| |
| |
| |
[Nummer 6]
Over den Nadruk van fransche boeken in Belgien, synen schadeliken invloed en de gemakkelikheid syner afschaffing.
(Vervolg van bls. 193.)
Onder een sedelik oogpunt beschouwd, is de vrage van den nadruk eene der meestomvattende, der belangrykste voor de ontwikkeling des nationalen geestes, en nochtans eene van degene, die de opmerksaamheid der belgische drukpers het minste tot sich getrokken hebben. Sy is tot nu toe slechts onder het standpunt der politische partyen aangeroerd geworden. De katholiken bestryden den nadrukhandel, omdat sy den invloed der paryssche romanen voor de seden vreesen; de liberalen verdedigen hem, omdat sy in de meeste fransche werken een geheel wapenhuis vinden tegen het jesuitismus. Maar wie heeft de uitwerking van dien nyverheidstak en syner gewrochten op de geestige ontwikkeling van ons vaderland in 't algemeen beschouwd?
Om richtig te kunnen waardeeren, wat de nadrukhandel nu doet, sullen wy vooreerst sien, wat hy al gedaan heeft.
Die handel is, gelyk men weet, met het koningryk der Nederlanden geboren. De eerste nagedrukte boeken in 1815 en volgende jaren, waren hoofdsakelik voor den sluikhandel naar Frankryk bestemd en sy droegen ook meestentyds den uiterliken vorm van 't oorspronkelik werk en den naam des uitgevers. Allengskens heeft men voor het binnenland en dan voor de naburige staten gewerkt; nochtans waren toen de nagedrukte werken niet soo algemeen verspreid, noch soo goedkoop, als se het in de niewere tyden, na de omwenteling van 1830, geworden syn. In den beginne
| |
| |
heeft de nadruk eenig goed gesticht. Hoe lauw en flauw de leeslust toen, ter tyd by ons was, weten al degene, die met den gang van onse geestige cultuur een weinig bekend syn. Wy kwamen eerst uit eenen twee-eeuwigen slaap, die maar op 't leste door eene politische schrikmerrie en door bloedige krygsdroomen was gestoord geworden. Uit dien slaap hebben de goedkoope fransche boeken ons doen ontwaken, en soo wierden er gedeeltelik by ons letterkundige lusten en wetenschappelike oefeningen ontwikkeld. Nochtans neven het goed lag er een grondkwaad, dat alle dagen meer en meer velds gewonnen heeft. Daar er niets anders, dan fransche werken nagedrukt wierden, soo hebben wy allengskens de fransche gedachten aangenomen en ons de gewoonte laten opdringen, alles uit een fransch oogpunt te beoordeelen. Wy syn heden tot dus verre langs dien weg gevorderd, wy hebben ons de fransche eensydigheid soo seer aangeeigend, dat wy het versmaden, of ten minste geheel en al verwaarloosen, de andere landen van Europa van naby te leeren kennen. De geringste paryssche broodschryver is ons volkomen bekend, maar wy weten over het geestige leven onfer grenslanden, Duitschland en Engeland, niets anders, dan hetgene den Franschen wel beliefd heeft ons te laten leeren. Wie weet niet, dat wy in 't stuk van politiek soo verre syn gekomen, dat wy ons de fransche vooroordeelen, den franschen volkshaat jegens de andere natien hebben toegeëigend?
De handelwyse van het hollandsch bestuur, of liever van koning Willem te dien opsichte is even soo illogisch als schadelik geweest. Terwyl die vorst de nederduitsche taal by koninglike besluiten ambtelik verklaarde, begunstigde hy te gelyk en fransche sprake en fransche begrippen door aansienlyke geldsommen aan de nadrukkers geschonken. Terwyl, met hulpe van 't bestuur, alle slag van fransche boeken om een' geringen prys in ons land wierden verspreid, was het volstrekt onmogelik, eene goedkoope uitgave van Cats, Vondel, Hooft en andere nederduitsche schryvers te krygen; de niewere, gelyk Tollens, Bilderdyk, Van Hall, ens., waren ook door hunne onmatige prysen voor het vlaamsch publiek ongenaakbaar. Den hollandschen besture hebben wy, wel is waar, te danken, dat het onderricht in de hoogescholen naar de duitsche leerwysen en meestendeels door duitsche professoren gegeven
| |
| |
wierd, doch, buiten dien nauw beperkten kring, bleef alles op den franschen leest geschoeid, en de student, die van de universiteit in de buitenwereld kwam, stiet overal tegen fransche begrippen en fransche gewoonten aan, welke hy self ten langen leste moest aannemen.
