Braga: dichterlijke mengelingen. 1843(1842-1843)– [tijdschrift] Braga– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] De dichter. ode. Zaagt gij dit al? - Dan zaagt ge bliksems veel. Moore (gestolen uit van Lennep). Van hier, gij domme burgerluidjens, Prozaïsch dwergenvolk der aard, Gij lobbessen en ijdeltuitjens, Uit enkel logge stof gebaard! Hoe zou voor U mijn cither klinken? Gij leeft van eten en van drinken, Gij praat van geld, en draagt een broek! Nu ik den Dichter ga bezingen, Is 't in des Melkwegs nevelkringen Dat ik mijn auditores zoek! Hij is geen mensch als andre menschen, Al schijnt ook hij van vleesch en been. O neen! hij heeft geen aardsche wenschen, Maar kwijnt melankoliek daar heen! Hij rookt en snorkt, alleen uit gratie; Hij loopt uit pure akkomodatie, Want hij heeft vleugels aan zijn rug! En soms op eens, door deur en sparren, Vliegt hij als Man-fly naar de starren, En keert in een minuut terug! Hij heeft een vlam voor bloed in de aêren, Een hart van lava bovendien. Een lichtkrans vonkelt om zijn hairen, Maar voor geen schepsel ooit te zien. Hij regent vuur naar alle kanten; Hij vult de pers met assonanten, De lucht met duivels als hij wil. O sterfling, blijf met hem toch vrinden! Want telkens als hij 't goed mag vinden, Schopt hij de waereld uit haar spil. En toch (wèl voegen hier en-toch-en!) Hij is een arme martelaar: De Menschen scheuren hem als doggen Aan duizend piesjens van elkaêr! Maar (berst, o Nijd!) toch blijft hij leven, Klandizie aan den slager geven En advertenties aan de Krant: Of strooit (zòò wreken zich Geniën!) Een hageljacht van elegiën Op zijn ondankbaar vaderland! O zalig voorrecht zòò te wezen, Zòò groot bij zòò veel ongeluk! Neen, zulk een stof is nooit volprezen, Al trom ik àl mijn snaren stuk! Gelukkig Holland, dat bij hoopen Die uitverkoornen rond ziet loopen.... Ik duizel in mijn neveltent.... Kom, Muze! indien gij 't uit kunt breken, Een handjen uit de mouwen steken, En help mijn lierzang aan een end! Vorige Volgende