Braga: dichterlijke mengelingen. 1843
(1842-1843)– [tijdschrift] Braga– AuteursrechtvrijII. Een middelmatig Poeet.(Ingezonden.) Voor kustlicht veel te dof, verkeerd gezet voor baken,
Te breed voor een servet, te smal voor tafellaken,
Te haavloos voor een heer, te kazig voor een knecht,
Te krom voor boonenstaak, voor hoepel veel te recht,
Te wijs voor burgerheer, te dom voor sekretaris,
Vleesch dat te raauw gekookt en spek dat veel te gaar is,
Te nietig voor een reus, te rijzig voor een dwerg,
Te drabbig voor een piek, te spichtig voor een berg,
Te glibbrig voor een koe, te langzaam voor een paling,
Te kwaakrig voor een paauw, te pronkrig voor een taling:
Zoo vormde vrouw Natuur een van den middelslag,
Die alles half bezit - heel wil - en niets vermag!
Hij zal een dichter zijn en zet zich aan het knoeien;
Nu zijn de rijmen reê, en wil de maat niet vloeien,
Dan is de maat gemaakt, maar 't rijmwoord niet gepast,
Zoo warrelt zich de dwaas in eigen dwangboei vast.
Hij waggelt wurmend voort en houdt niet op met veedlen,
Om in de krant te staan en schralen roem te beedlen.
Wee u, zoo gij hem kent en op uw weg ontmoet!
Zijn vingers klemmen vast, hier helpt geen regenvloed:
Gij hoort zijn nieuwst gedicht, al danstge duizend sprongen,
Zijn klaauw laat u niet los voor 't lied is uitgezongen.
Hij is een krakend wiel, ontspaakt en ongeteerd,
Een, die geen roeping kent en bij zijn roeping zweert,
Een zonder vuur of vlam, die andren wil ontvonken,
Slechts dorstig naar 't lang nat, door eigen hand geschonken,
Een vogel, die zijn stem de schoonste waant in 't bosch,
Omdat gecn nachtegaal kan tjilpen als een mosch;
Een met een narrenkap, zelf rinklend met zijn bellen,
Die onbeschaamd in druk zijn diefstal durft vertellen,
Den naam van andren schendt, hun beste werk bevit,
En 't eigen wangedrocht, gelijk zich zelf', aanbidt.
Hij moet, als 't koekendeeg, door vreemde warmte rijzen,
Toch is hij de eerste man der dompers, die hem prijzen;
Die zich een martelaar noemt, ofschoon hem niemand let,
En hij 't gezond verstand zelf op de pijnbank zet.
O zoon van zelfbedrog, gevangen door misleiding,
Wensch slechts om eene gaaf, de gaaf van onderscheiding:
Dan ziet gij, dat natuur, die u in proza schiep,
U tot een lager kring, dan dien van dichter, riep!
|
|