Was sulk eene handelwyse redematig? Seker niet. Hoogstens ware die eenigsins gegrond geweest, indien het nederlandsch volk uit romaansche elementen alleen had bestaan, maar de duitsche bevolking, die de groote meerderheid uitmaakte, moest natuurlikerwyfe uit Duitschland en Engeland haren wetenschappeliken en letterkundigen hulpvoorraad eerder dan uit Frankryk soeken te halen.
Was de nadrukhandel in den beginne onder de bovengemelde betrekking voordeelig, soo is het klaarblykelik, dat hy het ten huidigen dage niet meer is. De leeslust van het belgisch publiek is, God sy gedankt, genoegfaam opgewekt. Wat er nu te doen valt, bestaat niet meer in het opwekken, maar in het richten. Wat wy missen, is geen leesvoorraad, maar vaderlandsche werken, nationale geestesontwikkeling. Een volk bestaat niet alleen uit materieéle maar ook uit geestige elementen. Het moet niet slechts stoffe-, maar ook geestesgewrochten kunnen voortbrengen.
Kan sulks met het bestaan des nadrukhandels bereikt worden? Wy aarfelen niet om met neen te antwoorden.
De nadruk verhindert ons, nationale schryvers te besitten; hy doet alle letterkundige of wetenschappelike kiemen uitsterven. Het is bekend, dat er, voor eenen belgischen schryver, niets soo moeijelik is, als syne gewrochten gedrukt te krygen; meestenlyds moet hy uit synen eigenen sak de drukkosten betalen, 't en sy, dat het bestuur hem met eene toelage ter hulpe kome. Dit wordt van selfs verstaan. Niet geerne onderneemt een boekhandelaar het drukken en vertieren van het werk eens onbekenden schryvers, terwyl hy de beroemdste en geliefste fransche schriftstellers naar synen wille mag uitbuiten. Hy heeft niet alleen tegen de onverschilligheid te worstelen, die men hier te lande jegens de nationale werken aan den dag legt, maar ook tegen de stoffelike hinderpalen, die uit den nadrukhandel voortspruiten.
De eerste voorwaarde, welke er vereischt wordt, om met de fran- | |
| |
sche werken te kunnen mededingen, is, dat het belgische soo goedkoop sy als het fransche. Nu is sulks onmogelik. Een belgisch werk, voor hetwelk de fransche markt eenigermate gesloten is, kan hoogstens tot 4 à 500 exemplaren gedrukt worden; en by dergelyken toestand der saken kan seker geen uitgever een boekdeel 8o voor 1 fr. 25 c., of een 18o voor 50 c. geven. Syne prysen moeten ten minste tot het dobbelde van dese komen. Wat er daaruit voortspruit, is genoegsaam bekend; men geeft in Belgien schier geene andere werken uit, dan degene, die tot 's lands geschiedenis, wetgeving en stoffeliken toestand betrekkelik syn.
Wanneer, ondanks deser ongunstige hindernissen, een belgisch werk aan 't licht komt, kan er geenssins van honoraires voor den schryver gesproken worden, en dat is geen der geringste nadeelen, welke er uit den nadrukhandel voortvloeijen. Niettegenstaande de helklinkende woorden, waarmede men den roem kan opsmukken, is het seker, dat het in onse positive eeuw eene noodwendigheid is, dat een letterkundige door synen arbeid, gelyk een handwerker door den synen, moet kunnen leven. Het is voorseker het geld niet, dat het genie opwekt en ontwikkelt, maar wen het genie tot soo verre niet kan komen, dat het sich by middel van het geld eenen gemakkeliken en eerliken stand in de samenleving kunne verschaffen, dan blyft het onontwikkeld, onbekend en nutteloos voor syn vaderland. Men kan, wel is waar, wachten, tot dat het den noodlote behage, onder de gelukkig bemiddelde standen eenen genialen man te doen geboren worden, die voor de letterkunde begeesterd sy en die daarenboven noch aan het politische strydperk, noch aan peerdenrennen, noch aan jagt, noch aan reisen, noch aan nyverheidsondernemingen syne ledige uren te besteden hebbe; doch, daar sulk een man, een Chateaubriant, een Byron, maar eenmaal in eene eeuw in een groot land opkomt, dunkt het ons raadsaam, dat Belgien op eene dergelyke eventualiteit niet al te veel moet staat maken.
