De Broederhand. Jaargang 1
(1845-1846)– [tijdschrift] Broederhand, De– AuteursrechtvrijOnse spelling.Dat de spelling, welke wy voor de Broederhand aangenomen hebben, meer dan eenen mishagen soude, dit wisten wy vooraf, maar dit kon immers geen grond voor ons syn, deselve niet aantenergen. Dat men ons daarover ter rekenschap soude trekken, wisten wy ook, maar wy waren voorbereid op die rekenschap en, steunende op ons goed recht, traden wy er gerust mede voor het geletterde publiek. De eerste, die ons over onse spelling aanrandt, is de Gazette van Audenaerde; sy doet dit in een anders voor ons seer vleijend artikel in haar nummer van 26 july, en doet het op eene hoogst openhartige en rechtsinnige wyse; sy stemt het ons vo!komen by wat de strekking van ons blad aangaat, maar ons kleed bevalt haar niet. Sy segt: ‘Het in eenige punten met de koninglyke commissie eens zyn en andere punten, door deze commissie aengenomen, afzonderen, is eene nieuwe scheuring aen de vlaemsche spelling toebrengen, welke maer al te lang onder onze nationale schryvers van eenparigheid beroofd is gebleven. Ons dunkens moest de Broederhand van het byna door allen bewandelde pad zich niet verwyderd hebben; de verwytselen, welke men onze letterkundigen dagelyks toewerpt: ‘Gy hebt geene spelling, gy hebt geene vaste regelen,’ zouden allengskens door de vereenigde poogingen van allen verdwenen zyn en onze letterkunde na eenige jaren de hoogte berei- | |
[pagina 150]
| |
ken, welke wy by de duitsche, fransche, hollandsche, deensche en andere natien bewonderen. ‘Wy herhalen het, de aenhalingen der Broederhand schynen ons gegrond: doch de raed des bestuers hadde zich uit liefde tot de eendragt aen de aengenomen spelregelen moeten houden. Zich er van verwyderen is eene trotschheid ten pronk stellen, welke wy tot hiertoe slechts in de hersenpan van kleingeestigen meenden te bestaen.’ Tot hier spreekt de Gazette van Audenaerde, en wat sy segt schynt grond te hebben; maar beschouwen wy de saak een weinig nader en sien wy, of die grond er werkelyk bestaat. Soo het spreekwoord inderdaad waar is, ‘dat de pluimen den vogel maken,’ dan deelen wy volgeerne in de gevoelens der Gazette. Wat is de spelling dan anders, dan een kleedsel waarin de geschrevene taal sich hult? Nu is het echter eene bekende saak, dat de esel, toen hy het vel van den leeuw om synen rug hing, daardoor nog geen leeuw wierd; syne lange ooren keken er immers door. Eene kroon en het purpur maken den bedelaar niet tot koning, een baard maakt uit den klakpotter geenen schilder, een slechte rok den wysgeer niet tot eenen dommerik. Soo is ook de spelling van Desroches voorseker niet de schuld, dat al de boeken, die in haar opgesteld worden, prullen syn, en soo maakt de spelling der Koninglyke Commissie de somer- en lentebloempjes, die van hare son beschenen soo weêlig als onkruid opschieten, niet tot meesterstukken. Sou misschien een stuk van Bilderdyk aan weerde verliesen, wanneer men het in de spelling van Desroches overschreef? Of sou - Doch genoeg daarover; wy gelooven het seker, dat de spelling geenen invloed op de weerde van een stuk kan hebben. Kan sy dat echter niet hebben, dan moet sy wel van een ondergeschikt belang syn; en dan, kan de eenparigheid of nieteenparigheid in 't vak van spelwyse aan de letterkunde, haren groei en bloei, geen kwaad doen. Dat dit werkelyk niet het geval is, sien wy in Hoogduitschland, over welks letterkunde het toch wel alle stemmen soo tamelyk eens syn. Daar schryft men, b.v., alle naamwoorden met eene groote aanvangsletter; de taal- en oudheidskundigen nochtans, het voorbeeld van Jacob Grimm volgende, achten dien regel niet en schry- | |
[pagina 151]
| |
