De Broederhand. Jaargang 1
(1845-1846)– [tijdschrift] Broederhand, De– AuteursrechtvrijBoekbeoordeeling.
| |
[pagina 194]
| |
waalschen bodem ten deele moet opgesteld geworden syn, vermits de schryver te Neer-Waver (la Basse-Wavre, omtrek Nyvel) gevestigd is, bewyst, dat de gunst wegens de vlaamsche letteren al levendig genoeg is, om dat men eenen alom bekenden franschen dichter in nederduitsch gewaad niet aarsele te doen verschynen. Het tweede, dat wy aan de pen van eenen hiervoor in 't fransch dichtenden landgenoot verschuldigd syn, toont, dat de toekomst even soo gunstig als het tegenwoordige, door de fynste geesten geoordeeld wordt, daar sy het als geene verloren moeite aansien, boeken voor de jeugd in 't nederduitsch uit te geven. Wat de waarde dier twee gewrochten aangaat, het is niet te ontkennen, dat de vertaling van La Fontaine's Fabelen vry wat boven de krachten van den heer Hooft schynt geweest te syn; terwyl men, in het Gouden Boeksken, al den smaak, al den swier, in een woord, al die dichterlyke ervarenheid ontmoet, by welke de heer Van Hasselt, sich sedert lang, in Belgie, als dichter in 't fransche (wy seggen niet als fransche dichter) eene welverdiende faam verworven heeft. Het geen wy aan de onderneming van den heer Hoofs ten hoogste verwyten, is dat hy niet begrepen heeft hoe La Fontaine syne verdiensten byna alleenelyk aan den vorm van syne verdichtsels verschuldigd was. De stof, in sich selve, was niets; al het kostbare ligt in 't maaksel. Nu heeft de vertaler meest al de stof alleen bewaard; en ofschoon hy ook in versen schreef, vindt men in syne vertaling noch de sierlykheid, noch de netheid (wy laten daar de onnavolgelyke gulhartigheid) van 't oorspronkelyke. Laten wy ons vonnis met eenige aanhalingen staven; en houden wy ons by de meest bekende fabelen uit de dry eersten boeken van La Fontaine, die het eerste deel van des heeren Hoofs vertaling daarstellen. La Cigale et la Fourmi.
La Cigale ayaut chanté
Tout l'été,
Se trouve fort dépourvue
Quant la bise fut venue.
Hoe eenvoudig, hoe natuurlyk is die inleiding niet! | |
[pagina 195]
| |
De vertaler heeft sulks met de volgende versen hermaakt: De Krekel had in zomertyd
Schier niet gedaen dan bly gezongen;
Maer nauw was de aerd met't sneeuw tapyt
Bedekt, of hy vond zich gedwongen
In zyn gebuerte, by de Mier, enz.;
Het einde, dat soo fyn, soo kort, soo wel in den sin van het bedryf is, waar de mier, spaarfaam in woorden als in alles, met haar karakter te voorschyn moet treden: Vous chantiez! j'en suis fort aise,
Eh bien! dansez maintenant.
Wordt ons op die wyse door den heer Hoofs opgedischt: Ha! ha! gy zongt! ik ben verheugd
He wel, dans nu tot eigen vreugd.
L'Aigle, la Laie et la Chatte.
L'Aigle avait ses petits au haut d'un arbre creux;
La Laie au pied; la Chatte entre les deux;
Et sans s'incommoder moyennant ce partage
Mères et nourrissons faisaient leur tripotage.
Laat ons den vertaler nog eens hooren: De vorst der vogelen (of zeggen wy vorstin,
Dewyl 't een moeder geldt,) was met haer jong gezin
Op 't hoogste van een' boom gelegen;
De Zog lag aen de voet, de Kat 'er tusschen in.
Naer dees verdeeling kon elk handlen naer zyn zin,
En niets ging hun, in 't eerste tegen.
De selfde traagheid, de selfde verlegenheid laten sich bykans overal by de vertaling gevoelen, alwaar het franche sich by kortheid en eenvoudigheid onderscheidt. Ook syn 'er teekenen, waar aan men vermoeden kan, dat de vlaemsche schryver, het gedacht van La Fontaine niet gevat heeft. By voorbeeld, in het eerste aangehaalde stuk: La Fourmi n'est pas préteuse
C'est là son moindre défaut.
| |
[pagina 196]
| |
Dese lof der Mier wordt door den heer Hooft in eene soort van verwyting veranderd: De Mier, helaes, houdt niet van leenen.
En nog in de fabel: La Génisse, la chèvre et la Brebis en société avec le Lion.
.... Le Lion par ses ongles compta.
Die woorden: par ses ongles, hebben eene beteekenis die verloren gaat, als men se met dat vers vervangt: Maer de Leeuw telt op zyn vingers.
Wat sullen wy seggen van het vrywillig achterlaten van geheele en gewigtige plaatsen uit het oorspronkelyke, gelyk in het: Conseil tenu par les rats, alwaar dese versen: .... J'ai maints chapitres vus
Qui pour néant se sont ainsi tenus;
Chapitres non de rats, mais chapitres de moines
Voire chapitres de chanoines.