Een merkweerdig voorbeeld van het missen van nationale schryvers biedt onse politische drukpers aan. Iedereen betreurt heden, dat sy uitsluitelik in handen van vreemdelingen is; doch dáár, waar er geene letterkundigen van beroep syn, kan er geene nationale politische pers tot stand komen. Ieder Belg, die eenige
| |
| |
bekwaamheid befit, soekt bovenal een plaatsjen in het staatsbestuur, in 't magistraatsambt, in den advokatenstand of in den koophandel, wel wetende, dat niemand in Belgien op syne pen kan leven. Voor de drukpers blyven slechts de schryvers van tweeden en derden rang, en voor dese krygen natuurlik vreemden de voorkeur, welke misschien een minder gesond oordeel, doch seker eene grootere bedrevenheid in het schryven besitten, en die buitendien hunnen dienst voor eenen geringen prys weten aantebieden. Ja, wy seggen het met volle overtuiging, soo lang de nadruk sal voortleven, soo lang sullen er geene eigentlike letterkundigen by ons syn, soo lang sal er ook geene nationale pers kunnen bestaan.
Wat wy hier van de drukpers seggen, is ook op 't tooneel toepasselik. Wy hebben geen nationaal tooneel en - wat meer is - wy hebben selfs geene belgische schryvers, die voor het theater werken. Fransche seden en fransche gevoelens heerschen onbegrensd in de schouwspelen, die voor ons publiek worden vertoond, en soo er nog belgischgesinden in Belgien syn, is het voorseker de schuld van het tooneel niet.
De toonsetters hebben geen voordeeliger loopbaan dan de tooneelschryvers; degene, die het schoonste sangspel gecomposeerd heeft, kan voor allen loon eenen kosteloosen ingang in den schouwborg verkrygen, maar geene schadeloosstelling, die hem synen leertyd vergoede, geene honoraires, die hem in staat stellen, om sich ganschelik aan de kunst toetewyen. Wil hy simphonijen of kerkmusiek componeeren, hy sal niet gelukkiger syn; geen belgische uitgever sal synen arbeid willen aankoopen.
Maar, seggen eenige onser beschavingsbasen, het is de nadruk, die ons het licht brengt. Met dit kostbaar voorrecht afteschaffen, sult ge de bron van alle beschaving voor Belgien uitdroogen.
Indien de nadrukhandel werkelik het licht verspreidde, dan souden we voorseker het verlichtste volk van de wereld syn. Is het nu toch wel soo? Is het niet eerder waar, de hand op 't hert, dat wy een der minst verlichtste natien van Noord- en West-Europa syn? Syn misschien de duitsche hoogleeraars minder geleerd dan de onse, de fransche en engelsche redenaars minder verheven, de advokaten en artsen minder geoefend, omdat de hoeken by hun eenige franken meer kosten, dan in Belgien? Neen, de nadruk van
| |
| |
fransche boeken brengt ons het licht niet aan; maar hy brengt en verspreidt den smaak voor het beuselachtig en - wy seggen het rechtuit, al moesten we hiermede sekere liberalen kwaad maken - voor het onsedelik lesen. Dat is al syne werking. Wen wy eenen blik rondom ons werpen, wat sien wy dan? Romanen en feuilletons! seuilletons en romanen! Wetenschappelike werken worden selden nagedrukt en de weinige, die de nadrukhandel ons bywylen verschaft, staan altyd op eenen hoogen prys, indien men desen met den prys der romanen vergelykt. De lyst der goede, ernstige fransche werken, die de nadrukkers geheel en gansch ter syde gelaten hebben, sou tamelik lang syn. Waarom heeft men ons, b.v., den kostbaren arbeid van Pardessus over de Salische Wet niet gegeven, waarvan de prys (40 fr. één deel 4o) soo schrikkelik hoog is? En de Études sur l'histoire et les institutions carlovingiennes, van Petigny, 3 d. 8o, die den Gobert'schen prys behaald hebben? En het voortreffelik boek van Lehuërou over de merewingsche en karlewingsche instellingen? En de klassische werken van Caumont over de bouwkundige oudheden? En die van Eichhoff over de spraak- en volkerkunde? en soo vele anderen? Souden ook niet voor ons, dietsche Belgen, de merkweerdige arbeiden van Edelestand du Meril en Bergmann over de oud-noordsche taal- en dichtkunde even soo belangryk en leerfaam geweest syn, als de soo gepresene Geschiedenis des krygsuchtigen ministers van 1840?
