De Broederhand. Jaargang 1
(1845-1846)– [tijdschrift] Broederhand, De– Auteursrechtvrij
[pagina 245]
| |
By de bloedmeerschen te KortrykGa naar voetnoot1.Aan mynen vriend R.B. Boucquillon, kunstschilder en letterkundige. Geen bloeddorst doet myn siel in vuige vlam ontbranden,
Geen koele wreedheid doet my 't harte weeldrig slaen:
De menschheid is my lief en by het graf der dooden,
Wie ook die dooden syn, ontvalt my steeds een traan.
Doch wen het vaderland, in nare stonden suchtend,
De handen smeekend richt tot Hem, wier heilge naam,
Hoe soet hy klinken moog by kalme rust en vrede,
Toch ook aanroepen wordt, wanneer der vreemden aém
Sich over 't land verspreidt! o dan voelt sich myn boesem
Door vaderlandsche vuur, door vlaamschen gloed omvat,
En dan, dan juich ik, ja, by 't vallen van den vyand,
Dan tuurt myn oog met vreugd, met weelde op 't aaklig bad,
Waar 't bloed in mildheid vlood, het bloed van laffe vreemden,
Die met de onsaalge hand naar Vlaandrens heilge maagd
Eens grypen dorsten, om haar rynheid te bespotten,
Te plettren met den voet de kroone, die sy draagt.
En daarom juich ik ook by 't naadren in dese oorden,
Waar Frankryks legerdrom voor Vlaandrens voet eens lag,
Waar 't vreemde bloed soo mild den vadergrond mogt mesten,
Waar Frankryk eens syn magt en waan verbroken sag.
Hier kwam de vyand op! Syn benden
Bestroomden Vlaandrens vryen grond;
Verwoesting volgde hunne schreden
En angstig vloog de noodkreet rond.
Oneindig waren 's vyands magten,
Verbasend was syn groot getal;
Syn stappen deden de aarde dreunen,
De lucht weêrkaatste 't naar geschal
| |
[pagina 246]
| |
Van oorlogstrom, trompet en horen
En van der krygren woest geschreeuw,
Dat door de breede vlakte galmde.....
Maar grynsend hief de vlaamsche leeuw
Het fiere hoofd omhoog en brulde;
Syn kreet klonk door het vaderoord;
De Vlaming voelde 't hart ontstoken:
Hy had de vryheidstem gehoord!
‘Te wapen! burgers, op! te wapen!
De vyand heeft syn laffe hand
Op 't heilge vaderland geslagen,
En dreigt ons met een slavenband;
De aloude vyand, diep vermeten,
Onteert den grond van 't voorgeslacht,
Den grond van ons en van ons kindern!
Hy weet niet, welk een lot hem wacht!
Te wapen! burgers, op! te wapen!
Te wapen voor den moedergrond!
Het frausche bloed moet weder stroomen!...’
Soo klonk de kreet in Vlaandren rond.
En burgers vlogen uit hun steden,
Bevelend, wat hun dierbaar was,
Aan Hem, die Vlaandren immer hoedde,
Die immer syn bevryder was.
Sy trokken op in vaste drommen
En stroomden naar den vyand voort;
Geen stap mogt Frankryk verder drukken
In 't heilig stof van 't vaderoord.
Daar staan fy reeds aan Kortryks wallen,
En daar, daar staan de Franschen pal;
Ontsaglyk groot is 's vyands leger
En Vlaandrens groep is klein in tal.
Ja, 't vlaamsche heir is klein; maar Vlaandren
Telt nimmer synen vyand! 't gaat
Vooruit, waar 't hem siet tegenstreven,
En vraagt slechts, waarde vyand staat.
De legers staan. - Daar syn de vanen
Van Frankryk; daar syn ridders; 't goud
Blinkt op hun helmen en kurassen,
En hunne blik is fier en stout.
| |
[pagina 247]
| |
Daar staan de ruiters met hun rossen,
Door ysren pantsers als omschorst;
Geen pyl, die hun het lyf kan treffen,
Geen swaard, dat doordringt tot hun borst.
Daar staan de knechten met de lansen,
Als ysren muren vastgeschaard;
Wie kan dien wapentrosch verbreken,
Wie dringt er binnen met het swaard?
O schriklyk, schriklyk is die magte!
Soo ver het oog de vlakte meet,
Soo ver ontwaart men legerdrommen,
Die de aard bedekken als een kleed.
