De Liefde.
(Sonnet, vertaald uit het Occitanisch of Provençaalsch van Jordi.)Ga naar voetnoot*)
S'amour noun siés, dequè dounque saràs?
Gij wel en wee, waar zin en ziel in zwerven,
Gij wie ik beurtlings opzoek en vermijd,
Smart die mij leven, vreugd die mij doet sterven,
Wat zijt gij toch, zoo gij geen Liefde zijt?
Zijt gij de vreugd, waarom dan wondt gij 't harte?
Zijt gij de smart, hoe maaktge zoo verblijd?
O smart vol vreugde, o vreugde vol van smarte,
Wat zijt gij toch, zoo gij geen Liefde zijt?
Ik ken geen vreeze, en wat dan doet mij beven?
Ik heb geen vrede, en toch voer ik geen strijd.
Ik haat mij-zelv', en ik bemin altijd.
'k Heb niets en 't is me, als waar' me een kroon gegeven -
Ik kruip op de aarde, en wil ten hemel zweven....
Wat zijt gij toch, zoo gij geen Liefde zijt?
|
-
voetnoot*)
-
Proeve van een geleerde Noot.
Volgens de getuigenis van Gaspard Scuolano in de Geschiedenis van Valence, lib. I, cap. 14, was Jordi zeer beroemd aan 't Hof van Jakob den Veroveraar, waar hij verscheiden Sonnetten en andere liederen vervaardigde. Petrarcha, die meer dan eene eeuw na hem leefde, trok veel partij van zijn werken. Gaspard Scuolano haalt, onder anderen, verscheiden verzen van dit Sonnet aan, waarvan Lauraas minnaar een gelukkig gebruik gemaakt heeft, in zijn 102e en 104e Sonnetten. De oorspronkelijke text verdient gekend te zijn.
|