Maar de nadrukkers bekommeren sich weinig over de wetenschap; de hoofdsaak voor hen is de geldsaak en se werken liever voor de kwade, doch veelopbrengende lusten van het publiek, dan voor de nuttige, kleinwinstige oefeningen van den geleerde. Wie kan de schade loochenen, die de paryssche romanen aan onse goede, oude vlaamsche seden toegebragt hebben? Vond men eertyds soo veel schandelike echtbreuken, soo veel onbeschaamde vrouwen, soo veel eer- en baatsuchtige mannen, als op onse dagen? En wie weet wat er nog gebeuren mag, indien wy altyd voortgaan met de de Luchet's, de Soulié's, de Paul Decock's, en andere van dit slach als leeraars van seden te nemen? Van sulk eenen voortgang moge de hemel ons bewaren!
Doch laten wy voor een oogenblik de sedeleer buiten ons bestek,
| |
| |
dewyl onse beschavingsbasen sich daarover soo weinig bekreunen. Er blyft niettemin, als gevolg des nadrukhandels, eene soo tastbare als beklagelike daadsaak, namelik de voorliefde van het belgisch publiek voor de beuselachtige boeken. Over 30 of 40 jaren was het lesen der romanen maar eene nevenfaak, heden is het eene hoofdsaak. Na een goed gedeelte van den dag aan 't lesen der, dikwyls soo geest- en kernloose, dagbladeren besteed te hebben, gebruikt men het andere met de oppervlakkigste lekturen. Niets is tegenwoordig by eenen fatsoenliken mensch soo selden, als eene ernstige leeslust. In onse vroegere jaren was het niet ongemeen, vrouwen uit den middelstand te sien, die in hare ledige uren reis- en geschiedboeken lasen; heden worden sulke werken niet alleen door de vrouwen, maar selfs door de rypste en ernstigste mannen niet meer gelesen. De roman heeft se overal onttroond. In het kabinet van den hoogen ambtenaar, soowel als in het boudoir der deftige vrouw, of in 't kamerken der werkmeid sal men altyd een romanboekdeeltje vinden. Historische werken worden nog gekocht, maar - niet gelesen. In menige bibliotheek te Brussel en elders hebben wy de versameling van Grégoire en Wouters (Trésor historique) getroffen, doch de bladeren waren niet eens opengesneden! Is het ook immers niet moeijelik, sich in de koude geschiedenis te baden, als men warme en kokende romanen - in de beschavingstaal: romans palpitants d'intérêt - voor oogen heeft? Ja, indien dat nog eenige jaren blyft duren, dan sal er wellicht niemand meer in Belgiën bekwaam syn, een ernstig boek te lesen. Sulk een beklagelike toestand van saken bestaat in Frankryk niet. Daar worden de romanen, van 7,50 fr. het boekdeel 8o, gewoonlik niet elders dan in de leeskabinetten gevonden, en se worden derhalve niet dan door ledige, somtyds bejaarde persoonen gelesen. Als nog
maar konde dit onmatig lesen van romanen onder de louter letterkundige betrekking iets baten! Doch ook dit is daar niet te vinden; nooit sullen de hedendaagsche voortbrengsels der paryssche letterfabriek classisch worden; tusschen die en de echt-classische fransche werken is er een onmetelike afstand. En nogtans syn defe by ons vergeten, terwyl de eerste door de belgische jongelingschap gretig verslonden worden.
