Walpurgisnacht,
gevierd door de bende van 't ‘Leuterlievend.’
Fragment uit een mysteriespel.
(Het tooneel is de bleek bij Amersfoort, als zijnde van ouds de vergaderplaats der weerwolven. Cf. den Drentschen Volksalmanak voor 1843. De bende danst volgenden rondedans; na elken solo valt het choor gillend in. Nacht. Storm. Bliksem en donder.)
De Recensent der Bellettrie:
Ik was een klein, klein snijdertjen,
Maar 'k gaf te veel krediet,
En trok te veel door 't oog der schaar:
Ze merkten 't hier, ze merkten dáár -
Toen liep de boel in 't riet.
Toen liep de boel in 't riet faldera,
Toen liep de boel in 't riet!
Reeds vloog ik om een hennipstrop;
Maar - vive 't Maandlibel!
Dat redde'!... En nu - och, voor een fooi
Noem ik de slechtste vodden mooi,
En recenseer bij 't vel faldera,
(Een donderknal. De Recensent der Bellettrie af.)
Ik was een braaf studentjen,
En duurde een jaar of zes;
Toen joeg Piepa 't presentjen
Balstorig op de flesch faldera,
Helaas! mijn buikjen dunde!....
Reeds kwijnde ik naar mijn end....
Maar - Marretjen vergunde
Me een plaatsjen in zijn bent.
Het vak is hem bekend faldera,
(Tweede donderknal. De Recensent der Moraal af.)
'k Ben een eerste Dichtersbaas:
Maar de kruidenier rolt kaas
Doch - 'k ben schoolvos van mijn vak:
Hoon voor hoon! ik heb een plak