Hoe maakt de Kwartpoëet zijn vaerzen?
(Nieuwe proeve van den rijkdom onzer Taal!)
Maudit soit le premier dont la verve insensée
Dans les bornes d'un vers renferma sa pensée,
Et, donnant à ses mots une étroite prison,
Voulut avec la rime enchaîner la raison!
Het rimpelig voorhoofd tot purper verkleurd,
De hairen te berge, de nagels verscheurd,
In d' armstoel zich wiegend,
Zijn Geysbeek doorvliegend,
Die schoonheid ten toon spreidt,
En duchtend en zuchtend van d' uchtend,
En slavend en schavend tot d' avend,
En brommend en grommend zich krommend,
En zingend en springend zich wringend,
En kampend en dampend en stampend,
En geeuwend en greeuwend en schreeuwend,
En koetrend en foetrend en ploetrend,
En tellend en knellend en spellend en rellend,
Verveelend verdeelend, en stelend verheelend,
En metend en zweetend, onwetend geketend,
En hinkend verzinkend, en drinkend verminkend,
En jagend en klagend en vagend en zagend,
En vijlend en ijlend en wijlend en kwijlend,
En krabblend en knabblend en babblend en zabblend,
En likkend en snikkend en hikkend rikkikkend,
Zoo bakt en zoo plakt, dat de Muzen zich schamen,
De kwart-poëtaster zijn lorren te samen!
|
|