De Broederhand. Jaargang 1
(1845-1846)– [tijdschrift] Broederhand, De– Auteursrechtvrij
[pagina 84]
| |
En 't Neckerwyfje met 't groene hair,
Met syne sneeuwwitte tanden,
Met de armen als een lelie soo blank,
En 't kleed met gulden randen. -
Het lacht my aan en singt my aan:
‘Daal in myn schoone woning!’
En 't wenkt my: ‘Kom, heersch aan myn sy',
Myn liefste, als waterkoning!’ -
‘O Nekerwyfje lief en soet,
Hoegeerne soude ik komen,
Doch reeds heeft my een ander ryk
Als koning opgenomen.
Het is soo groot niet als het dyn',
Het heeft veel engere palen,
Een dubbel kamerken is er slechts,
Het ryk heeft hoven, noch falen.
Daer sit ik als een koning soo fier,
En heersch met vreugde en smerte.
Kens-du, Neckvrouwtje, 't schoone ryk?
't Is myner beminde herte.’ -
Joh.
|
|