De Broederhand. Jaargang 1(1845-1846)– [tijdschrift] Broederhand, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Naar het hoogduitsch. I En kenden de bloemen, de kleenen, De wonden van myn hart, Sy souden met my weenen En heelen myn' smart. En wisten de nachtegallen Hoe 'k treurig ben en krank, Sy lieten vrolyk schallen Hun liefelyk gesang. En kende het myne kwalen Het gouden starrekyn, Het sond uit 's hemels salen My troost in 't harte myn. Die kunnen het niet weten, Slechts ééne kent myn' smart, Sy heeft vaneen gereten, Vaneen myn arme hart. II Lief liefken, leg 't handje op het harte myn, Hoort gy, hoe het klopt in dit kamerkyn? Daar woont een timmerman boos en vol list, Die timmert voor my eene doodenkist. Het hamert en klopt daar dag en nacht, Heeft my sedert lang om den slaap gebragt. Ach, spoed u meester timmerman, Dat ik weldra inslapen kan. Joh. (Uit het ‘Buch der Lieder von Heinrich Heine.’) Vorige Volgende