de studenten uitging, wordt zoo veel te zinryker, als Bürger door zyn lied: ‘Ich will einst bei ja und nein’ bovenal ook hun zanger werd. Wanneer zal eens eene soortgelyke gedachte van de studenten eener belgische hoogeschool uitgaen? vroeg een vriend, die dat las, en een ander antwoordde: ‘Zoodra men er niet alleenlyk meer studeeren zal, om brood te kunnen winnen, zoodra men de wetenschappen uit liefde tot het weten beoefenen zal. Het eerste ligt geheel in den franschen aerd, het tweede is echt germaeusch. Op eene onzer hoogescholen begint het tweede juist boven den grond te komen; als het er maer voortgang heeft!’ - En op welke? vroeg de vriend. - ‘Op geene der twee hoogescholen van den Staet,’ antwoordde de andere, en ik geloof dat hy gelyk had. J.F. |
|