| |
| |
| |
Marianna Penella.
Novelle uit het leven.
(Vervolg van blads. 83.)
Om desen tyd was Marianna byna den ganschen dag in haar klein vertrek opgesloten. Alleen der kleine Ines was de ingang er van toegelaten, en sy speelde daarin uren lang nevens de moeder, die, voor een groot stikraam geseten, sich met al den drift die haar eigen was, aan desen arbeid overgegeven had. Sy scheen desselfs voleinding naby te syn. Johan was buiten sich selven van nieuwsgierigheid; edoch, te eigensinnig om het syne moeder te vragen, gaf hy sich alle moeite om vriendelyk jegens de kleine Ines te syn, om by haar uit te vleijen, waar Marianna dan eigentlyk soo geheimvol aan werkte. ‘O, moeder sit aan een raam en stikt, sy siet slechts niet eens op van haar werk, en geeft my nauwlyks antwoord, als ik heur iets vraag,’ antwoordde Ines. ‘Maar, wat stikt se dan, ergens eene basquina voor u, de lieveling?’ vroeg hy knorrig. - ‘Ik geloof, het is een outerdoek, Johan,’ segde de kleine geheimvol, ‘maar ge moet niets verraden.’ - ‘Nu, wat syn er dan voor beelden, of woorden opgestikt? waarschynlyk een kruis, een kelk of iet dergelyks?’ - ‘Neen, niets dergelyks, het is gelyk eene schoone schildery. Een prachtig schip is het, maar het noodlottige schip siet er soo jammerlyk uit, de wimpels en seilen syn van den storm doorscheurd, de see schynt heel woelig en onstuimig, want de baren slaan het van alle kanten, de hemel boven is gansch swart, en bliksems flakkeren neder, en ééne heeft reeds getroffen, want het schip staat in vlammen.’ - ‘Dat is recht schilderachtig,’ spotte Johan, ‘maar is er dan geene opschrift onder die schildery?’ - ‘Gewis, maar die is nog niet gansch voltrokken.’ - ‘Hebt ge ook gisteren avond de serenade voor ons venster gehoord, Ines?’ - ‘Ja toch, en moeder heeft se ook gehoord.’ - ‘En wat fegde sy daarvan?’ - ‘Aan my
segde moeder niets, maar ik hoorde heur Pepita vragen, of sy niet wist van wien de avondgroet kwam, en die antwoordde: ‘Van den selfden, señora, van wien ook al die schoone bloemen en vruchten komen, die gy elken morgen in uw kamer vindt;’ en daarby lachte sy soo geheimvol, als of sy nog veel meer wist. ‘Ik kan se wel niet lyden, die Pepita,’
| |
| |
voegde Ines toe. - ‘Nu, en wat segde moeder daarop?’ - ‘Moeder maakte een seer somber gesicht en dreeg Pepita en segde: “ Daarop weende sy en sprak tot moeder: “Het is wel niet wyselyk van u, señora, dat gy dien persoon, die u soo seer toegedaan is, soo trotsch afwyst, immers het is een voorname vermogende persoon, die men sich niet tot vyand moet maken.” Dan maakte sy nog een booser gesicht en segde op eenen toon, soo als sy nog nooit met my gesproken heeft....’ - ‘Ik ken dien toon,’ segde Johan stil. - ‘Pepita, eens voor allen verbied ik u, my van dien persoon te spreken.’ Dan sweeg Pepita stil en ging uit.’ - ‘Seg my, Inés,’ ging Johan voort, ‘weet ge niet waar uw moeder dikwyls laat in den avond heengaat?’ - ‘Naar het avondgebed,’ meen ik, segde het kind ter goeder trouw. - ‘Meent ge? ik niet; nu, ik sal het haast weten,’ murmelde Johan stil by sich selven.