ven de naamwoorden, gelyk wy, met kleine letters. Niessen, spriessen, diess, ens., schryft Grim: niesen, dies, ens., schryven anderen; Filister, triumfiren, Fisik, roth, noth, gluth, werth, bestaat nevens Philister, ens., rot, not, glut, wert; Tot, Haubt, nevens Tod, Haupt; schaar, aar, nevens schar, ar; backen, pflücken, nevens bakken, pflükken, ens. Maar men gaat noch verder. Het is bekend dat Grimm en andere taalgeleerden wichtige hervormingen in de schryfwyse hebben voorgesteld. Nu syn er onlangs twee schryvers opgetreden, die deselve en nog andere tot stand gebragt hebben. De eene, J. Eiselein, in syne ‘Grundlinien der deutschen sprâchlêre in reimversen, Conslanz, 1845, 8o; verwerpt de dobbele medeklinkers die de Duitschers gebruiken om den klank te verkorten, gelyk in all, griff, grimm, ens., soo wel als de h waarmede se den klinker verlengen, en in welker plaats hy de ^ op de vocale, naar de gewoonte der middeleeuwen, besigt. Dus, in stede van hahn, ehr, ohr, schryft hy hân, êr, ôr. Het werk van den anderen, wiens titel: Aufruf zu einer Revolution der Deutschen - Rechtschreibung, von Held, Leipzig, 1846, in 12., genoegsaam aanduidt dat de schryver sich met geen geringe hervormingen wil vergenoegen, gaat nog verder uit. Hier worden besondere, door den schryver uitgevondene letters, gebruikt om de medeklinkers ch, sch en harde s uittedrukken; v is door f vervangen; de lange vocalen syn met een waterpas, de korte met een loodrecht streepjen aangeduid; dobbele consonanten syn geheel en gansch verworpen, soo in stede van hoffen, hófen, ens. In Denemarken hebben de geleerde Rask en Petersen ook wichtige verbeteringen in de spelling ingevoerd, die door talryke schryvers aangenomen, door andere echter verworpen worden. Wie nu in Duitschland en Denemark denkt, slechts een half woord met het bespreken van dese verscheidenheden te verspillen, of eenen schryver te berispen, om dat hy van een ander gevoelen is omtrent syne schryfwyse? Vryheid, vryheid! roept men in Belgiën overal; en men wil ons dwingen onse overtuiging te verloochenen, ten voordeele van een onbeduidend goed! Waaruit mag dan tusschen de Duitschers en ons die soo verschil- | |
[pagina 152]
| |
lende sienwyse voortspruiten? - Louter uit onse fransche be grippen. Alles in Frankryk, en wel sedert lang, is aan het stelsel van centralisatie onderworpen. Parys heeft niet alleen syn dialekt, maar ook syne spelling, synen smaak, syne letterkunde en selfs synen boekhandel aan heel Frankryk opgedrongen; het is immers bekend, dat er geen boek op byval aanspraak maken kan, indien het den naam van eenen paryschen uitgever niet draagt. Nu is dit beklagelyk stelsel in 't stuk van taal en spelling ook voorheerschend geworden. Van de eerste tyden der ontwikkeling van de fransche taal en letterkunde is er eene akademie opgeresen, die hare soms willekeurige wetten overal heeft geldend gemaakt, ten grooten nadeele van de taal en de eigenaardigheid der schryversGa naar voetnoot1. Daaruit is het voortsgekomen, dat de fransche taal wel overal eenen gelyken uniform heeft gekregen, maar ook dat sy sedert dien tyd, dit is byna sedert dry honderd jaren, stilstaande (stationnaire) gebleven is. Nu, vele Vlamingen, de fransche taal als eenig voorbeeld nemende, hebben ook het toppunt der spraakbeschaving gesteld in eene volkomene eenparigheid in de spelling. Naar dit doel syn alle bestrevingen deser leste jaren gericht geworden. Van de verbuiging der woorden, van het gebruik der naamvallen, van de samenvoeging der woorden heeft niemand gesproken. Daar was immers geen voorbeeld van in de fransche taal! Terwyl onse spraaksifters hunne wydloopige geleerdheid uitschepten met over de verdiensten eener i of eener y, of eener ij te twisten, heeft men de kostbare eigenaardigheden van onse taal onbehandeld gelaten. Een goed spraakkundige commentar over Hooft's Nederlandsche Historien b.v. sou oneindig nuttiger geweest syn, dan al die prulschriften over de spelling. Maar het geschreeuw der franschgesinden: ‘Gy hebt geene spelling, ge hebt geene regels!’ heeft onse beste koppen verdoofd. In stede van de onwetendheid en kwade trouw van dit | |