Ne faut-il que délibérer?
La cour en conseillers foisonne:
Est-il besoin d'exécuter?
L'on ne rencontre plus personne.
in dier voege verkort syn geworden: Zoo gaet het zeer dikwyls met die zich vergaderen.
Meest allen zyn altoos gereed voor den raed,
Maer zelden is iemand bereid voor de daed.
Seker is het, dat sulk een stelsel van expurgatie geen groote eer aan het oordeel van den vertaler kan doen. En waren wy, gelyk de heer Hoofs, leden van de roomsche geestelykheid, soo souden wy ons wel onthouden, van fulke belachelyke voorsorg in 't belang van onsen stand te gebruiken, uit vrees dat men ons, in de wereld, het spreekword soude toepassen: ‘men mag van geene koord in huis van eenen gehangene spreken.’ Daar wy ons tot nu toe met de gebreken van het werk des heeren Hoofs besig gehouden hebben, soo wordt het tyd, ook wat in 't voordeel deses schryvers in te brengen. Wy bekennen geerne, dat hy dykwyls de gelukkigste trekken | |
[pagina 197]
| |
van La Fontaine, in 't boertige, evenaard heeft, het sy by nette vertalingen; het sy by wel gekosene gelykwaardige vlaamsche uitdrukkingen, die eene soort van belgische kleur aan eenige der fabelen ingeprint hebben. Soo syn, in de reeds aangehaalde fabel, Conseil tenu par les Rats, dese versen van het fransche: Or, un jour qu'au haut et au loin
Le galant alla chercher femme,
Pendant tout le sabbat qu'il fit avec sa dame,
Le demeurant des rats tint chapitre en un coin.
seer goed vervangen met: Op zekeren dag dat in alle de hoeken
Ons minzieke kwant naer een wyf was aen 't zoeken,
En wyl hy op kerremis was met de bruid
Zyn schielyk de ratten te zamen geloopen, enz.
En nog op het einde der fabel: le Loup plaidant contre le Renard pardevant le Singe: De Wolf was schelm, de Vos kapoen,
En met hen beiden
Wel te kastyden
Kon dus de regter niet misdoen.
Sulke goede trekken vindt men ook in: De Wolf en de Hond. - De Steêrat en de Veldrat. - De Man tusschen twee Weduwen. - Het Kind en de Schoolmeester. - De Vos en de Bok en meer andere. Het Gouden Boeksken van M. Van Hasselt is ook meerendeels uit vertalingen samengesteld. Het is voor de leerlingen in de publieke scholen bestemd, en behelst gebeden en sinnebeelden (soo als vader Cats sich uit), alle in versen gesteld. Wy hebben hierboven de verdiensten van het werk genoegsaam geschat, toen wy gemeld hebben, dat het der faam van den schryver waard was, en dat dese de meeste hoedanigheden van syne gedichten in 't fransche in dese syne nederduitsche gedichten had kunnen ingieten. Het blyst ons over, ons gesegde ook alhier met bewysen te regtveerdigen. Siet hier twee stukken, die wy onder de kortste der versameling gekosen hebben, om dat wy geene plaats in dese Boeksken voor langere hadden, ofschoon die laatste in het Gouden | |
[pagina 198]
| |
Boeksken de beste waren, om al den geest en de wyse des dichters te doen kennen. De Vlieger.
‘O God! wat reuzenvogel vliegt er
‘Door 't ruime veld der blauwe lucht!
‘By 't slaen van zyne breede vleug'len,
‘Zyn al de vogelen beducht.’
Zoo sprak een kind. Een ander zeide:
‘Vrees, lieve makker, niet een zier;
‘De vogel, dien gy daer ziet vliegen,
‘Is slechts een vogel van papier.’
Het kind had nauw'lyks uitgesproken,
Daer viel de wind, en zoo terstond
Viel ook van uit de hooge wolken
De vlieger neder op den grond.
Zoo gaet het immer, lieve kinders,
Met al wat op den wind vertrouwt.
Niets is er, wat zich in de hoogte
Dan met zyn eigen krachten houdt.
De Kinders en de Bloemen.
Met de bloempjes spelen
Lieve kinders geerne,
Met de bloempjes schoon en klein.
Zuiver als de bloempjes
In de groene meimaend
Moet het hert der kinders zyn.
Want de bloempjes wenden
Liefdevol hun hoofdjes
Naer de held're zon zoo bly.
Met de zon die neêrzinkt
Gaen de bloempjes slapen;
Met de zon ontwaken zy.
Weet gy 't, lieve kinders?
In de gouden sterren
Boleijen duizend duizend mael
Duizend bonte bloempjes,
Waermeê de eng'len kransjes
Vlechten in des hemels zael.
| |
[pagina 199]
| |
Als gy slaept, dan komen
Zy die kransjes hangen
Aen de wieg van ieder kind;
En uw gouden droomen
Zien dan in den hemel
God die alle kleinen mint.
L.J.
|