Des avonds klonken alweêr de toonen der serenade, maar sy geraakten niet eens tot het oor voor 't welk sy bestemd waren, want Marianna was by der vallende nacht wederom, volgens gewoonte, uitgegaan. Door een klein poortje, dat van haren hof in de straat leidt, die langs de buitenste vestingen der Alhambra heenloopt, was sy weggekomen. Johan had desen keer syne moeder sachtjes opgevolgd, hy sag hare hooge gestalte in den maneschyn statig heen swaaijen, hy volgde haar van verre door de laan, tot by eenen groep van vygen- en granaatboomen, die voor den vervallen toren de los siete suelos opryst; hier verdween sy plotseling. Bedeesd sloop Johan stillekens nader by den toren. Van Marianna was geen spoor te ontdekken; onwilliglyk bevong hem eene ysing, toen hy sich tegenover die verwesene puinen sag, over welker geheim soo onuitputtelyke geruchten onder het volk in omloop waren. Al wat hy ooit van den geest des moorschen konings en van desselfs vermoorde sonen gehoord had, drong sich in dit oogenblik in syne aangewekte phantasy op. Hy meende het ver gehuil der in honden verkeerde sonen te hooren, die in dese gedaante nog immer hunnen onnatuurlyken vader souden vervolgen. En syne moeder waagde sich in desen oord des gruwels! - In eens kregen al syne betere gevoelens de bovenhand, hy voelde sich met eenen onseggelyken angst voor haar doordrongen; dese angst gas hem schielyk moed, hy waagde sich nader aan den vervallen bouw, en hoorde duidelyk een dof gedruis, dat uit de onderste verdieping tot hem drong. Met een ras besluit sloop hy voorwaarts, en kwam in eenen duisteren gewelfden gang, uit welken hem een snydende trekwind tegen waaide. Hy liet sich echter niet afschrikken; met de handen om sich heen tastend, trad hy voort in de duisternis, ging naar het geruisch op, waarvan de mompelende toon hem nu duidelyk het gemurmel van verscheidene persoonen erkennen liet.
| |
| |
Maar eensklaps kon syn voet geen steun meer vinden, hy stortte diep, diep, - syne sinnen verswonden....
Toen hy weder tot leven en sinnen ontwaakte, tastte hy rond sich om, echter in plaats van steenhoopen en vochte muren, die hy vreesde aanteraken, was het eene sachte warme hand die de syne drukte. Hy sloeg het matte oog op, en ontmoette de ernstige donkere oogen syner moeder, die, liesdevol over hem gebogen, met besorgdheid hem aansag. Tegelyk voelde hy eene duiselige pyn in het hoofd, dat verbonden was.
‘God lof, gy ademt weder Johan!’ segde Marianna met de uitdrukking der hoogstbekommerde moederliefde. Dese blik viel als een hemelstraal in het niet boose, slechts misleidde gemoed des knaaps. Syne tranen rolden heet op hare hand neder. ‘Vergeef me, moeder,’ sprak hy met gedoofder stemme, ‘het doel dat my aandreef u te volgen, was slecht, maar alléén de angst voor u heeft my in desen afschuwlyken toren gejaagd.’- ‘Alsoo mint ge me toch, Johan? Uw gedrag in den laatsten tyd deed me vreesen, dat gy geen hert meer had voor uwe moeder.’ - ‘Ik dacht self dikwyls het selfde,’ sprak Johan met heete tranen, ‘dat heeft Pepita op het geweten.’ - ‘Is het mogelyk,’ riep Marianna verbleekend, ‘dat dat schepsel, welk my alles te danken heeft, my daarvoor de liefde van myn kind wil rooven! Dus was het Pepita, die uw hert met mistrouwen jegens my vergiftte?’ - ‘Ja, sy was het,’ sprak het knaapje, ‘sy socht gedurig myne yversucht tegen Ines optewekken en aantehitsen, dewyl sy my voorstelde dat gy Ines veel liever saagt dan my, wyl - ach het overige wil ik nooit meer herhalen.’ - ‘Ik danke God die my uw hert terug heeft gebragt,’ sprak Marianna, ‘maar wees nu bedaard, Johan, en poog te slapen, want uw verschokt lichaam heeft ruste noodig; met Godes hulpe sult gy haast weêr hersteld syn.’ - ‘Ja, met Godes hulpe sal ik weldra gansch geheeld syn, en als ik wederom beter ben, moeder, niet waar, dan segt gy my, wat gy in den toren....’ - Doch Marianna legde hem sachtjes de vingers op de lippen, kuste hem op het voor-hoofd, en sette sich dan wederom peinsend besyden syn leger neder. Johan sloot half de oogen, en wierp by wylen eenen verstolen blik door de lange wimpers. Syne moeder die hem in slaap docht, haalde ondertusschen haar stikwerk te voren, ontrolde
hetselve by het licht der keerse en knoopte het los van eene stenge. Nu herkende Johan dat het geen altaarkleed maar wel een vaandel was. Weldra overviel hem op nieuw een koortsige slaap, syne droomen bragten hem terug in den engen duisteren gang, hy sag in de verte syne moeder op eene hoogte, als ware sy op eenen troon, en eene menigte menschen omringden haar. Het was alles koolswart; hy sag syne moeder nederknielen en hoorde haar dese bede uiten: ‘O heilige maagd, vereenig de herten myner kinderen in liefde, en neem myn leven in offer voor het
| |
| |
vaderland!’ - Plotseling sloeg een bliksem in den troon, hy hoorde een gedonder rollen, de swarte troon sonk neder met syne moeder, alles stortte in puinen; boven de puinen echter was de hemel blauw en rein geworden, een prachtige regenboog spande sich uit over de plaats waar de swarte stelling ingesonken was; op den regenboog stond, wonderschoon, glimlachend in eenen saligen glans, Marianna. In der rechte hand hield sy een prachtig vaandel, in der linke eenen palmtak. Johan strekte in verruktheid de armen tot haar uit, toen lichte wolken hem het heerlyke beeld kwamen verhullen.
Marianna had op den vroegen morgen Pepita haar afscheid gegeven. De boosheid van dit meisken had aan haar veelgekrenkte hert eene nieuwe wonde geslagen. Pepita was de dochter van eene arme naburin, die dicht aan Marianna's vaderlyk huis, in de schoone gebergtensstad Ronda, gewoond had. Sy hadden, kind synde, met malkander gespeeld, en Marianna, soodra sy eenen eigen heerd had, riep de gespelin harer kindsche jaren tot sich, alwaar dese in de hoedanigheid van dienstmaagd van alle voordeelen genoot, die Marianna's edel hert aan den geringsten harer onderhoorigen geneigd was te vergunnen. Edoch Pepita was ten allen opsichte een verdorven, een huichelachtig gemoed, van welker heimelykheden Marianna geen vermoeden had. Haar meer hupsch dan schoon uiterlyke had weldra den oversten Penella, Marianna's gemaal, ontvlamd, en sy had het des te minder voor noodig geacht de strenge te spelen, daar dese heimelyke verhouding haar een beduidend overwicht op haren swakken, ligtveerdigen heer versekerde. Daarby wist sy evenwel den schyn te bewaren, en gedroeg sich tegenover Marianna, met eene neêrslagtigheid en huichelachtige deelneming aan de stormen, welke de opbruisende luimen en de door haar geprikkelde yversucht des overste ontrysen deden, dat Marianna niet denken kon, hoe naby de boose vyand van haar geluk woonde. Het was Pepita in aller stilte gelukt, het hert des overste immer aan met een duister verdacht tegen syne vrouw te vullen, hetwelk haar niet moeijelyk viel, wyl sy, met Marianna's verledene bekend, haar droggebouw op werkeljke daadsaken grondde. Sy selve had eens de brieven gedragen, die de dertienjarige Marianna toen aan den vyftienjarigen Fernando schreef, en dese, een vurige jongeling, voelde sich door 's meisjens heerlyke schoonheid en levendigheid soo seer aangetrokken, dat hy geenen dag kon leven sonder haar te sien, of naricht van haar te bekomen. Fernando's vader was een trotsche, bloedarme hidalgo, die een halfvervallen goedje in het gebergte