[pagina 153]
| |
gefegde te wederleggen, in stede van te toonen, dat eene taal vaste regels kan hebben, sonder nochtans de onbuigbare, kleinkinderlyke eenparigheid der fransche spelling te besitten, heeft men het voorgeven der vyanden als ernstig opgenomen en spoedig alle middelen aangewend, om eene spelling telle qu'elle en par ordre te verkrygen. Op die wyse hebben onse Vlamingen sich het stelsel van centralisatie in sake van spelling laten opdwingen; een stap naar die verstandelyke centralisatie die, gelyk Delaet fegt, alle individualiteit der gedachte verdelgt. Ook in dese betrekking syn wy dan de apen van Frankryk geworden. Eene taalakademie, die als oppergerechtshof spraakkundige besluiten vatte, ontbrak ons nog; men gaf se ons in de Koninglyke Commissie. Daar waren wy overtevreden mede; dat was voorseker een groote stap verder, om ..... na hem te hebben gedaan, ons stillekens op een oor te leggen en al droomende te vechten om een i of eene yGa naar voetnoot1. De arbeid der Commissie is, naar ons infien eene belangryke bydrage tot de hervorming der vlaemsche spelling, maar hy kan en sal nooit eene onwederroepelyke uitspraak syn, die de nederduitsche schryfwyse voor altyd vaststelt. Dat sy hier toe ook geenen last had ontvangen, heeft de Commissie selve wel begrepen; sy heeft slechts raad gegeven; geene bevelen had se durven voorschryven. Laten wy het rondborstig seggen. Was de gedachte van 't bestuur, verhandelingen opteroepen over de nederduitsche spelling, eene goede en treffelyke, soo was ook het onmiddelyk voorschryven van vaste spellingsregels eene slechte en beklagelyke gedachte. De Commissie selve had gemeend dat geene der ingesondene verhandelingen voldoende was; welke was nu de natuurlyke gevolgtrek- | |
[pagina 154]
| |
king daarvan? Dat men wachten moest, tot dat de spellingsvrage grondiger sou bestudeerd worden, tot dat de eerst pas geborene beoefening der taal eenigen voortgang by 't volk soude gemaakt hebben. Ja, de beslissing der Commissie was voorbarig. Moest men niet immers toch vooreerst de nederduitsche dialekten, ten minste van Belgiën en Holland ondersoeken? Was onse middeleeuwsche taal genoegsaam gestudeerd? Had men ook niet eens rond sich heen moeten kyken, om te weten wat de overige germaansche volkeren, de Denen, Sweden, ens., deden? Ah, ware maar het boekjen van H. Van den Hoven en het voortreffelyk werk des heeren Lebrocquy acht of tien maanden voor die beslissing verschenen, dan sou de Commissie seker de saak uit een hooger standpunt beschouwd hebben, dan sou de geheele vlaamsche schryverschap de noodwendigheid hebben gevoeld, van sich met de broedervolkeren in nauwere verbinding te stellen, kortom men sou van selven hetselfde gevoel als wy over de spelling gekregen hebben. Maar nu, om dat de Koninglyke Commissie fóó niet gehandeld heeft, om dat se te vroeg en te gauw is te werk gegaan, sullen wy schuldig syn, om dat wy de gapingen door die haastigheid veroorsaakt trachten aan te vullen, en een ten minste gedeeltelyk gebrekkig werk, naar ons vermogen poogen te verbeteren? Sullen wy daarvoor de voordeden die onse schryfwyse moet opleveren, goedhartig weg versaken? ‘Uit liefde tot de eendragt’ doen wy alles wat wy kunnen, maar onse vryheid ligt ons