Braga: dichterlijke mengelingen. 1843(1842-1843)– [tijdschrift] Braga– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Proeve van Dolhuis-Poëzy. Aan den Slaap. (Ingezonden.) Wat Bard U ooit een lofgalm brenge, Gemaankopte! in het roerendst lied: Wat matte ziel, door 't bangst verdriet Geprangd, U zilte tranen plenge: Wat minnend, wat gevoelvol hart U ook zijn zuchten moge wijden, Geslaakt bij 't zieldoorvlijmbaarst lijden Der felst miskende liefdesmart: O! nooit zal ik u tranen plengen, Of 't zullen wanhoopstranen zijn, Vergiftigd door het wreedst venijn: Om u den boezem te verzengen! En zoo 'k u óóit mijn klanken bied, Dan zijn het vloek- en jammertonen, Als die van Satan's helsche zonen: Een borst- en hartverscheurend lied! Niet waar? steeds loertge om mij in 't ronde, En knijpt, als ware ik wakens moê, Me ondanks mij-zelven, de oogleên toe, En wijst mij naar mijn veege sponde, Wanneer het middernachtuur daagt? En toch!... mijn ziel, door 't hevigst stormen Vermoeid, zich-zelf geen rust kan vormen! Zoo rustloos wordtze na gejaagd! O! waarom dan, in nare droomen, Wen 'k op mijn leger lig gestrekt, Een denkbeeld, dat mij ijzing wekt, Steeds grijnzend voor mijn oog doen komen? Weet gij dan niet, vervloekt tyran, Dat..... maar wat baat mij al mijn vragen? Daar ik door al mijn jammren, klagen, U 't hart toch niet vermurwen kan. Zijtge anderen een krachtenschenker, Die zwoegend onder 't waereldwee Gebukt gaan: - die der ziele beê Tot u, hun zoete rustaanbrenger, [pagina 27] [p. 27] Doen stijgen: - zeg, wat zijtge mij? Een nooitvermoeibre rustverstoorder, Een omneêdoogbre hartdoorboorder, Een vloekheraut der tyrannij! O! wist gij, hoe mijn matte boezem Naar rust en vrede en adem hijgt: En hoe, door wee ter neêr gezijgd, Mij nog den kelk met levensdroesem Ten boorde vol geschonken wordt; En hoe ik dien zoo bittren alsem, Als ware 't geest van lijdensbalsem, Ten bodem leêg naar binnen stort! Maar .... wat nog, wat zegt al het lijden, Waaronder ik steeds ging gebukt, Bij 't wee, dat mij ter neder drukt, Wen, Monster! ik met u moet strijden? Doch, drukt gij me ook verplettrend neêr, En houdtge ook steeds mijn oog bepareld,... Toch ben 'k met u, noch met de waereld,... Toch ben ik -- .... ach! ik kan niet meer! M. Vorige Volgende