bewoonde, en met glansryke herinneringen de geringste maaltydsmaak bysette. Op synen eenigen soon Fernando had hy heel de schimhope van het herleven der vroegere verhevenheid syner familie gegrond. Fernando sou vroeg in het leger treden, en door de hand van ergens eene ryke erfster nieuwen glans en wasdom aan synen ouden stam versekeren. De
| |
| |
koene geest des jongelings stemde teenemaal toe in de krygsloopbaan die syn vader hem gekosen had, maar ook knoopte syn hert daaraan de hoop op Marianna's besit. Dese was de dochter eener adellyke doch arme officiers weduwe, die in Ronda by een klein jaargeld gansch voor hare dochter leefde. Marianna muntte van hare kindsche jaren uit door eene seldene schoonheid en een krachtdadigheid van karakter die boven hare jaren en boven haar geslacht ging. Hare grootste lust waren eensame swervingen in het gebergte, waar sy uren lang het dryven der wolken, de vlucht des arends, en het magtige ruischen der watervallen in acht nam. Sy was ingenomen van de grootsche romantieke schoonheid hares vaderlands, en al, wat sich met desselfs geschiedenis en noodlotten verknocht, was voor haar van het hoogste belang. Geschiedenis en poësy waren hare verstandelyke voeding en het eerste, byna het eenigste, onderricht, waarop sy sich met liefde toelegde. Dese leste vormde sich in haar van selfs, wanneer, omgeven van de stille grootheid der natuur, hare innerste gevoelens in woorden sich verselfstandigden, en krachtig, wild en koen aan hare siel ontvloeijden gelyk de bergstroomen aan de rotsenkrochten. Een harer lievelingsoorden waren de puinen van een verwoest moorenslot, dat sich, gelyk een arendsnest, eensaam op eene steile rotsspitse verhief, die swart en verveerlyk uitsprong over eenen in de diepte bruisenden stroom. Hier was het dat Fernando haar voor de eerste maal sag, daar hy op eene syner jagtswervingen de rotse beklefferd had. Van de schoonheid des meiskens en tegelyk van den oord ingenomen, stond hy getroffen voor de juffer, die stoutelyk op den rand der klippe sat, en brokversen opsegde, tot welke het geruisch der waters eene wonderschoone begeleiding aanboden. Dese klip was van dien dag af Fernando's wandelwit by voorkeur geworden, en elke someravond had hem aldaar met Marianna bevonden, die voor desen verwanten warmgeest met wellust hare rykste en
stoutste mymeringen ontvouwde. Doch wanneer het ruwere jaargetyde en de aangeswollene waterstroomen het meisje niet meer toelieten de rots in het gebergte te bereiken, dan wierd eene brugge, die de beide staddeelen van Ronda verbond, de plaats hunner byeenkomsten. Liesde, jeugd en geestdrift voerden se tot malkaar, verbeeldingskracht en poësy, plannen voor de toekomst setteden dese byeenkomsten telkens eene nieuwe aanlokking by. Weldra echter ontstond in Fernando, door de steeds aangroeijende onrusten en gistingen, die ook tot in het eensame gebergte doordrongen, eene krachtige gevoeligheid voor de noodlotten syns ongelukkigen vaderlands. Wie kon levendiger in dese gewaarwordingen deelen, dan de onbeschroomde driftige Marianna? Belangryk ware het geweest, de phantastische ontwerpen afteluisteren, welke dese jeugdelyke verrukte wesens voor de eenmalige redding van Spaanje beraadsloegen. Niemand, als het eeuwige gesternt, sag se,