Welke gelukkige verandering soude toch immers in onfen gees- | |
| |
tigen toestand worden gebragt, indien het nadrukrecht afgeschaft wierde! Eene bonte schaar van belgische schryvers in alle vakken soude van selss ontstaan. In stede van fransche rechtboeken met brokken van belgische rechtspreking te bekleeden, in plaats van Touillier en Troplong met eene nationale saus optestoven, dan souden onse rechtsgeleerden, gelyk ten tyde van Stockmans en Christyn, originaalwerken verveerdigen, die hun onfeilbaar aansienlike honoraires souden voortbrengen, voornamelik, indien de thans gebruikelike wetboeken naar 't voorbeeld van Noord-Nederland gewysigd wierdeu. Op deselfde wyse konden de leden onser Akademie van geneeskunde gewichtige arbeiden ondernemen, die Frankryk en andere landen voor uitweg souden bekomen. Hebben onse staatswerkmeesters tot nu toe niet geschreven, soo komt sulks voorseker niet uit gebrek aan kunde of ervaring; se syn immers in Europa gunstig genoeg bekend; maar se weten - en de uitgevers weten het nog beter - dat hunne werken by onse suidelike naburen souden kunnen nagemaakt worden. Nu, met het afschaffen van den nadrukhandel soude die hinderpaal verdwynen en eene schoone toekomst voor hen sich ontsluiten. In 't stuk van geschiedkunde hebben onse schryvers de grensen van ons land nog niet overschreden; nu konden se voortaan de algemeene geschiedenis behandelen, en wel met voordeel; want se hebben vlyt, aanhoudenheid, een gesond verstand en kennis der voornaamste europeïsche talen, eigenaardigheden, die den franschen schryveren meestentyds ontbreken. Belgische feuilletonistes en romanschryvers souden ook ontstaan; ons publiek, dat thans aan dese lekkernyen gewend is, soude die niet licht kunnen missen; maar die feuilletons souden nu uit een belgisch standpunt worden opgesteld en die romanen, bestempeld met onsen volksgeest, souden der sedeleer en der waarheid altyd getrouw blyven. Reisverhalen by de
eerste, historische gebeurtenissen by de tweede konden se te gelyker tyd leersaam en vermakelik maken. Eindelyk sullen de vertalingen uit vreemde talen, en besonderlik uit het hoogduitsch, deensch en sweedsch, een' geheel niewen tak van werksaamheid voor onse schryvers doen spruiten.
Durft men wel seggen, dat er alsdan minder verlichting in Belgiën ware dan tegenwoordig? Is het daarentegen niet klaarblykelik, dat
| |
| |
onse schryverschap in getal en wichtigheid sou wassen, en dat de letters en wetenschappen eene merkelike voortdryving daarmede souden verkrygen?
‘De geestige voortbrenging is elken lande voordeelig, ja noodsakelik; sy is by ons mogelik, dus moet se door het staatsbestuur aangemoedigd worden.’ - Sóó moesten de belgische schryvers hunne vraag formuleren, en, het voorbeeld der stoffelike voortbrengers volgende, hulp en bescherming voor hunne nyverheid vorderen. Wie sou se hun durven afslaan? Wie sou durven seggen, dat wy onse werkfaamheid by het voortbrengen van stoffen moeten beperken, maar dat het verstand boven onsen werkkring staat, en dat wy het uit den vreemde moeten halen; dat wy selve niet mogen denken, maar dat wy de gedachten van de Seineoevers, heel verveerdigd, tusschen een modestaaltjen en een vat wyn, moeten ontvangen; dat wy ons wel een stoffelik leven mogen scheppen, maar dat wy ons met het geestige leven van onse naburen moeten vergenoegen? Die treffende bescherming, welke men aan de veeteelt en aan de katoenmutsenfabriken verleent, sal men die aan de gewrochten van het verstand durven weigeren?
Overigens gelieve men hier optemerken, dat de schryvers hiermede op verre na niet soo veel souden eisschen als de soogenoemde nyveraars. Wanneer een stoffenmaker eenen niewen tak van nyverheid invoeren, of eenen reeds bestaanden ontwikkelen wil, soo begint hy met het verbod te vragen, wen he vermetel genoeg is; soo niet, vordert he ten minste eenen beschermtol. Gene wordt hem dikwyls, dese altyd toegestemd. Wat eisschen nu de schryvers? Is het eenen tot op de fransche boeken, die de Belgen dwinge, desen of genen inlandschen schryver liever dan Victor Hugo of Chateaubriant le lesen? Seker niet. Se eisschen niets anders dan eenen maatregel, die de belgische letterkundigen, wat de bedingen van voortbrenging betreft, met de fransche gelykstelle; se eisschen, dat de fransche geesteswaren, niet meer, by middel van eene roovery, in Belgiën op eenen veel leegeren prys dan in Frankryk mogen verkocht worden. Verre van tolbepalingen te vragen, souden de belgische schryvers en lettervrienden liever wenschen, dat de thans bestaande tot (31 fr. voor 100 kilos) op de vreemde boeken afgeschaft wierde.
| |
| |
Hoe seer het nationaal gevoel door het vernietigen van den nadrukhandel versterkt sal worden, hoeven we niet te seggen. Wy sullen voortaan ophouden, op syn fransch te denken, onse gedachten sullen echt-belgische gedachten worden. De invloed van Frankryk op ons sal niet meer uitsluitelik Syn: desselfs lettergewrochten sullen met die van Duitschland, Engeland, Holland gelyk gesteld worden, en in stede van onse blikken altyd naar het suiden te richten, sullen wy ons gewennen, de verlichting en de wetenschap ook oost- en westwaarts en selfs noordwaarts te soeken.