boven alles aan 't harte, onse overtuiging is ons eene heilige saak, en wy sullen haar altyd getrouw blyven. Eendracht in de spelling is voor ons geene eendracht. Wy willen ons niet gelyk soldaten in eenen uniform laten steken en ons rechts en links laten commanderen. In het ryk der taal bestaat noch Paus, noch Koning, noch wetgevende Kamer; wat wy na rypelyk overleg goed vinden, daarby blyven wy. Eendracht bestaat voor ons maar in den geest; daarin sal men ons soo suiver en echt nederduitsch vinden, als al onse, der vlaamsche saak van harte toegenegene vrienden het syn. Geerne stryden wy met de soldaten van allen uniform, en de kanonboeren van Desroches syn ons even soo lief, als de infanterie van Gent en de kavallerie van Antwerpen. ‘Zich van de eens algemeen aengenomen spelregelen verwy- | |
[pagina 155]
| |
deren, is eene trotschheid te pronk stellen, welke wy tot hiertoe slechts in de hersenpan van kleingeestigen meenden te bestaen,’ voegt de Gazette er by. Gelyk men siet, is het kompliment niet te vleijend voor ons. Maar hierover denken wy geenssins gelyk het geachte weekblad; trotschheid heeft ons niet by ons werk geleid, maar de sucht naar vryheid en recht, de yver voor het verspreiden onser moedertaal. Dat die sucht, die yver, niet op sandgrond rust, sal niet moeijelyk syn om verklaren. Wanneer het op spelling aankomt, moet men nauw onderscheiden tusschen de oorspronkelyke en de afgeleide talen. Terwyl gene sich vry en ongehinderd kunnen ontwikkelen, en immer nieuwe bladeren en knoppen uit haren stam dryven, syn dese in een vast en beperkt gebied gebannen en het is onmogelyk, dat er nog een bladjen weêr op hare takken kan groeijen, dan degene die er al opstaan; eene verdere ontwikkeling is voor haar onmogelyk, sy syn gekluisterd. Het vlaamsch of nederduitsch is eene oorspronkelyke sprake, eene godentaal (gelyk men segt), het fransch eene uit het latynsch, grieksch en oudduitsch afgeleidde, dat is, eene basterdtaal. Het nederduitsch kan met elken dag syne vormen verbeteren, nieuwe woorden en woordvoegingen uit synen eigenen grond scheppen. Het fransch kan dat niet; want het heeft een seker erfdeel van woorden bekomen en niets meer; is het er niet te vreden meê, dan moet het by andere talen de gemiste uitdrukking gaan opsoeken. Het fransch moet voor syne spelling vragen, hoe Latynen en Grieken syne woorden schreven en dan deselven omwandelen volgens de hedendaagsche uitsprake. Het nederduitsch hoeft voor syne spelling niet te vragen, hoe die woorden in de eene of de andere doode sprake wierden geschreven; het gaat naar de eigene levendige taalbron, het raadpleegt de uitspraak en de afleiding, het tegenwoordige en het verledene, den geest en de geschiedenis der taal. Van daar dit gevolg. Een romaansche schryver mag van den gebaanden weg, hoe krom hy ook sy, niet afwyken; een germaansche mag altyd den verkeerden weg verlaten en eenen rechteren intreden. | |
[pagina 156]
| |
Die macht hebben wy te baat genomen met aa, uu en s, in plaats van ae, ue en z te schryven. Ons doel is van, by middel deser veranderingen, ons tydschrift en gevolgelyk ook onse taal by de stamverwante volkeren, en vooral by de Duitschers verstaanbaar te maken, selfs voor degene die onse spraakleer niet kennen. Hier is eene uitlegging noodig: Wanneer men het nederduitsch met de twee andere hoofdtakken van den duitschen spraakboom, het noordsche of skandinaafsche en het hoogduitsch vergelykt, soo siet men dat het een middelpunt tusschen deselve houdt. Wen men er ook den sytak, het engelsche byvoegt, blyft toch de verhouding staan; immers is het engelsche niets anders dan een nederduitsch dialekt, met romaansche en noordsche elementen gemengd. Onse