En hier, hier staat der Vlamen leger;
Geen borstkurassen blinken hier,
Geen goud bedekt hier helm of pantser;
Maar in de harten brandt een vier,
Dat onuitdoofbaar is. De borsten
Syn naakt en de armen syn ontbloot,
Maar wapens blinken in de handen
En 's Vlamings blik verspreidt den dood.
In 't midden ryst de trotsche vane
Waar Vlaandrens zwarte leeuw op prykt,
De vaan, beroemd door gansch de wereld,
En die men voor geen vreemden strykt.
De knodsen, speren syn hier stevig;
De Vlaming heeft syn goedendag,
Die weêr den vyand sal begroeten
En wondend weren houw en slag.
Daar wordt het bloedig sein gegeven,
De krygstrompetten klinken rond,
Het fransche leger maakt sich strydbaar,
En angstig, aaklig is die stond!
De Vlaming slaat een blik ten hoogen,
En smeekt van Godes vaderhand
Bescherming voor syn gade en kindren
En vryheid voor het vaderland.
En nu, nu vliegt men even woedend
Langs byde syden op elkaâr,
En Vlaandrens sonen worden leeuwen;
Sy kennen, vreesen geen gevaar.
De knodsen plettren helm en pantsers,
De swaarden breken en de vaan,
De lelievaan wordt diep vertreden,
En Vlaandren heft syn kreten aan:
| |
[pagina 248]
| |
‘Vooruit! vooruit! o moed'ge sonen!
Wy vechten voor der vadren haard!
Wy vechten voor onse oude vryheid,
Geen enkel vyand sy gespaard!
Slaat dood! slaat dood den vreemden huurling
En baadt u in 't onedel bloed!
Vooruit! en juicht nu; want wy leschen
Ons' vryheidsdorst in slavenbloed!’
En vreeslyk, vreeslyk wordt de slagting,
Het bloed der Franschen vloeit en stroom,;
De Vlamen kennen slechts vernielen,
Hun woede kan niet ingetoomd!
De stryd blyft duren, vreeslyk duren
En klimt in woede; 't duister daalt;
Doch sal de slagting niet doen staken
Voor Vlaandren volop segepraalt.
't Loopt al door een in bloedge plassen,
Men klampt sich lyf aan lyf; wie 't woord
Van Schild en vriend niet uit kan spreken,
Wordt door der Vlamen staal doorboord.
De vlaamsche grond moet rein en suiver,
Geen vreemdling siet syn land meer weêr.
O! Frankryk, Frankryk moet hier sneven,
Hier moet syn waan en magt ter neêr!
Hier sal syn bloed den grond bemesten,
Hier sterft syn hatelyk geweld,
Hier moeten vorsten, ridders, knechten,
Voor Vlaandrens vryheid neergeveld!
Hier moet het bloed by beken stroomen
En eeuwen heugend sy dees dag,
Waarop de Vlaming weêr sal toonen
Wat dat een vrye volk vermag.
En ja, het bloed by volle beken
Doorstroomt het breede Kortryks plein;
Geen Franschman siet syn land meer weder,
De sege moet aan Vlaandren syn!
En bloedig moet die segeprale
Bevestigd syn! De vyand moet
Voor lang gedenken, dat de vryheid
Onscheidbaar is van 't vlaamsche bloed!
Geen bloeddorst doet myn siel in vuige vlam ontbranden,
Geen koele wreedheid doet my 't harte weeldrig slaan;
De menschheid is my lief, en by het graf der dooden,
Wie ook die dooden syn, ontvalt my steeds een traan.
| |
[pagina 249]
| |
Maar wen de vyand naakt en 't vaderland komt hoonen,
Ons volksbestaan bedreigt, ons ophitst en ons tart,
En dan ons arm gevoelt en neêrstuift voor ons voeten
En om genade smeekt, dan voel ik my het hart
Vergroot en myne siel door hoogen drift begeesterd;
Dan juich ik vrank en bly, dan kent myn oog geen traan,
Dan loof ik vreugdevol den God der legerscharen,
En dank hem voor de gunst aan 't vaderland gedaan!
En daarom juich ik ook by 't naadren in dese oorden,
Waar Frankryks legerdrom voor Vlaandrens voet eens lag,
Waar 't vreemde bloed soo mild den vadergrond mogt inesten,
Waar Frankryk eens syn magt en waan verbroken sag!
1845.
P.F. VAN KERCKHOVEN.
|
|