Wat wy tot nu toe van de belgische letterkunde in 't algemeen gesegd hebben, is in 't befondere op de vlaamsche of dietsche toepasselik. Dese sal by het afschaffen van 't nadrukrecht oneindig veel winnen. Menig Vlaming, die tegenwoordig niets anders dan fransche romanen leest, sal tot de moedertaal terugkeeren en het getal van derselver beoefenaars vermeerderen. Fransche werken en fransche feuilletons sullen altyd mogen vertaald worden, en de liefhebber, die se in de oorsprake niet dan met sekere kosten konde lesen, sal gretig naar de dietsche vertaling syne toevlucht nemen. Ook oversettingen uit de verwante talen sullen in de onse nauwkeuriger, sneller en goedkooper, dan in de fransche kunnen gemaakt worden, en men kan niet sonder reden hopen, dat niet slechts alle Vlamingen, maar ook vele Walen eene taal sullen beoefenen, die de meesterstukken van al de germaansche letterdommen soo getrouw kan wederkaatsen. Van het tooneel hoeven we niet te spreken; iedereen voelt immers, dat de rechten, die onse fransche theaters aan de fransche schryvers moesten betalen, het vlaamsch tooneel by gevolge souden begunstigen.
Wy hebben gesien, dat het afschaffen van het nadrukrecht onsen druk- en boekhandel geene schade sou veroorsaken en dat het voor de ontwikkeling onser vaderlandsche letterkunde onmetelike gevolgen sou hebben; voorts, dat de tegenwoordige staat van saken onser nationaliteit soo wel als onser schryverschap hoogst verderfelik is. - Nu vraagt men sich: Wien baat dan de nadrukhandel? - Wy hebben Franschen hooren seggen, dat de belgische nadrukken Frankryks geest en invloed in geheel Europa verspreiden. Dese meening is teenemaal ongegrond. Daar de meeste gewrochten van onsen nadruk romanen en andere lichte waar syn, soo kunnen de
| |
| |
vreemde natien geen gunstig denkbeeld van den franschen geest er mede krygen; wy gelooven daarentegen, dat het Frankryke oneindig voordeeliger sou syn, door syne ernstige werken alleen by den vreemde bekend te syn. Slechts op Belgiën is Frankryks invloed niet te ontkennen, maar Belgiën is Europa niet.
Om eindelik tot de vrage van billikheid te komen, is het niet onbetwistbaar, dat de nadrukhandel eene rechte roovery is? De onaangename epitheten, die de Franschen ons te dien opsichte toerichten, syn maar al te gegrond. Waarom sou de lettereigendom over de grensen eenes lands niet worden geëerbiedigd, terwyl elke staat de andere aarten van eigendommen wettelik aanerkent? Het afschaffen by ons van het nadrukrecht moet en sal in geheel Europa een ander volkerrecht over dit punt medevoeren. Moge het dan weldra gebeuren!
Het valt niet in ons bestek, de diplomatische maatregelen te ondersoeken, die voor het wedersydsch asschaffen des nadrukrechts souden te nemen syn. Nochtans sullen we hier opmerken: 1o dat de nadrukhandel van engelsche, italiaansche en duitsche boeken ook in Frankryk kwynend en stervend is; de engelsche nadrukken van Tauchnitz hebben immers aan die van Baudry eenen doodslag toegebragt en al de paryssche boekhandelaars eisschen nu eenstemmiglik het afschaffen van het nadrukrecht. 2o dat de nadrukhandel, in Belgien vernietigd, in geen ander land sich sal kunnen vestigen. Met recht bewyst de heer Muquardt (bls. 9) dat de fransche markt voor ons, en de vreemde markten voor de fransche uitgevers geopend synde, de prysen der fransche boeken, het sy in Belgiën of in Frankryk uitgegeven, noodwendig moeten afslagen; en dat er by gevolge geene beduidende onderneming van die soort daar sou tot stande komen, waar de winsten hoogsttwyfelachtig souden syn.
V.D.H.
|
|