Brief.
(Van zeker Poëet aan zijnen Recensent.)
Amice, 'k heb een vaers geschreven,
En denk het eerstdaags uit te geven
Bij Kemink of bij van der Post.
Het heeft me nog al zweet gekost;
Van 't echte zweet: je weet - mijn schijven; -
Dat komt er van als men wil schrijven,
En schrijven zal - maar 't is gewis
Dat poëzy mijn passie is;
Terwijl men daarenboven, vrindjen,
Al heel wat doen zou voor een lintjen, -
En - 't is geen steelen wat ik doe;
Dat is het groot publiek al moê
Sints - maar laat Braga dat verhalen.
Ik koop en kan, Goddank! betalen,
En houdt hetgeen ik koop voor mijn....
Welk recht mocht immer sterker zijn?
Maar, om ter zake te geraken;
Mijn vers, dat opgang dient te maken,
(Hetgeen uw zaak nu verder is;)
Houdt 3 vel druks, dat zeker is:
Iets meer, iets minder, laat dat loopen -
Het is een stuk dat elk moet koopen.
In zijn geheel een Poolsch Verhaal.
Zijn eerste deel een ridderzaal,
In orde, met haar toebehooren, -
Een man, een vrouw - er in verloren -
Als 't ware; dat begrijp je toch,
Want in den slotzang zijn ze er nog; -
Een groot rumoer, veel knechts en meiden....
Een oude Pool komt tusschenbeiden,
Die spreekt van vaderlijk gevoel,
Van - kortom nog een heele boêl.
De man en vrouw, vermeld zoo even,
Zijn aan 't klavier verstomd gebleven,
(Ze maakten namelijk muziek)
En hadden voor geen duit repliek.
De knechts en meiden, daarentegen,
(Waar iets frappants in is gelegen)
Gevoelden zich op hun gemak.....
't Was een Vox Populi die sprak.
Hiermeê is 't eerste deel ten ende.
Het tweede: Een tuin, een rooverbende,
Een roover, zwart van oog en hair,
En in den tuin een minnend paar.
Een staal, een dood, een diepe ellende....
Enfin een soort van een Legende,
Om zoo te zeggen, - zonder Geest; -
Dat is ook nooit mijn zwak geweest,
't Is te aaklig; - maar ik fatigueer je
Te lang. - 'K wil even, repje, scheerje!
Nog spreken van het derde deel;
't Wordtme anders waarlijk zelf te veel.
Ik kan aan dat vervloekte pennen,
Tout auteur que je suis, niet wennen.
Het derde deel dan is 't besluit,
Maar daarom lang niet spoedig uit.
Daar viel vooreerst in uit te leggen,
Wat al het vorige wou zeggen,
Hoe man en vrouw en minnend paar
Elkaâr bestaan, - 't geen ik u spaar.
Dàt en veel meer nog kunt gij lezen
Als 't eenmaal afgedrukt zal wezen, -
Of wel niet lezen, mij is 't één.
De scenes heb ik, naar ik meen,
U allen duidlijk uitgeschreven.
Slechts eene rest mij nog te geven:
't Gelukkige echte trouwverbond
Van 't paar dat in den slottuin stond,
En waar van één was neérgehouwen
De dooden zijn niet te vertrouwen!
Dit laatste ideé is puur van mij:
Men vindt het niet in de kopij.
Zie zoo, mijn brief is dunkt me klaar;
Maak gij nu de recensie maar,
Zoodat zij met mijn vers verschijne -
En alle onzekerheid verdwijne
Omtrent de waarde van mijn stuk.
Adieu! Jan Aap wenscht u geluk.
Post scriptum: wat ik nog wou zeggen,
De zaak zal u geen windei leggen.
Een man, een man - een woord, een woord;
Ik zend u boven ons akkoord,
Indien het stuk wat goed mag slagen,
Een fraai cadeau. Ge zult niet klagen.
Zie zoo, nu is mijn brief eerst klaar;
Schrijf gij nu de recensie maar!
|
|