| |
| |
niemand hoorde se dan de golven der Guadayra die onder de brugge heen stroomden, en wier machtig gebruis hun sacht gefluister overklotste. Hier was het dat sy afscheid namen, en sich gelofte deden, dat, ofschoon eens het lot hunne liefde mogt scheiden, hunne herten sich toch eeuwig trouw in de liesde voor 't vaderland souden blyven. Fernando reisde heen naar syn regiment, dat hem verre van den heim riep; Marianna bleef in Ronda by hare moeder, wier toenemende krankheid haar welhaast in hare lievelingswandeling besnoeide. De eenige uitstap die sy deed, was een gelegenheidsbefoek by de verwanten eens priesters, die vroeger hare leeraar geweest was. Daar trof sy sekeren dag den majoor Penella aan, eenen jongen, schoonen en ryken edelman, die by haren eersten aanblik sich soo levendig voor haar ingenomen voelde, als het syn reeds meermalen ontvlamde hert mogelyk was. Om desen tyd stierf Marianna's moeder, en, gansch verlaten, liet sich het vyftienjarige meisje door de besweeringen eens diepen hertstogts overhalen, den majoor hare hand te geven. Met swaarmoedigheid verliet sy het romantische tooneel harer kindsheid en eerste jeugd, en nam Pepita met sich, die heur, door de herinneringen aan den tyd waar sy deselve als bodin aan Fernando gebruikte, lief was geworden. Alsoo volgde sy haren echtgenoot in syn garnisoen naar Granada. Yverig bemoeid om hare gansche siel tot desen nieuwen kring van plichten toetewenden, voelde sy sich, namelyk na de geboorte hares soons, soo niet gelukkig, evenwel te vreden. De herinnering aan Fernando lag, met al de schemering overgoten, met welke hare ryke phantasy, in de romantische natuur die hunne liefde tot tooneel had gediend, deselve omstraalde, gelyk een wondereiland in de see der verledenheid. Na een jaar begon hare gemaal, die nu tot overste was aangeschoven, sich aan der syde syner schoone maar ernstige gade, te vervelen. Hare hooge dichterlyke vlugt en de gloed harer phantasy, waren niet de magneten die hem ketenen
konden. Daarentegen vond hy dagelyks nieuwe bekoringen aan Pepita. De voorkomende vriendelykheid, met welke sich dese beijverde hem syne omgeving soo aangenaam mogelyk te maken, hare schynbare nederigheid en de kunst harer schoonheid, gewonnen heur weldra syne bedekte geneigdheid. Marianna in hare statige eenvoudigheid, vermoedde van dat alles niets. Om desen tyd was Fernando naar Granada als hoofdman verplaatst geworden. Tien jaren waren verloopen sint dat Marianna hem niet meer gesien had, doch als hy nu voor haar stond, in het bereik van al die heerlyke hoedanigheden, welker vroege vonken eertyds het gelaat des jongen knaaps hadden gloeijend gemaakt, dan wekte sich, met de herinnering aan hare eerste liefde, ook de gansche tooverkracht der romantiek, die haar omvloten had, in Marianna's vurige siel op. Fernando herinnerde sich aan hun afscheid, aan de kinderlyke doch grootsche ontwerpen, die sy eens ter redding des vaderlands, samen bedacht
| |
| |