taal was dus door de natuur bestemd om eens het omgangsmiddel te worden tusschen al de germaansche volkeren, maar tegenspoedige politische omstandigheden hebben hare geheele ontwikkeling gehemd, en verre van de bovenhand te verkrygen, heeft sy tot nu toe die hoogte niet kunnen bereiken, waar de andere susterspraken staan. Doch, mag sy ten huidige dage, op het schitterend lot, dat heur scheen te syn bestemd, geene aanspraak meer maken, sy heeft nochtans het kostbare voordeel behouden van door iedere der verwante talen gemakkelyk verstaan te worden. Soo dit voordeel tot nu toe onop gemerkt is gebleven, komt het grootendeels daaraan, dat men in ons hoekjen lands, waar de nederduitsche taal alléén beschaafd geweest is, sich van het germaansch alfabet in eenige wichtige punten heeft verwyderd; hetgeen haar eenen schyn van verscheidenheid daar gegeven heeft, waar volkomene gelykheid wesentlyk bestond. Soo is ae by ons eene lange a (â), terwyl sy by de andere verwante talen den è-klank, gelyk in 't fransch père, heeft. Haen, vaen, paer, b.v., souden in het hoogduitsch, deensch en sweedsch luiden: hén, vèn, pèr en voor elk onverstaanbaar syn; terwyl haan, vaan, paar, terstond van ieder deser volkeren sullen verstaan worden; hoogduitsch: hahn, fahne, paar; deensch: hane, fane, par, sweedsch: hanne, fane, par. Ook kan een Engelschman laan, paal, laat, lichter voor syne wortelwoorden lane, pale, late erkennen. dan wanneer men schryft laen, pael en laet. Staen, gaen (uitgesproken stèn, gèn) leveren den Hoogduitscher | |
[pagina 157]
| |
geenen sin op, maar in staan en gaan, sal hy seffens synen ouden vorm stan, gan, in suidwestelyk Duitschland nog in swang, erkennen. Ons ue luidt, wel is waar, by de Duitschers ü, gelyk de fransche of brabandsche u, maar sy komt by ons slechts voor den medeklinker r voor, waar de Nedersaksers, Denen en Sweden oe en de Hoogduitschers au uitspreken. Het woord zuer, b.v., is voor die volkeren soo goed als chineesch, terwyl suur door eenieder licht kan verstaan worden; immers schryven de Nedersaksers en Denen ook suur, en de Sweden sur, ofschoon sy soerGa naar voetnoot1 uitspreken, en in den vorm suur sal de Hoogduitscher syn sauer gemakkelyk wedervinden. Met het aannemen van de z om de sachte s uittedrukken, hebben wy een aantal nederduitsche woorden voor de andere germaansche volkeren onverstaanbaar gemaakt en het spoor der etimologie voor hun uitgewischt. De Hoogduitschers spreken z uit als ts, de andere kennen dese letter niet. In zyde of zyt sal de Hoogduitscher syn zeit (by ons tyd) meenen te sien, terwyl hy in syde en gy syt syne seite en ihr seid sal met recht erkennen; zeldzaam sal hem aan zelt (tent) en zahm (tam) doen denken; in seldsaam daartegen sal hy seffens synen eigenen vorm seltsam sien; zwaar, zaal, zagen, zuiver, moeten hem noodwendig verleiden naar zwar (wel is waar), zahl (getal), zagen (bevreesd syn), zauber (toover), terwyl saal en sagen letterlyk hoogduitsch syn, en swaar en suiver, op de hoogduitsche vormen schwer, sauber, natuurlyk aanwysen. Sadel, sand, silver, syn soo goed deensch en sweedsch als vlaamsch, maar zadel, zand, ens., wekken by de Skandinaven geen denkbeeld op; en terwyl se in sien, self, syde hunne vormen see of se, sjelf of self, side of sida licht erkennen, kunnen se in deselfde woorden met z geschreven, geen spoor van hunne taal weder vinden. De Engelschen sullen ook in seil, salf, see, swaan, swaluw, ens., hunnen vorm sail, salve, sea, swan, swallow licht erkennen; niet even soo in zeil, zalf, ens. Onse oe, in klank met de duitsche u gelyk, wykt ook van de duitsche schryfwyse af en soude licht voor hunne oe, ô (spr. eu) | |
[pagina 158]
| |