hadden. Hy ontvouwde, met de gloeijende welsprekendheid, die hem eigen was, de grensenloose ellende des lands voor hare oogen. Hy schilderde heur den eindeloosen kamp der verscheidene partijen af; welke noch het swakke wankelmoedige karakter van Ferdinand, noch de aanerkenning Isabella's tot troonopvolgster, verdooven konden. Daarentegen poogde hy haar op alle wysen van de gerechtigheid der sake te overtuigen, aan welke hy sich self met de gansche vurigheid syns karakters had aangekleefd. Marianna's geest versmolt op nieuw met den synen, en wat eens droomen der jeugd was geweest, vervormde sich thans in werkelyke plannen en daden. Fernando, die bedektelyk der liberale party aanhoorde, die onder den naam van ‘vrymetselaars’ hare grondigere plannen verborg, stond in groot aansien by deselve, en was gansch geschikt om aan heur hoofd te gebieden. Marianna leefde in desen tyd geheel eensaam, wyl sy de geboorte van haar tweede kind te gemoet sag; edoch was sy in desen engen kring niet meer, soo als vroeger, tevreden, en kon het ook onmogelyk niet meer syn. De overste had sich gansch aan syn vroegere, ydele leven overgegeven, selfs Pepita vermogt hem niet meer aan het huiselyke leven te verbinden. Ook dese neiging was slechts eene vlugtige geweest, en Pepita droeg nu de gansche hevigheid van haren verstootenen hertstogt in eenen doodelyken haat op Marianna over. Het gelukte haar gemakkelyk den twysel des overste over syn vaderrecht op de kleine Ines te doen ontstaan, welker verschyning hem buitendien misviel, dewyl sy een meisje was, en hy slechts knapen verlangde. Van dan af begon hy syne vrouw met de laagste beschimpingen te overrompelen, die haar edel gemoed krenkten en gansch van hem afkeerig maakten. Eindelyk was het soo ver gekomen dat hy de scheiding verlangde. Marianna was er niet tegen; de scheiding van eenen man dien sy noch eeren, noch lieven kon, was hare wensch, maar de vlek, die sich daardoor aan haren naam hechtte, verwondde
haar hert op het diepste. Sy toog sich manhastig in haar selve terug, en wapende sich met den schild hares gewetens, tegen de schichten der wereld. Pepita viel, ten haren opsichte, uit hare rolle niet. Immer deelnemend, ootmoedig en heur schynbaar toegedaan, beswoor sy Marianna haar by sich te behouden; immers wyl haar plan, van sich aan den overste voor altyd onontbeerlyk te maken, aan desselfs fladdersin verydeld was geworden, soo lag dit voor der hand in haar voordeel, en eenen aangenameren toestand dan by Marianna, kon sy niet ligt vinden. Wanneer dese, na de scheiding, het prachtige huis dat sy met den overste bewoond had, verliet, dankte sy hare overige dienaars af, en nam alleen Pepita, de slange, met sich in hare kleine, vreedsame wooning. Dese sette nu by den soon het werk voort, dat sy soo glorieryk by den vader had aangevangen.
De overste had syner vrouw een fraai, doch matig inkommen vastgesteld;
| |
| |
hy had heur de sorge voor beide kinders sonder swarigheid overgelaten, wyl deselve hem in syn ligtsinnig leven slechts ten laste souden geweest syn. Doch korts na de scheiding stierf hy plotseling; eene beroerte, het gevolg eener hevige gramschap, bewerkte syn spoedig einde. Marianna vertrok sich in eene kleine woonst in de Alhambra, die heur door hare schoone tuinen, doch befonderlyk door de nabyheid van het moorsche paleis, wiens verlatene ruimten en hoven de samensweerders tot hunne vergaderingen gekosen hadden, beviel. Sedert hare onafhankelykheid, had sy den ganschen gloed en kloek moedigheid harer siele aan de grootsche gedachten van bevrijing en redding des vaderlands toegewend, welke reeds het dertienjarige meisje besielden.