gehouden wordenGa naar voetnoot1. Nochtans gelooven wy dat sy met recht in onse spelling bestaat; sy vertegenwoordigt namelyk den ouden tweeklank uo, op die selfde wyse als ie den ouden io vervangtGa naar voetnoot2. Buitendien in alle woorden waarin sy voorkomt hebben de Nedersaksers en Skandinaven de lange ô, book, stool, ens.; nu, onse oe komt tamelyk wel met hun oo overeen, terwyl de duitsche u, buuk, soude die woorden voor hun onverstaanbaar maken. Is het nu niet klaar, dat het gebruik van die onduitsche letters en lettergroepen de betrekkingen van 't nederduitsch met de andere verwante talen ganschelyk gestoord heeft? Is het niet klaarblykelyk dat het wegbannen van deselve de verspreiding onser taal en letterkunde by onse stambroeders oneindig sou begunstigen, terwyl het voor de Vlamingen het aanleeren der susterspraken sou vergemakkelyken? Ons tydschrift heeft voor doel, literarische betrekkingen niet alleen met Holland en Duitschland, maar ook met Denemark en Sweden aanteknoopen. Nu, was het niet hier van pas, die hervorming intevoeren? Wat onse binnenlansche aangelegenheden betreft, hebben wy geen groote bekeeringssucht; wy keuren het seer goed, dat de tegenwoordige spelling in het onderwys, in de openbare besturen, in de vlaamsche dagbladeren, ens., voortheerscht. Alleen wenschten wy dat de letterkundigen, allengskens en mettertyd, sich, gelyk wy, aan de algemeene germaansche spelling naderby voegen. Wy oefenen voor 't overige, de breedste tolerantie in ons blad uit; wy nemen de ingesondere stukken naar het verlangen van den schryver, in syne of in onse spelling op. Wat kan men meer vorderen? ‘Liefde tot de eendracht’ (soo men eene spellings eendracht waarlyk eendracht mag noemen) is voorseker niet in de Broederhand te miskennen. Men erkent dat er een éénig nederlandsch letterdom moet bestaan; men bekent dat wy geen afsonderlyk vlaamsch letterwereldjen kunnen vormen; wel nu, bieden wy niet op het best de hand toe, om de bedoelde letterkundige eenheid te bevorderen daardoor, dat wy in de spelling van onse noordelyke | |
[pagina 159]
| |
broeders aannaderen? De koninglyke commissie heeft er, volgens den eerweerden Die Foere, den eersten stap toe gedaan; nu, wy doen den tweeden. Wat valt er nu tegen te seggen? Van orangismus sal men ons toch niet wel kunnen beschuldigen; wat kan dus ander voor beweegreden onser handelwyse syn, soo niet overtuiging van het goede en welgegronde onser spelling en - liefde tot de eendracht? Tegen het gebruik van de s hebben wy eenige persoonen hooren inbrengen, dat sy de lesing moeijelyk, ja onverstaanbaar maakt. Maar kennen toch die soo delicate lesers onse oude schryvers niet? Welke Vlaming heeft ooit durven seggen, dat hy vader Cats niet gemakkelyk leest? Nu by Cats, by Zevecote, by al onse oude schryvers is er toch immers geene z te vinden. Van het Belgisch Museum, dat soo vele stukken uit onse oude en nieuwere letterkunde mededeelt, is er geene aflevering, waarin de s niet stelselmatig voorkomt. Men treft in Braband en Antwerpen nog vele lieden die de s besigen; en, wat meer is, er verloopt byna geene week, of men in Brussel by de rechterlyke en administrative ambtenaren procesverbalen en brieven ontvangt, selfs door borgemeesters geschreven, waar de s doorgaans in gebesigd is. ‘Wat er van zy, of men raad of raed, bestuur of bestuer schryve,’ segt de Gazette van Audenaerde aan 't slot, ‘wy keuren niettemin de strekking van het aangekondigde werk hoogst goed.’ - Wy brengen haar de schatting onser gantsche achting voor dit gevoelen en bieden haar met vlaamsche oprechtheid de Broederhand, niet om er een of twee fransche vingers in te ontvangen, maar tot den vollen, echtgermaanschen handgeklap. |
|