Sich teenemaal aan eene groote gedachte opteofferen, was van toen as het stille verlangen van haren manhaften, gloeijenden geest geweest. Slechts oogenblikkelyk was die verlangst door het sachtere gevoel der moederliefde, als door eene bedwelmende tooverkracht, gebannen geworden, edoch door de barschheid van haren gade afgeschrikt, was sy gansch in haarselve teruggetreden, tot sy van nieuws den blik van dat oog aantrof, in welks jeugdelyk vuur eens al de schemering harer phantasy ontsproten was; nu ontblakerde die vonk, die tot hiertoe gesluimerd had, in eene magtige vlam op. Soo was liefde alleen niet de geheimnisvolle band, die haar en Fernando omsluijerde, het was eene vereende geestdryving tot eene groote gedachte, maar Liefde en Verbeelding smukten desen band met hunne prachtigste roosen, met de verborgene beeldspraak des geheims. Marianna's schoonheid, vurigheid en geestdrift befielden de versworenen met eenen hoogeren, krachtigeren moed. De vaan die sy gestikt had, was voltrokken, en sy wilden nu allen daar op eenen plegtigen eed afleggen, die hen, in leven en dood, aan het stuk dat sy ondernomen hadden, onscheidelyk sou ketenen. Het vaandel was des nachts in Fernando's wooning besorgd geweest, om later ter plaatse der vergadering gebragt te worden.
Reeds eenigen tyd te voren had sich Don Diego by Marianna laten aanmelden. Daar sy door Pepita wist dat hy het was, die haar met syne opmerksaamheden vervolgde, sou sy hem liever niet aanveerd hebben, doch scheen de wysheid heur dit te verbieden. Sy onthaalde hem dus seer hoffelyk, maar koud. Hy liet sich echter niet soo ligt afschrikken; hy was gewoon te segevieren; - hoe kon hy dus de koude eener vrouw, die wegens hare scheiding als ligtsinnig doorging, voor iets anders dan eene mommery aansien? Hy voer eenigen tyd onvermoeijelyk voort, met dese, soo hy meende, swakke verschansingen der behaaglist de eene na de andere te bestormen, maar hy geraakte om geenen stap verder. Hy besloot dus eindelyk spoediger te werk te gaan, en verscheen denselfden dag 's avonds by Marianna, voornemens,
| |
| |
met syne insichten duidelyk vooruittetreden. Hy trof haar in den hof, waar sy met Ines op en neder wandelde. De kleine, welke den Don niet lijden kon, vlugtte terstond by haren broeder. De halfgenesene Johan lag op een rustbed in eene kleine kamer, waarvan het opene venster hem de versche lucht en de geuren des bloemgaardes liet genieten. Na dat Don Diego eenige oogenblikken met Marianna gewandeld had, sprak hy: ‘Hoe schoon en vermakelyk de eensaamheid van desen hof aan uwe syde ook moge syn, señora, moet ik u toch myne bede vernieuwen, dat gy deselve verlaat, en my wel gelievet toetestaan, u een ander verblyf te bereiden, dat uwer schoonheid weerdig sy.’ - ‘Gy weet, don Diego,’ hernam Marianna, ‘dat juist dit verblyf aan al myne wenschen voldoet.’ - ‘Edoch niet aan de myne,’ sprak don Diego stoutelyk, terwyl syne oogen, met eene uitdrukking die haar met ys overgoot, op de schoone vrouw staarden. ‘Speel niet langer de grouwsame. Marianna!’ ging hy voort, ‘gy kent myne wenschen, gy moet se kennen; wat beduidt dus dat ontwyken, dat niet-verstaan-willen?’ - Sprakeloos van innerlyke beroering, starde Marianna voor sich henen. Dan wilde don Diego haar tot sich trekken, en fluisterde: ‘Vertraag niet langer, myn gloeijend verlangen te verhooren! myn huis is bereid, di als syne gebiedster te ontvangen! Pracht en rykdom sullen di omgeven, dyn leven sal eene voortdurende afwisseling syn van genot en saligheden, maar hou op, my met dese huichelstrengte te kwellen tot welke dyn vurige wesen niet geschapen is. Laat my van daag ook wederom niet alleen in myne eensame woonst terugkeeren, waar het verlangen naar di my verteert.’ - Hierop rukte Marianna sich plotseling met reusenkracht van hem los, haar edel gelaat omtoog sich met een blakerend purper, gelyk de avondson. - ‘Wie geeft u het recht, op desen toon met my
te spreken?’ segde sy met bevende stemme, terwyl hare oogen, van de overmatige terging, gelyk de wolke, die met bliksem en regen beladen is, blikkerden en weenden tegelyk. - ‘Het recht?’ lachte ligtsinniglyk don Diego, - ‘dyne schoonheid, dyne vurigheid, die, ondanks di, verraadt dat de schoone Marianna niet soo grouwsaam is, als sy het schynen wil.’ - Sy sag hem met haren grooten blik aan, en sprak: ‘Slechts dry woorden kan ik u seggen: Ik veracht u!’ en daarmede keerde sy hem met verhevendheid den rugge toe, en stapte langsaam het huis in. Don Diego sag verslagen haar achterna. ‘Soo mint sy eenen anderen, dan ongevoelig is sy niet; Pepita sal dat weten!’ dacht hy, en, nauwelyks syne innerlyke woede verheelend, stapte hy naar syn paleis toe. Te huis aangekomen, liet hy Pepita roepen, die, nadat Marianna haar versonden had, eene toevlugt by hem had gesocht; sy had voorgegeven, het mishagen harer gebiedster daardoor te hebben ondergaan, dat sy gesocht had haar voor hem gunstig te krygen.
| |
| |
Don Diego, ydel en trots soo hy was, had toenmaals aan het lukken syner ontwerpen niet getwyfeld, en had Pepita 's versending voor eene oogenblikkelyke luim harer gebiedster gehouden.
Hy had niet geaarseld haar in synen dienst te nemen, dewyl sy door hare bewustheid met de verhoudingen van Marianna en met de plaatsgesteldheid hares huis, hem van nut syn konde. Toen sy nog in Marianna's dienst was, had sy hem de eenparigheid harer gebiedster met Fernando verswegen, en werkelyk alles aangewend, om haar jegens don Diego gunstig te stemmen. Ook in den beginne van haar verblyf by don Diego had sy het voor wyselyker gehouden, nog voortaan in dese stilswygenheid te volherden, want, in geval hare nieuwe gebieder inderdaad syn gewenschte doel bereikte, kon haar die verswyging by Marianna nieuwe voordeelen opleveren. Doch wanneer sy nu in don Diego's mismoedigheid de aanhoudende afwysing harer vroegere gebiedster las, en dat sy syne yversucht reeds aangewekt sag, dan besloot sy, deselve voor sich in eenen gouden draad te verkeeren, dien sy naar gevallen toespinnen of verlengen kon. En soo versuimde sy niet dese vroegere liefde van Marianna met Fernando optehalen, en de waarheid der geruchten te bevestigen, volgens welke eene bewesene trouweloosheid syner gemalin den overste tot hunne scheiding sou hebben bewogen.
Op don Diego's dringende uitvorschingen, verhaalde Pepita hem nu de verhouding van Marianna met Fernando, hare nachtuitstappen naar de Alhambra, de nieuwsgierigheid die selfs daaromtrent de kleine Johan uitte, en hoe eens het knaapje des nachts half dood van twee vermomde mannen t'huis gebragt geweest was; eindelyk, daar sy de gretigheid merkte met welke de policie-overste de kleinste omstandigheden van haar verhaal opving, vergat sy ook niet het heimelyk verveerdigde stikwerk van Marianna er intelasschen. Ten slotte deses gespreks drukte don Diego in Pepita's hand eene dublone, eischte dat sy hem binnen twee dagen over de strekking van Marianna's handwerk sou onderrichten, en versprak haar, by goeden uitslag, eene mildere belooning.
(Wordt voortgeset.)
(Uit het hoogduitsch.)
K. Stallaert.
|
|